Kleine Sofie en Lange Wapper
(1984)–Els Pelgrom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
[pagina 123]
| |
Daar stonden ze: Lange Wapper, Beertje, Terror en Annabella. Het doek achter het toneel was afgerold, om de rechterstok zat niets meer en om de linkerstok een dikke rol. Op het doek waren wolken geschilderd, regenwolken. Verder niets. En voor het doek, op de grond, lag Sofie. De kamer was netjes opgeruimd. Alle poppen en speelgoeddieren zaten op hun plaats, op de kast en in de laden van de kast, zoals het hoort. Alleen de Domme August was er nog. Met over elkaar geslagen armen stond hij ongeduldig te wachten. ‘Nou, dat is niet bepaald gegaan zoals we hadden afgesproken,’ zei de Domme August. ‘Die daar hoort er niet bij, want die is niet met jullie vertrokken. Ik begrijp niet hoe dat kan.’ Hij wees naar Annabella. ‘En wat is er met haar gebeurd?’ vroeg hij en duwde met zijn voet tegen Sofie, die roerloos en met gesloten ogen op het toneel lag. ‘Het is afgelopen,’ zei Terror. ‘Jij kunt wel gaan.’ ‘Nou, als jullie me niet meer nodig hebben,’ zei de Domme August. Hij trok tegelijk een minachtend en een beledigd gezicht. Met stijve passen liep hij naar zijn plaats op de kast. Annabella, Beertje, Lange Wapper en Terror stonden stil naar Sofie te kijken. Lange Wapper schudde zijn hoofd. Toen bukte hij zich, tilde Sofie voorzichtig op en droeg haar naar het bed.
Er kwam veel bezoek. Alle buren en familie kwamen naar het gestorven meisje kijken. Ze legden bloemen voor haar neer. Ook meester Jeroen kwam. Hij huilde als een kind en legde een bos vergeet-mij-nietjes bij haar voeten. Het werd nacht. In de kamer brandden kaarsen. Sofies vader en moeder wilden wakker blijven, maar hun ogen vielen van vermoeidheid dicht. Van verdriet word je moe. Het was stil in huis. Ook op straat was het stil. Terror duwde de kamerdeur open. Hij sprong op het bed, schoof de vergeet-mij-nietjes opzij en ging op zijn vertrouwde plekje bij Sofies voeten liggen. Hij kneep zijn ogen dicht en begon zacht te spinnen. | |
[pagina 124]
| |
[pagina 125]
| |
Lange Wapper zat op de vloer tegen een poot van het bed geleund. Het leek of hij sliep, maar dat was niet zo. Heel vroeg in de morgen ging Terror zich in de vensterbank zitten wassen. De zon was nog niet op en de mensen sliepen nog. Op straat klonk de claxon van een auto, een paar keer maar. Toettoet! Terror keek naar buiten. Hij draaide zich om en sprong de kamer in. Hij maakte Lange Wapper wakker, want die was eindelijk in slaap gedommeld. Even fluisterden ze met elkaar. Lange Wapper rekte zich uit, gaapte en krabde op zijn hoofd. Hij ging met zijn gezicht dicht bij Sofies oor, zei zacht: ‘Sofietje! Sofietje!’ en kuste haar op haar mond. Langzaam kwam Sofie overeind; ze knipperde met haar ogen. ‘Kom,’ zei Lange Wapper. Hij nam haar hand en trok haar mee naar het raam. Voor het huis stond een auto, het was de mooiste auto die er bestaat. Zijn kleur was diepblauw en hij blonk in de eerste zonnestralen. Beertje stond ernaast te wachten; ongeduldig wipte hij op zijn tenen, of hij trommelde op de glanzende lak terwijl hij tegen het spatbord leunde. Voorin naast de bestuurder zat Annabella. Ze keek omhoog en zwaaide. Lange Wapper ging voorop, daarna kwam Sofie en als laatste Terror. Ze klommen door het raam naar buiten en langs de bruidssluier, die tegen de muur van het huis groeide, naar beneden. ‘Gaan jullie drieën maar achterin,’ zei Beertje en hij gaf vast een beetje gas.
Ze reden door groene heuvels en blauwe luchten. Een warm briesje woei. de geur van duizend bloemen in hun gezicht. Beertje zette de radio aan. Annabella vroeg: ‘Wie wil er een bonbon?’ Met de armen om elkaar heen zaten ze naar de muziek te luisteren en bonbons te kauwen. ‘Zal ik jullie eens een mop vertellen?’ vroeg Lange Wapper. Sofie lachte. Een eindeloze reis was begonnen. | |
[pagina 126]
| |
|