Kleine Sofie en Lange Wapper
(1984)–Els Pelgrom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
De kleine Sofie was altijd heel nieuwsgierig. Niet dat ze zich met allerlei bemoeide wat haar niet aanging. Zo was ze niet. Zij wilde wéten, ze wilde alles weten van wat er op de wereld en daar buiten is. Haar vader en moeder waren vaak ten einde raad. ‘Waar komt het water vandaan?’ ‘Ja, maar voordat het in de kraan zat?’ ‘Kan een bloedzuiger het bloed ook weer terugsturen door je vel?’ ‘Is er wel eens een vogel buiten de dampkring terechtgekomen?’ Allemaal vragen waarop het moeilijk is een antwoord te geven. Omdat Sofie al heel lang ziek was en van de dokter in bed moest blijven, kwam er een onderwijzer bij haar aan huis. Meester Jeroen heette hij; hij had vriendelijke blauwe ogen en wat plukjes haar om zijn mond. Die arme man werd van Sofie soms hoorndol. ‘Meester Jeroen, hoe komt het dat het gras groen is?’ ‘Dat komt, kleine Sofie...’ en meester Jeroen sprak wel een uur lang over zuurstof, over ozon en stikstof, en over de bladluis met zijn groene schutkleur. ‘Snap je wel?’ zei hij aan het eind van het verhaal toen hij alles had verteld wat er volgens hem mee te maken had. ‘Ja maar, hoe komt het dat gras gróén is?’ vroeg Sofie. ‘Grote hemel!’ Meester Jeroen stak van wanhoop zijn armen omhoog. ‘Kind, zulke dingen moet je niet vragen. Omdat Onze Lieve Heer het zo gemaakt heeft!’ Daar geloofde meester Jeroen zelf geen fluit van, dat had Sofie wel in de gaten. Ze kneep haar mond stijf dicht, nam haar lappenpop Lange Wapper in haar armen, en verdween bijna helemaal onder de dekens. ‘Wat gebeurt er eigenlijk met je als je dood bent?’ vroeg ze. ‘Op zulke domme vragen geef ik geen antwoord,’ zei meester Jeroen en hij liep de kamer uit. |
|