‘Theo, er zijn Duitsers,’ zei ze.
Theo stond langzaam op en rekte zich lui uit.
‘Hoeveel?’ vroeg hij.
‘Vier, geloof ik. Met een vrachtwagen.’
‘Verrek.’
‘Ik blijf hier wel zitten,’ zei meneer Van der Hoek. ‘Als ze hier
komen zoeken zullen ze denken dat dit mijn kamer is. Storen jullie mij niet zo
en ga nu weg, ik wil een schaakprobleem oplossen.’
‘Het is goed, Noortje, ga maar vlug weer naar beneden,’ zei
Theo.
Voordat ze de deur weer achter zich dichttrok, zag Noortje dat hij
in de diepe muurkast verdween. Op haar tenen holde ze de trap weer af.
Maar de Duitsers kwamen helemaal niet voor Theo. De officier stond
in de bijkeuken en vroeg aan tante Janna: ‘Haben Sie auch Schweine? Wo sind die
Schweine?’
Tante Janna schrok. Ze gooide de deur naar de keuken dicht, zodat ze
Zusje niet meer kon horen schreeuwen, en ze hield de klink nog in haar hand
alsof ze hem niet meer los kon laten.
‘Nee, nee, ach nee!’ zei ze.
De Duitser luisterde niet naar haar. Hij maakte de deur naar het
varkenshok open en riep: ‘Olala!’
Daar stonden de vier prachtige roze zeugen op een dikke laag stro
achter het houten schot. Zodra ze de deur hoorden opengaan, staken de beesten
vrolijk knorrend hun snuiten in de voerbak en duwden de klep omhoog. De
soldaten kwamen er ook bij; ze maakten het deurtje in het schot open en dreven
de grootste zeug naar buiten.
Evert zag het eerste varken in de deuropening staan. Verwonderd
knipperde het met zijn oogjes tegen het schelle licht, dat door de sneeuw
weerkaatst werd. Het kreeg van een van de soldaten een trap tegen zijn
achterste, en met een schreeuw sprong het over het schoon geschrobde stoepje.
Het varken holde door de sneeuw heen en weer en het gilde alsof het al gekeeld
werd. Hij vond het vast en zeker veel te koud buiten, want hij maakte rare
sprongen en probeerde zijn korte pootjes