De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch
(1985)–C.J.A.C. Peeters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De westtoren vanuit de Kerkstraat. Opnamen uit 1973 en 1983.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. De westtorenGeschiedenis van de bouwDe bouwberichtenOver de geschiedenis van de bouw en de latere veranderingen van de westtoren zijn wij uiterst karig ingelicht. In de oudste vermelding van de Sint Janskerk, in 1222, wordt niet over een toren afzonderlijk gesproken. Het zijn eerst bronnen uit 1632 en ± 1637 die zeggen, dat in 1268 de Lieve Vrouwekapel bij de toren gebouwd is. Als hun berichten juist zijn, dan is de toren dus in 1268 al aanwezig.Ga naar eind1 In hoeverre de grote stadsbrand van 1419 de Sint Jan getroffen heeft, blijft nogal onzeker, en of de westtoren ervan geleden heeft, is geheel onbekend. Wel staat vast, dat de zware Margaretha- of Grimklok uit 1408 ongedeerd bleef, want deze ging pas bij de brand van 1584 ten onder. Op 23 april 1485 gaf Johannes de Horne, bisschop van Luik, toestemming om de oude bouwdelen van de kerk te slopen en haar groter te herbouwen, ‘ac turrim novam in longitudine, latitudine et altitudine decentibus construi et edificari facere’, ‘alsmede een nieuwe toren in gepaste lengte, breedte en hoogte te bouwen en op te richten’.Ga naar eind2 De vraag is, welke toren hiermee bedoeld kan zijn. De toestemming van de bisschop van Luik wil nog niet zeggen, dat er ook daadwerkelijk een nieuwe toren gebouwd is. Het kan bij een voornemen gebleven zijn of de vergunning is gebruikt om de romaanse westtoren te verhogen of om aan de middentoren te beginnen. Van de gotische bovenbouw van de westtoren zijn echter geen documentaire bouwdata overgeleverd, noch van de middentoren, waarvan men slechts weet, dat in 1523-1529 de houten bekroning tot stand kwam. Mogelijk is, dat een nieuwe, meer westwaarts te plaatsen westtoren bedoeld was, zoals zou kunnen blijken uit het feit, dat de lichtbeuk van het schip met een onvoltooide schildboog en rib-aanzet voor een verdere westelijke travee abrupt bij de toren ophoudt, en dat aan de buitenkant de zuidwesthoek tot 1883 onvoltooid bleef en niet aansloot bij het torenlichaam in de buitenbekleding van de lichtbeuk en in de balustrade. Wanneer men precies aan dit gedeelte van het middenschip toe was, is alweer onbekend. Op een westwaartse uitbreiding van de kerk en bijgevolg een verplaatsing van het torenfront, althans in plan, wijst ook het feit, dat de kerkfabriek tussen 1472 en 1493 geleidelijk alle huizen tegenover de westkant van de kerk in eigendom wist te verwerven: negen huizen in de Torenstraat, een op de hoek van de Toren- en de Kerkstraat en het daarbij in de Kerkstraat aansluitende huis.Ga naar eind3 Maar toen men geen kans meer zag, een zo grootscheeps bouwplan te verwezenlijken, heeft men wellicht de toch al door de bisschop verleende toestemming benut om de oude westtoren met een nieuwe, gotische klokkenverdieping en naaldspits te verhogen. Van der Vaart neemt aan, dat dit werk al vóór 1505 voltooid was. Op 10 februari 1504 namelijk werd tussen het kerkbestuur en ‘meester Willem die Organemaker’ (Willem Boets van Heyst) een contract gesloten voor het maken van een positief aan het orgel ‘tot synt Jans staende after aen den thoren’; het moest vóór het feest van de Geboorte van Sint Jan de Doper in 1505 spelensgereed zijn. Men zou niet aan een orgel tegen de toren werken, wanneer deze nog in staat van verbouwing verkeerde. Maar daaraan moet toegevoegd worden, dat op 17 januari 1517 alweer het kerkbestuur en meester Willem overeenkomen, dat deze het orgel ‘staende in de voorsz. kercke after den thoren’ zal repareren.Ga naar eind4
In 1505 worden de resten van de oude kerk gesloopt. In datzelfde jaar worden voor de toren veertien ‘clocken en schellen’ geleverd door Willem en Jaspar Moer. Vervolgens wordt in 1524 een uurwerk in de toren geplaatst: op 11 januari van dat jaar worden 100 Rijnsguldens door de stad betaald aan ‘meester Peteren Wouterss, urewerck meker, voer dat nyeuwe ure gewerck, dat hy gemaickt heeft en in Sint Jans thoren nu gaende en slaende is’.Ga naar eind5 De middentoren kan hiermee niet bedoeld zijn, want deze heeft nooit een uurwerk gehad. Het lijkt er al met al op, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de laatste bouwcampagne van het middenschip, vanaf 1505, van west naar oost verliep, dat men in het begin nog rekening hield met een afbraak van de oude toren, maar al gauw niet meer.Ga naar eind6 Van ongeveer 1505 tot 1524 of in een tijdvak daartussen zou de torenverbouwing tot stand gekomen kunnen zijn, zonder dat de veranderingen aan het orgel daardoor belemmerd behoefden te worden. In juli 1569 heeft in de toren een brand gewoed die snel bedwongen is en van geen betekenis was in verhouding tot de ramp van vijftien jaar later.Ga naar eind7 Op 25 juli 1584 namelijk brandde door blikseminslag de houten middentoren af, de kerkdaken vatten ook vlam, het vuur bereikte het tegen de westtoren staande orgel, dat verbrandde, woedde ook in deze toren en verwoestte minstens de gehele spits. Maar uit het feit, dat ook het uurwerk, de beiaard en andere klokken getroffen werden en smeltend neerstortten, blijkt dat de schade veel omvangrijker was en dat ook de klokkenstoelen en balklagen door het vuur beschadigd of vernield werden.Ga naar eind8 Nadat eerst de nodigste voorzieningen aan het transept getroffen waren, visiteerde op 10 februari 1585 een aantal deskundigen de westtoren en spoedig daarna schijnt met het herstel begonnen te zijn. In 1587-1588 werd een oude Orthense klok, de Salvator, erin opgehangen.Ga naar eind9 Wellicht was het herstel toen al ver voltooid, maar pas veel later, op 23 mei 1618, werd met ‘eenen Loreymios-Horologiemaker, in presentie van mijn Heer den Plebaan, lange ende breet opt maken van een nyeuwen voorslach gediscoureert’.Ga naar eind10
Geheel in orde was de stabiliteit van de toren niet, want de paalmeesters van de stad moesten in 1618 de raad geven, het nieuwe orgel niet aan de torenmuur te bevestigen, daar deze bij het luiden toch al ‘kerckwaerts en ter sijden wiggelt’.Ga naar eind11 Onbekend is, hoe groot de schade was, die op 30 mei en 30 augustus 1629, tijdens de belegering van de stad door Frederik Hendrik, aan de westtoren werd toegebracht.Ga naar eind12 Maar de tekeningen van Saenredam (1632) en van Beerstraeten (± 1660) tonen er geen merkbare aan. Het leveren van nieuwe klokken door Jacob Noteman in 1641 en van een nieuwe voorslag door Juriaen Spraeckel in 1647-1648 zullen gewone vernieuwingen van versleten klokken geweest zijn. Over reparaties en onderhoudswerken sinds 1629 lichten ons de kerkrekeningen in. 1629-1630 Als eerste werkzaamheid wordt vermeld, dat is ‘toegemaeckt een gat in den toren’. In de eerste en tweede week van juni ‘heeft Boudewijn upten thooren gedeckt’ gedurende 10 dagen, met zijn broer Dierick, 10 dagen, en een knecht, 11 dagen, waarvoor de knecht 14 stuivers per dag ontvangt, beide broers 2 gulden per dag. In diezelfde weken heeft Peter Janss. 10 dagen ‘gewerckt opten thoren, dwelck is dobbel dach huir 2 gl. daechs’.Ga naar eind13 1630-1631 Mychijl Wouters metsseler en knecht 9 dagen. ‘Alsoo eenen boghe inden tooren was gevallen om wederom op te maken’, 16 gl. 17 st. 2 ort.Ga naar eind14 1631-1632 In november 1631 hebben Fredirick metselaer en knechten ‘gewerckt op den thooren’ en elders aan de kerk (gerfkamer) voor 22 gl. 12 st. 2 ort.Ga naar eind15 1632-1633 Betalingen aan Fredrick metser voor onder andere ‘in den tooren van de kerck veele afgevalle steenen wederom op gemetselt’. ‘In den tooren twee ijseren gerden aenden waterback die vallen wilde’, voor geleverd ijzerwerk wordt Thomas Christoffel smid betaald.Ga naar eind16 1633-1634 Betaling aan Thomas Christoffels smid: ‘het ijserwerck aende clocken vernieut met den cleepel van de Levrouwe cloock, die gebroecken was’.Ga naar eind17 1636-1637 Betaling aan Cornelis Jans den steenhouwer: ‘Also de waeter lijst nae de westsijde van den tooren een gedeelt was afgevallen’ voor opdracht deze ‘wederom op te maecken’ 100 gulden.Ga naar eind18 1640-1641 Cornelis Jans steenhouwer ‘heeft aengenomen den spiegel ofte ronde onder den tooren daer de groote cloock soude werden door op gehaelt grooter te maecken’ en ontvangt na visitatie van het werk 200 gulden. Het betreft het hijsgat in het gewelf van het Luidportaal, dat een diameter van meer dan 2,10 m moest krijgen om de nieuwe klok van Jacob Noteman door te laten. Betaling aan Denis Handricx loetgieter: ‘den looten solter in den tooren daer de klocken souden gehangen werden opgenomen ende daer naer wederom bij den selve met nieu loot geleijt ende de stijllen met loet becleet’.Ga naar eind19 1642-1643 4 gulden 16 stuivers betaald aan Juriaan Baltasar omdat hij heeft ‘gemaeckt eenen nieuwen weerhaen (...) op St. Jans tooren’ en 5 gulden aan Antoni Gossens maelder voor het vergulden van deze weerhaan.Ga naar eind20 1656-1657 Betaling aan Gerit Ariaens Coen timmerman voor ‘380 voet eyken plancken om daer mede te maeken drije nieuwe wijsers in den tooren van St. Jans kerck’.Ga naar eind21 1657-1658 Gerit Ariens Coen timmerman heeft ‘gemaeckt 4 nieuwe wijsers buijten aen den tooren’. Antonis van Buesecom heeft ‘het houtweck van de nieuwe wijssers met de calonen van buijten gewerft met de wijssers ende de selve vergult van kercke gout’ voor 107 gulden.Ga naar eind22 1670-1671 Mathijs van Venrooij ontvangt 53 gulden 14 stuivers voor leverantie van ‘IJserwerck tot 't maecken van een nieuw cruys op St. Jans Thooren’. 28 gulden wordt uitgegeven ‘voor gelevert schilder goudt, t'geene Cosijns organist aldaer hadde gehaelt ende verwerckt aen den haen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende den boll aen St. Jans thooren’.Ga naar eind23 1671-1672 19 gulden 15 stuivers betaald aan Mathijs van Venrooy voor ‘ijserwerck aen den haen van den Thooren’.Ga naar eind24 1686-1689 ‘Vissers schilder voort op maecken en verwen van twee wijsers aen St. Jans Thoore 56-0-’.Ga naar eind25 1702-1703 Een nieuwe koperen haan op de toren geplaatst.Ga naar eind26 1736-1737 166 gulden betaald aan W.G. Ouwerkerk ‘voor het verwen en vergulden van de vier nieuwe wijzers met den haan in juny 1737’. 21 gulden aan Johannes van der Kint mr. timmerman ‘voor verschot bij hem gedaan aan Anthony van Venray wegens gekocht wagenschot tot de wijsers’. 21 gulden 13 stuivers aan Abraham Lacourt ‘voor een bladt geel koper tot den haan van St. Jans Toorn den 3e julij 1737 gelevert’. 6 gulden aan Lambert van den Leesacker mr. smid ‘voor yserwerck en arbeytsloon in julij 1737 tot reparatie vant Cruijs en Spil van St. Jans Toorn. 44 gulden aan Jacobus van Deurse voor arbeyts loonen aan het Horologie op St. Janskerk en het vernieuwen der wijzers en haan in junij en julij 1737’. 40 gulden aan Pieter Jongbloet en Paulus Cleiban ‘voor het verwen van den toorn van St. Jans kerk’.Ga naar eind27 1737-1738 ‘Aen W.G. Ouwerkerck voor het verwen van de appel op St. Jans Toorn, den 30e sept. 1737 2-10-0’. ‘Aen de wede Abraham Lacourt voor gelevert cooper tot reparatie van den appel tot St. Jans Toorn in september 1737 14-8-0’. ‘Aen Johannes van der Kint voor het visiteeren van het spits en onder Lanteern van de kerk, in 't jaar 1738, met het maken van een tekening vlg. ord. en quit. 5-0-0’.Ga naar eind28 1744-1745 In de nacht van 11 op 12 januari 1745 sloeg de bliksem in de torenspits. ‘Van het vuur, dat zig in het bovenste gedeelte van den tweeden lantaarn in het Spits hegte, vloogen verscheiden vonken door de Lugt’Ga naar eind29 Maar het vuur was snel geblust en de schade was gering. Paulus Clabbans kreeg van de stad 32 gulden, 1 stuiver en 8 penningen ‘wegens eene premie van den brand in St. Janstoren’.Ga naar eind30 Jacobus Clabant verrichtte vervolgens leidekkerswerk en Adriaen van Wolfsbergen timmerwerk aan de toren, als afkomend materiaal werden ‘eenigh oudt houd’ en een ‘lap rood cooper’ verkocht.Ga naar eind31 1753-1754 ‘Betaald aan de Wede H. Habraken voor geleverde verw en olij tot het verwen van de Jans Kerks Toren 41-1-0’. ‘Betaalt aan Hendrik Valkenburg voor het vergulden van de Haan en twee paartjes staande op het kruijs van de Jans Kerktoren 15-0-0’.Ga naar eind32 1760 ‘Betaalt aan Willem van der Horst als gelaste van Hendrik Deenen de somme van 11 gl. 13 st. voor het examineeren en naar zien van eenige defecten aan den Toorn van de Groote Kerck 11-13-0’.Ga naar eind33 1764 ‘Voor 't vergulden van twee nieuwe wijsers op den toorn van de Groote Kerk 90-0-0’.Ga naar eind34 1767 Toen in 1767 de kapitein-ingenieur Berg met de architecten Willem van der Horst en Johan Schouw (later, van 1773 tot 1780, stadsbouwmeester), in opdracht van de Raad van State een begroting voor het herstel der kerk opmaakte, voorzagen zij ook werken aan de toren, maar wegens geldgebrek beperkten zich de daarop volgende reparaties tot het steenhouwwerk en de ramen van de kerk. 1784 92 gulden wordt betaald ‘voor het opnieuws vergulden en verwen van de 4 uurwijzers op den Tooren van de Groote Kerk’. 12 gulden ‘voor het schoonmaken verwen en op nieuws vergulden van den weerhaan en 2 trompettertjes op voors. Tooren’. 15 gulden en 10 stuivers ‘voor het verwen naderhand van de lijsten en capiteelen rond en booven die 4 voorgemelde wijzers’.Ga naar eind35 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemeentelijk beheer, eigendom en onderhoudZoals uit de stadsrekeningen blijkt, was er minstens sinds 1524 al bemoeienis van het stadsbestuur met het onderhoud en de inrichting van de toren. Het was gebruikelijk, dat een stadsregering zich ook om de kerkbouw bekommerde, ook in Den Bosch werden de fabriekmeesters der kerk mede door de stad benoemd. Maar vooral voor de bouw en het onderhoud van kerktorens, met hun functie van openbare tijdaanwijzer, uitkijkpost en plaats voor de klokken die brand en alarm signaleerden en openbare feesten aankondigden, kon de magistraat niet overschillig blijven. Het is niet uitgesloten, dat de gotische klokkenverdieping, met haar van de bouwstijl der kerk zo afwijkende vormen, voor rekening van de stad en naar ontwerp van een bouwmeester in dienst der stad is uitgevoerd. Van algemeen belang was de toren ook bij nationale en stedelijke feesten: sinds soldaat Pieter Jansen voor het eerst de Oranjevlag uit de toren had gestoken, was dit bouwwerk regelmatig, en zeker op Sint Lambertsdag (17 september), wanneer niet deze heilige, maar de verovering door Frederik Hendrik gevierd werd, vlaggendrager, voorwerp van feestverlichting en verspreider van feestelijk klokkengelui.Ga naar eind36 In de 17de en 18de eeuw heeft het stadsbestuur regelmatig bemoeienis met het onderhoud van de toren en de klokken. ‘Bij de resolutie van de heeren van de leeden in dato 8 mei 1759, is uijt stads financien aan de kerken jaarlijks toegelegd, voor 't onderhoud van den toren, de somme van 200 gul.’ en dienovereenkomstig wordt nog in 1794 aan de rentmeester der kerken zulk een bedrag uitbetaald. Die resolutie hield het volgende in. ‘Ten vierden gemerkt naa regten het onderhoud van den Toren van de Groote Kerk en van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uurwerk niet moet komen tot laste van de fabricqe goederen, maar de stad daar toe verpligt is, met welk onderhoud nogtans het inkomen der kerken, zedert immemoriale Tijden is gechargeert geweest. En de kerken meede zoude kunnen preetensie maken tot de gebouwen van de Barbara en de St. Eloys Cappellen zooals zij de inkomsten van deeze eerste Cappel genieten, dan welke gebouwen zig de kerken alvoor lange jaaren niet hebben aangedragen, waarschijnlijk om de groote reparatien die deselve onderhavig waren en waar van de stad al zedert een menigte van jaren in possessie is geweest en deselve tot haar gebruik heeft geapproprieert gehad. Dat derhalven zonder reflexie te maken op de immemoriale praescriptie, waarmeeds de stad zig tegens de kerken zoude kunnen behelpen en uijt consideratie van den slegten staat van de finantie der kerken, aan deselve jaarlijx uijt stadsinkomsten zal worden toegevoegt, zoo als toegevoegt word bij dezen eene somme van twee hondert guldens voor d'eerste maal te betalen op ult:o Decemb: deses jaars, En dat hier meede zal wezen geextingueert de preetensie, welke de kerken uijt hoofde voors. tot laste van de stad zoude kunnen competeeren’.Ga naar eind37 Op 15 december 1795 namen de Representanten van het Volk van Bataafs Brabant het besluit, dat de kerken, torens en klokken voortaan het eigendom waren van de gezamenlijke ingezetenen der respectieve gemeenten en dat alle gezindten het recht hadden, door het luiden der klokken hun godsdienstoefeningen aan te kondigen.Ga naar eind38 Krachtens het 6de Additionele Artikel der Constitutie van 23 april 1798 moesten de kerkgebouwen onder de kerkgenootschappen naar hun aantal respectieve lidmaten verdeeld worden en werden de torens en klokken aan de burgerlijke gemeenten als eigendom toegewezen.Ga naar eind39 Over de Sint Janskerk is daarna nog veel te doen geweest, maar toen de Staatsregeling van 1801 alle eigenaressen in hun bezit sinds 1 januari 1800 bevestigde, is de toren vrij geruisloos definitief als gemeentebezit erkend. Bijgevolg werd het luigeld voortaan aan de gemeente betaald.Ga naar eind40 Het toezicht op het onderhoud viel toen geheel toe aan de stadsarchitect, Jan Verhellouw, en terstond al werden enige nodige reparaties verricht, want het torenkruis was neergestort. Op 29 december 1801 wordt de betaling goedgekeurd van een rekening, die de volgende werken, materialen en kosten omvat.Ga naar eind41 Aan timmerman L. Moonen, wegens arbeidsloon en materialen, gewerkt hebbend aan de peer (‘'t paertje’), de makelaar en het kruis f 436-2-12; aan meester smid N. van Mackelenbergh voor nagels en spijkers f 96-5-8; aan loodgieter W.J. Habraken f 159-15-2; aan hem voor leien en nagels f 119-3-8; aan leidekker J. de Lang f 238-13-12 voor werk ‘op 't paertje’ en ‘op den toorn’; aan Wijnand Jansen, meester verwer en glazemaker voor ramen op de ‘horlogiekamer’ en voor 20 boekjes goud voor de wijzer f 133-2-0; voor Josephus van den Heuvel, meester koperslager, voor de bol, de nieuwe haan en voor de makelaar f 197-8-8 en tenslotte aan Daniel Petten, meester horlogemaker, voor de uurwerkreparatie f 25-12-12. Hun werk ging weldra weer verloren. Op donderdag 5 augustus 1830 kwam de gemeenteraad in buitengewone vergadering bijeen wegens ‘het ongelukkig evenement dat de stad heden morgen getroffen heeft door het afbranden van een gedeelte van den toren van St. Jans Kerk’.Ga naar eind42 Vanaf de bovenkant van de onderste lantaarn was de spits vernield. De vraag was, welke maatregelen getroffen moesten worden en stadsarchitect P.J. de Zutter werd in de raad ontboden om voorstellen te doen. Zijn advies was, provisioneel een kapje op het afgebrande gedeelte van de toren te doen maken en tevens kreeg hij opdracht een plan voor de herbouw te maken. Er werd dank gebracht aan de opperbrandmeester, de architect, het garnizoen en de schutterij voor hun ijver bij het blussen en op 20 augustus ontvingen zij certificaten als blijk van tevredenheid van Burgemeester en Wethouders.Ga naar eind43 Voor het jaar 1831 was een post van f 6000. - voorzien voor het vernieuwen van het afgebrande gedeelte, f 300. - voor buitengewone reparaties aan het timmer- en metselwerk van de toren.Ga naar eind44 In augustus 1831 was het (provisorisch) herstel voltooid.Ga naar eind45 Maar de echte restauratie vond pas in 1842 plaats, naar ontwerp van P.J. de Zutter, die bij zijn plan ook een tekening van de spits van vóór de brand leverde.Ga naar eind46 Naar zijn tekeningen verwijzen ‘Bestek en Voorwaarden’, 22 maart 1842 nr. 26, ‘waarnaar Burgemeester en Wethouders der stad 's Hertogenbosch in het openbaar zullen aanbesteden: Het opbouwen van het afgebrande gedeelte van het torenspits der St. Janskerk binnen genoemde stad benevens eenige herstellingen aan den grooten Lantaarn en aan het Klokkenspel van dien toren’.Ga naar eind47 De nieuwe opbouw moest gebracht worden ‘op het bestaande tafelment boven den grooten lantaarn’. Het bestek omschrijft vervolgens met maten ‘het soubassement van den tweeden of kleinen lantaarn’; deze zelf, het tafelment erop, het soubassement van de naald, het tafelment der kap van deze naald, de peer met krommers, de koperen bol, daarop de makelaar, daarop het kruis. De timmerwerken dienden met eiken kloshout te geschieden. De kleine lantaarn moest uit acht stijlen en acht schoren daartussen bestaan. Het soubassement van de kleine lantaarn moest galmgaten bevatten. De gesloten delen van de spits waren met dennen delen te bekleden. Het smeedijzerwerk betrof het kruis en de spil van de windvaan, het koperslagerswerk de haan. De balustraden rond de grote en kleine lantaarn moesten in gegoten ijzer uitgevoerd worden, de onderste met zes balusters en spitsbogen tussen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwaardere stijlen aan elk der acht zijden, ‘verder voorzien van Gottische sieraden’, de bovenste met vier zulke balusters maar verder hetzelfde. Kortom, alles zoals het ook inderdaad is uitgevoerd. Voorts eisten bestek en voorwaarden, de stijlen van de grote lantaarn na te zien en daartoe de zich hierin bevindende klokken zo lang te verplaatsen. Blijkbaar hing er tot dat ogenblik een klokkenspel in van zeven grote klokken, twaalf kleinere en een aantal nog kleinere. De acht klokken ‘welke zich achter het stadhuis bevinden’ moesten naar de grote lantaarn en het soubassement daarboven gebracht worden. Een der stijlen van de grote lantaarn was al defect bevonden en moest zeker vernieuwd worden. Na het herstel van alle stijlen moesten deze met lood bekleed worden. Ook het dak van de torenhelm en de daken boven de vier wijzerborden moesten hersteld worden. De keuze van materiaal en kleur voor de verfwerken werden nog aan de architect overgelaten, maar het ijzerwerk moest men ‘donker Spaansch groen verwen’. Zo kon dan eindelijk het Verslag van de stad in 1842 melden: ‘de spits van St. Janstoren is geheel vernieuwd en het carillon verbeterd en verzwaard’, nadat dit herstel vanaf 1837 telkens in uitzicht gesteld, maar wegens gebrek aan fondsen telkens weer opgeschoven was.Ga naar eind48 Het torenportaal inwendig bleef aan de zorg van het kerkbestuur overgelaten. In 1848 ontving ‘L. Venneman (sic) wegens leverantie van hout en arbeidsloonen onder den Toren’ f 248,10 terwijl aan J.C. Dickmans wegens ‘geleverde verwwaren en arbeidsloonen aan de Luypoort’ f 82,675 betaald werd.Ga naar eind49 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De restauratie van 1869-1874Onder leiding van de stadsarchitect J.M. Nabbe, die op 28 januari 1859 zijn benoeming kreeg en tevens leraar bouwkunde was aan de Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten in Den Bosch, werd tenslotte een grondig herstel van de gehele toren voorbereid. Men moest zich wel hierop bezinnen, omdat in 1859 de restauratie van de kerk eindelijk intensief ter hand genomen was en de gemeente daarbij niet kon achterblijven. Maar vlot ging het niet. Wel werden in 1861 herstellingen aan de spits, tot aan de tweede omloop, verricht.Ga naar eind50 Aan het einde van 1863 moet bericht worden, dat men niet toegekomen is aan werken tot herstelling van de toren.Ga naar eind51 Maar wel moet uit dat jaar de opmetingstekening van de westkant van de toren dagtekenen, die gemaakt werd door de gemeente-opzichter C. Peeters, die tevens, zoals Nabbe, leraar was aan de Koninklijke School.Ga naar eind52 In 1864 zijn aan de toren en zijn uurwerk enige herstellingen verricht.Ga naar eind53 In 1866 werd het uurwerk gedeeltelijk vernieuwd.Ga naar eind54 In 1867 werd dan aangekondigd, dat de restauratie in 1868 zou beginnen en in het najaar van 1868 werd een steiger voor de toren gemaakt.Ga naar eind55 Voor de restauratie werd op de gemeentebegroting van 1869 een bedrag van f 3000. - en op die van 1870 van f 5000. - toegestaan, van welke bedragen te zamen echter f 600. - afgehaald werd voor het onderhoud van andere torens en uurwerken.Ga naar eind56 In het voorjaar van 1869 was een ontwerp voor de te vernieuwen balustrade gereed. Op 17 september 1869 kon architect Nabbe aan Burgemeester en Wethouders een tekening van de westzijde van de toren aanbieden ‘zooals de restauratie daarvan zou behooren te geschieden’.Ga naar eind57 Ter toelichting schreef hij: ‘Van den bestaanden bouwstijl des torens is niet afgeweken en is alles in zijn geheel behouden, met uitzondering echter van de kap waarin de uurwijzerplaat zich bevindt; als zijnde de thans bestaande in een veel later tijdperk aangebragt dan dat waarin de toren is gebouwd’. Hij vroeg, of het niet beter was, het ‘regtstand’ ongeveer 12 m hoger in metselwerk op te bouwen, in vlakke schuinte af te dekken en daarop een balustrade te plaatsen - een niet geringe verhoging dus, want ook de gotische klokkenverdieping is al 12 m hoog! Hij meende voorts, dat schip en toren niet met elkaar in overeenstemming te brengen waren, omdat het schip breder was. Wel zouden de aan de noord- en zuidkant van de toren aansluitende kapellen en het ondergedeelte van de toren tot één geheel te maken zijn, namelijk tot de eerste deklijst van het boven de ingang van de toren aanwezige raam. Hij had overleg gepleegd met de restauratie-architect van de kerk, L. Hezenmans, en andere architecten (niet met name genoemd) en zij waren unaniem met Nabbe van mening, dat de torenspits behouden moest blijven, te meer omdat deze in goede staat verkeerde; alleen de leien moesten deels vernieuwd worden. De gebreken van het metselwerk waren niet gering: de contreforten waren afgescheurd, de balustrade, lijsten en andere ornamentwerken waren vervallen, er vielen zelfs brokstukken neer. De houten kappen om en boven de wijzerplaten waren deels verteerd. Nabbe stelde voor, de uitvoering van het werk vakgewijze te verrichten, te beginnen met de balustrade, dan het metselwerk van het klokkenhuis. Aanbesteding achtte hij bij dit werk niet mogelijk, omdat men niet wist, welke gebreken men nog zou aantreffen. De werken moesten in daggeld door gemeente-arbeiders verricht worden, alleen de balustrade zou aanbesteed kunnen worden. ‘Op de teekening zijn de contreforten van het ondergedeelte des torens slechts voorgesteld zoo als die thans zijn, omdat bij het onderzoek en de gedane opmeting gebleken is dat deze vroeger in verband zijn geweest en een geheel uitgemaakt hebben met de neven den toren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staande kapellen’. Derhalve zou later contact nodig zijn met de Commissie voor de uitwendige herstelling der kerk, ‘ten einde in verband met de kapellen de contreforten des torens op te werken’. Op 4 februari 1870 zond architect Nabbe aan Burgemeester en Wethouders, met een begeleidend schrijven en tekeningen, het bestek voor de levering van gehouwen steenwerken voor één zijde, de westzijde, vanaf de versnijding onder de galmgaten tot en met de balustrade.Ga naar eind58 Totaal zou 18 m3 Udelfanger zandsteen uit de omgeving van Trier, voor lijsten, stijlen, boog-, dek- en bekledingsstukken, verwerkt worden, en 19,5 m3 van hetzelfde materiaal voor de balustrade met pinakels. Dit gehele werk werd begroot op f 3840. - De steen zou naar zinken mallen gemaakt worden en alle stenen zouden op hun groefleger gesteld worden. Het metselwerk moest uitgebroken worden en vlakke klinkers zouden worden aangebracht. In zijn schrijven behandelde Nabbe ook reeds andere gedeelten van de toren: hij noemde nieuwe uurwijzers en cijfers, de herstelling van de klokkenstoelen en galmborden, een rond raam onder het carillon (in de spits?). Voor het ondergedeelte voorziet hij het uitbreken van de steen, de toepassing van Udelfanger zandsteen voor het middenvak of portiek en voor de zijvakken, het maken van zestien beelden, nieuwe eiken poortdeuren. De hele torenrestauratie begrootte hij alvast op f 54.000. -. Bestek en begroting werden in handen gesteld van een commissie die op 15 maart 1870 door de gemeenteraad uit zijn midden benoemd werd en die bestond uit de raadsleden J.F. Luijckx, J.J.H. Bolsius, M.W.J. van Beusekom en J. van de Griendt. De meest critische en actieve van deze was ongetwijfeld J. Jos. Hub. Bolsius, die immers reeds veel met de Sint Jan te maken had doordat hij adviserend architect van het kerkbestuur was. Bolsius pleitte ervoor, Bentheimer zandsteen te kiezen, omdat deze beter was dan Trierse (hoezeer zou hij gelijk krijgen!), sterker en minder kostbaar, en om deze steen in de groeve te laten gereed maken.Ga naar eind59 Maar tenslotte kon hij zich met rapport, tekening en begroting van de gemeente-architect verenigen, behoudens kleine correcties die Nabbes instemming hadden. Dus werd er toch de (later zo slecht gebleken) Udelfanger zandsteen bruto ingekocht en in Den Bosch door gemeentearbeiders bewerkt. Het herstel werd nu begroot op f 57.000. - in zes jaar, te beginnen in 1870.Ga naar eind60 Op 13 april 1871 bracht Nabbe aan de raadscommissie verslag uit over de in 1870 verrichte werken.Ga naar eind61 Op 20 juni 1870 was begonnen met het afbreken van de balustrade en van de contreforten der klokkenverdieping aan de westzijde. Op 8 augustus was de onderste deklijst van het klokkenhuis (dus juist boven het romaanse torengedeelte) geplaatst. De muurwerken waren uitgebroken, ingekast en opnieuw aan-, in- en opgemetseld. ‘Bij het uitbreken en inkassen van de metselwerken werden deze in zoodanige slechten toestand bevonden, dat niet alleen langs de buitenzijden maar ook van de binnenzijden de steenen geheel los en als van zelve af- en uitvielen, waarom dan ook het onderhavige vak metselwerk zoowel aan de binnen- als buitenzijden geheel is moeten vernieuwd worden’. Voor het dienstjaar 1870 werd in totaal f 9386. - uitgegeven. Het valt te betwijfelen of het metselwerk zo slecht was als in dit verslag van Nabbe voorgesteld wordt: het nog aanwezige muurwerk van de romaanse bouwperiode binnenin is zeer soliede. Op 31 mei 1872 bracht Nabbe verslag uit aan de raadscommissie en op 12 juni aan Burgemeester en Wethouders over de in 1871 verrichte werken.Ga naar eind62 Op 10 januari was begonnen met de afbraak van de balustrade en contreforten van de noordzijde van het klokkenhuis, terwijl de westzijde daarvan nog verder afgewerkt werd. De noordwestelijke hoekboog in de toren onder de achtkante spits werd geheel uitgebroken en opnieuw ingemetseld. Op 18 september werd begonnen met de afbraak van de balustrade en de contreforten aan de oosten de zuidzijde. Alles werd even ingrijpend vernieuwd als aan de westkant. Vier spuwers voor de hoeken van de balustrade (die er nooit geweest waren) werden gebeiteld en geplaatst. De uurwijzerkasten werden gesloopt. Voor het dienstjaar 1871 werd f 11.086,05 besteed. Over de in 1872 uitgevoerde werken zond Nabbe op 29 mei 1873 zijn verslag aan de raadscommissie.Ga naar eind63 Het afhakken van het metselwerk aan de oost- en zuidkant van het gotische klokkenhuis, waarmee in het najaar van 1871 begonnen was, was voortgezet en tot volle hoogte was het nieuwe metselwerk opgewerkt. Ook de noordoostelijke, zuidoostelijke en zuidwestelijke hoekbogen in de toren onder de achtkante helm waren geheel vernieuwd. Op 16 november 1872 was het werk aan de gehele gotische bovenbouw voltooid, alleen de balustrade was nog niet geheel geplaatst. Begonnen was met het af- en uitbreken van het romaanse deel van de toren, dat wil zeggen met het uit- en afkloven. De vernieuwing van de in slechte staat verkerende muurwerken moest weer zowel aan de buiten- als aan de binnenzijden geschieden. Houten trappen werden hersteld en vernieuwd. De benodigde Udelfanger zandsteen was per trein (het Bossche station was in 1869 al in gebruik voor de lijn Utrecht-Boxtel) aangevoerd. In totaal werd f 11.707, 12 uitgegeven.Ga naar eind64 Op 28 juni 1874 stuurde Nabbe aan de raadscommissie zijn verslag over 1873.Ga naar eind65 De vernieuwing van het romaanse torengedeelte was voortgezet: eerst de noordkant, in zijn geheel, dan de zuid- en de westkant, tot de deklijst van het onderste of eerste gedeelte. De vensters werden weer in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Udelfanger zandsteen uitgevoerd, enige balustradegedeelten bovenaan waren geplaatst. In totaal werd f 8289, 695 besteed. Bovendien werd voor werk aan de klokkenstoelen f 581, 755 uitgegeven.Ga naar eind66 In 1874 vervolgens was men bezig aan het bovengedeelte van het romaanse of ‘middenvak des torens’ aan de zuid- en de westzijde door het af- en uitkloven der oude metselwerken en het opnieuw opmetselen daarvan; dit werd reeds in februari voltooid.Ga naar eind67 De plaatsing van de balustrade werd voortgezet. Verschillende metselwerken aan en langs de binnenzijden van de toren waren hersteld. ‘Wijders zijn van drie zolders de balklagen zoo veel nodig verlegd en de vloeren geheel vernieuwd’, terwijl de stenen trap langs de oostzijde is hersteld. Een geheel nieuwe houten trap is gemaakt van de derde naar de vierde zoldering. De lokaliteit (tweede zoldering) waar het uurwerk, dat zich vroeger op de vierde zoldering bevond, thans is geplaatst, is geheel afgewerkt. Daar is eveneens de nieuwe trommel voor het speelwerk aangebracht. De klokkenstoelen werden afgewerkt en de klokken ingehangen; ook de carillonklokken en hun toestellen waren geplaatst. De uitgaven over 1874 bedroegen f 8980, 375. De restauratie naderde haar voltooiing. In 1875 werden de laatste ontbrekende delen van de balustrade geplaatst. Op enig herstel van vloeren en aan muurwerk na was ook het inwendige voltooid. Aan de spits werden alvast wijzerplaten aangebracht. Op 22 juli 1875 besloot de gemeenteraad, het herstel van het benedengedeelte van de toren, dat wil zeggen de beganegrondse geleding van de westgevel met ingang (de Luidpoort) en de twee flankerende nissen, met hun steunberen, uit te stellen totdat de restauratie van de kerk zo ver gevorderd zou zijn, dat men aan de westgevels van de Lieve Vrouwekapel en de Doopkapel toe was. De voor dit gedeelte al aangekochte Udelfanger zandsteen, 53,657 m3, werd toen voor f 2487. - aan de Commissie voor de uitwendige herstelling der kerk verkocht.Ga naar eind68
Op 7 september 1875 werd aan de firma Haak, Gruber en Dupont, fabrikanten in uurwerken te Utrecht, ondershands aanbesteed het leveren van ‘4 stel cadraturen, bestaande uit eene stelling waarin de wijzerraderen zijn aangebragt en zamengesteld uit minuutrad, wisselrad en rondsel met uurrad, lange stalen spil, dito uurbusspil voor het wisselrad’, verder vier stuks roodkoperen minuut- en uurwijzers, engrenages, frictierollen, schroeven en stangen. Het werk moest in februari 1876 opgeleverd worden, de aannemingssom bedroeg f 1466. -.Ga naar eind69 Intussen bleek het klokkenspel niet te voldoen. Alle klokken dienden overgebracht te worden naar het punt waar de klokken van het vroegere carillon hingen, zeven klokken moesten hergoten worden, elf andere ter vergelijking opgezonden naar de klokkengieterij Aerschodt te Leuven. In 1875 bedroegen de kosten voor de toren f 6131, 325. In 1876 heeft de hergieting van de zeven klokken plaats gehad. Ook zijn toen de klokken, ‘met uitzondering van die welke voor het luiden dienstbaar zijn’, van de plaats waar zij gehangen waren, overgebracht naar het punt waar die van het vroegere carillon hebben gehangen. De toestellen voor de bespeling met de hand en die voor de bespeling in de gang van het uurwerk, zijn toen alsmede verplaatst (zie verder hierna, bij de behandeling van de vroegere en tegenwoordige klokken en beiaarden van de Sint Janstoren). De kosten van dit alles bedroegen f 3624, 545.Ga naar eind70 De totale restauratiekosten van de toren hadden, van het begin tot dusverre, met alle reparaties aan klokken en klokkenstoelen en de vernieuwing van het uurwerk mee inbegrepen, f 59.786, 865 bedragen, dus f 2786. - meer dan in 1870 begroot was, hetgeen mede te wijten was aan het feit, dat men de toren ingrijpender vernieuwd had dan men aanvankelijk van plan was geweest. Hier eindigt voorlopig de bemoeienis van de gemeente met de torenrestauratie. Het herstel van de onderste geleding van de toren uitwendig, met de Luidpoort, en de bekostiging daarvan werd geheel overgelaten aan de Commissie voor de uitwendige herstelling der kerk, met dien verstande, dat de gemeente in de jaren 1879-1880, toen dit werk verricht werd, niet meer dan het gewone jaarlijkse subsidie van f 3000. - aan de kerkrestauratie bijdroeg en buitendien van die Commissie in 1875 al f 2487. - ontvangen had voor de verkoop van de zandsteen die zij al voor dat herstel had ingeslagen. Het blijft enigszins merkwaardig, dat iedereen daarmee genoegen genomen heeft. De Luidpoort is immers eigendom van de gemeente? Het rijk droeg in die jaren eveneens zijn gewone jaarlijks subsidie van f 8000. - bij, zonder van de gemeente meer te eisen. In die twee jaren, 1879-1880, werden deze onderste geleding, evenals de belendende traveeën van de Lieve Vrouwe- en de Doopkapel, van noord naar zuid, ter hand genomen. Hun oude bekledingslagen, waarvan de steensoort in de restauratieverslagen van architect L.C. Hezenmans niet vermeld wordt, werden vervangen in Udelfanger zandsteen; voor de basementen werd graniet, voor de plinten Ecaussijnse steen gebruikt. De resten van de oude traceringen in de blindnissen te weerszijden van de ingang werden afgekapt en door nieuwe vervangen. Er werden nieuwe steunberen van ander model opgemetseld. Voor de Luidpoort werden in de winter van 1879-1880 zestien beelden met voetstukken en baldakijnen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de booggordingen ‘naar de oorspronkelijke overblijfsels’ gemodelleerd. Beeldhouwers van de kerk waren toen L. Suiskens, H. van Nuland en G. van Dongen. Twee van hen hebben het werk uitgevoerd. Wat die ‘overblijfsels’ waren, is op geen enkele wijze in tekening of geschrifte vastgelegd. Het ontwerp voor het geheel was van Hezenmans. Het kerkbestuur plaatste in 1880 boven de ingang een gebrandschilderd glas. In april 1880 werden bij het verwijderen van de oude bekledingslagen van de muurvlakken rechts naast de westelijke ingang verscheidene secundair verwerkte bakstenen van bijzondere vorm gevonden en in mei van dat jaar kwam bij het afbreken van de bekleding boven de ingang het oude boogfries tevoorschijn, dat de onderste romaanse torengeleding afsluit en dat thans weer achter de toen nieuw aangebrachte bekleding schuilgaat.Ga naar voetnoot71 Op 28 october 1880 berichtte de rijksadviseur voor de monumenten, P.J.H. Cuypers, aan de Minister van Binnenlandse Zaken, dat hij het werk op 26 october in ogenschouw genomen en alles deugdelijk bevonden had en ‘in overeenkomst met den stijl der kerk uitgevoerd’.Ga naar voetnoot72 De torenrestauratie mocht als voltooid beschouwd worden. Maar niet iedereen was zo tevreden als Cuypers. De vraag bleef zelfs leven, of deze westtoren wel behouden had moeten blijven. In het prae-advies voor de prijsvraag die het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant in 1853 had uitgeschreven, was zelfs al rekening gehouden met een voltooiing van het schip door het bouwen van de ontbrekende traveeën, waarvoor mettertijd de toren met belendende kapellen, ‘die weinig of geene kunstwaarde hebben’, zouden moeten worden opgeruimd.Ga naar voetnoot73 De restauratie-architect van de kerk, Lambert Hezenmans, en de Commissie voor de uitwendige herstelling der kerk, hebben het initiatief van de gemeente niet toegejuicht. Op verzoek van de Commissie heeft Hezenmans de toren bestudeerd en op 9 augustus 1870 bracht hij daarover verslag uit. Hij vond, dat de toren op zichzelf al een gebrek aan eenheid van stijl bezat (eenheid, het grote ideaal van de neogoticus!) doordat de spits in de 16e eeuw door brand verwoest was en ‘in het laatst van de 17de eeuw in de huidige staat gebracht’ (hij dateert de spits waarschijnlijk een eeuw te laat), terwijl bovendien in 1840 een houten helm ‘in de eigenaardige stijl van die dagen’ is gemaakt. Maar ernstiger is naar zijn mening, dat er geen eenheid van stijl tussen toren en kerk teweeggebracht zal kunnen worden, weshalve hij voorstelde om een nieuw portaal met een of twee torens te maken, ‘doch geld zal wel mankeren’. Hij erkende, dat de op handen zijnde torenrestauratie op degelijke wijze uitgevoerd zou worden en hoofdzakelijk geschieden zou om verder verval te voorkomen. De Commissie voor de uitwendige herstelling zond dit verslag op 23 augustus aan de Minister van Binnenlandse Zaken, opmerkende, dat zij zich tot dan bewust buiten de kwestie gehouden had, maar dat zij een eenheid van stijl hoogst wenselijk achtte en daaraan met haar bouwmeester (Hezenmans dus) wilde meewerken, en dat zij daarover al overleg met de Burgemeester had gepleegd. Het door de gemeente beoogde technisch herstel zou niet het aanzien van de uit drie perioden dagtekenende toren verbeteren.Ga naar voetnoot74 Als deskundige daartoe uitgenodigd, gaf ook E. Gugel, hoogleraar in de bouwkunst aan de Polytechnische School te Delft en al eerder bij restauratieproblemen van de Sint Jan betrokken, aan de Minister zijn zienswijze, bij schrijven van 5 september 1870.Ga naar voetnoot75 ‘Juist omdat de tegenwoordige toren van de Cathedraal Sint Jan te 's Hertogenbosch op eene wijze van de stijl der eigenlijke kerk verschilt, die, ook zonder nader onderzoek, zeer duidelijk en storend in het oog loopt, moet de ondergeteekende betreuren, wanneer door de gemeente 's Bosch aan dezen bouw grootere middelen besteed worden, dan volstrekt tot het gewoone onderhoud - in status quo - noodzakelijk zijn. Immers, wil men met de begonnen restauratie van Sint Jan niet half werk verrichten, dan wordt ook de bouw van eenen toren, die in stijl met de kerk overeenkomt, eene onvermijdelijke zaak. Terwijl nu, zooveel uit het begonnen werk, als uit het rapport der Commissie van den 22 Augustus blijkt, dat men behalve de noodigste voorzieningen ook tot eene meer uitgebreide restauratie van den toren is overgegaan “zoodat”, gelijk het bericht zegt, “ieder gedeelte van den toren deugdelijk hersteld wordt in den stijl waartoe ieder gedeelte behoort”, - zoo blijft de ondergeteekende de buiten het gewoone onderhoud besteede en nog te besteeden middelen ten zeerste beklagen, omdat die veel nuttiger later als bijdrage tot eene geheele vernieuwing van den toren zouden kunnen worden aangewend. Zeker kan de gemeente 's-Hertogenbosch niet bij machte geacht worden om de voor een nieuwen toren vereischte som uit te geven, veeleer zal geheel Nederland zijnen bijstand moeten verleenen, en gewis bereid gevonden worden, om het ongeëvenaarde monument van oud vaderlandsche kunst waardig te voltooien. Bij den voortreffelijken voortgang van de restauratie der kerk, bestaat er gegronde hoop tot deze uitkomst!’ Deze overwegingen hebben tenslotte niets veranderd aan het al in maart 1870 genomen besluit van de gemeenteraad om de toren in zijn bestaande gedaante te herstellen, bestaande althans wat het gemetselde lichaam betreft, want de spits en de balustrade werden in gotische zin gewijzigd door verwijdering van de wellicht nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laat-16e-eeuwse kasten met frontons rond de wijzerplaten en de balusters met bolbekroningen uit dezelfde tijd. De critiek van Jhr. mr. Victor de Stuers, als particulier nog, aan de chef der afdeling onderwijs, kunsten en wetenschappen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, in zijn nota van 10 augustus 1873, valt mee.Ga naar voetnoot76 Hij vond het volkomen onjuist, dat er drie niet gecoördineerde restauratie-programma's voor de ene Sint Jan waren, voor het uitwendige, het inwendige en voor de toren. ‘Ofschoon het beginsel verkeerd zij, is gelukkig het resultaat bevredigend: de toren wordt goed hersteld: alhoewel men mag betreuren, dat men daarbij van de moderne kleinere baksteenen gebruik maakt om de groote oude moppen te vervangen, waarin oorspronkelijk de toren opgetrokken was; zoodat het grootsche en ouderwetsche ervan eenigszins verloren gaat’. Een eeuw later mogen wij dit een juiste zienswijze achten. Het is goed, dat de toren, ook al is hij dan geen volstrekt harmonisch kunstwerk, niet gesloopt is; zijn oudheidkundige waarde en zijn historische betekenis verbieden dit. Maar de manier waarop hersteld is, de materiaalkeuze, de drastische vernieuwing van de muuroppervlakten uit- en inwendig, het gebrek aan respect voor de 16e-17e-eeuwse wijzigingen, de moedwil waarmee in de onderste geleding 13e-eeuws gotische stijlvormen zijn nagestreefd, blijven te betreuren. De onvrede met het uiterlijk sinds 1874 tot onlangs betrof op de eerste plaats de grauwheid en het machinale, gladde, rechte, van de vlakken en massa's, waarbij nog kwam, dat de verwering en het verval niet op een mooie manier aan de dag traden. Hezenmans heeft nog in 1874, toen de restauratie al bijna voltooid was, - alleen de onderste geleding was nog onaangetast -, in een tekening gedroomd van een aanzien dat monumentaler was ten opzichte van de achterliggende kerk. Na een gedetailleerde tekening van de toren der N.H. Kerk te Elst gemaakt te hebben, tekende hij toen een Sint Janstoren, waarvan de onderste geleding in grote trekken al de vorm heeft, die in 1879-1880 ook uitgevoerd zou worden, maar waar boven het torenlichaam met de afsluitende balustrade van Nabbe, een achtkante lantaarn van twee geledingen oprijst, geheel gelijk aan die van Elst, met een balustrade, hoekpinakels en een vrij slanke achtkante naaldspits met dakkapellen.Ga naar voetnoot77 Dat dit ontwerp, deze ‘Spielerei’, niet verwezenlijkt is, lijkt thans maar gelukkig. Als er iets, bij wijze van gedachtenspel, in de rede ligt, dan is het toch de bouw van een façade met twee torens, zoals aan de Onze Lieve Vrouwekerk te Antwerpen en zoals de gebroeders Donkers bij hun beantwoording van de prijsvraag van het Provinciaal Genootschap al op papier gezet hebben (deze tekeningen zijn tot heden niet teruggevonden; verloren gegaan of in privébezit van hun nazaten?). Elke andere oplossing zou toch ten koste van de ruimtelijke werking van de middentoren op het dwarspand gaan: torens aan beide uiteinden van het schip der kerk zouden aesthetisch nooit bevredigend zijn. Het ‘vluchtend droombeeld’ van de kerkarchivaris Jan Mosmans is ook al niet zo fraai: zijn geestesoog zag ‘een heerlijke Westertoren, zooals wij er zelfs een aan het naburige Zaltbommel mogen benijden’. Nog een ander vizioen had hij: de westtoren tot volkomen nederigheid herleiden door de middentoren in moderne techniek, ‘uit licht en weinigbrandbaar materiaal te herscheppen’ en bovendien het kerkterrein tot het oorspronkelijk maaiveld, 0,40 tot 0,80 m, af te graven.Ga naar voetnoot78 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdere lotgevallen van de toren vanaf 1880 tot begin 1975In 1897 is aan de toren veel lood vernieuwd; de wijzerplaten en wijzers zijn toen opnieuw verguld.Ga naar voetnoot79 In 1900 en 1901 zijn alle geverfde onderdelen opnieuw geverfd. In 1905 al moesten herstellingen aan de zandstenen balustrade uitgevoerd worden; de wijzerplaten werden opnieuw verguld. In 1907 zijn de leien van de spits deels vernieuwd en vond weer een verfbeurt plaats. In 1908 werd het metselwerk aan de westkant van de toren al deels vernieuwd. In 1910 werd de vloer van de luizolder vernieuwd. In 1913 werden de geverfde onderdelen van het inwendige opnieuw geverfd en de wijzerplaten opnieuw verguld. In 1915 vond een nieuwe verfbeurt van uitwendige onderdelen plaats. Zulke onderhoudswerken bleven voortaan verricht worden. In 1924-1925 vonden ingrijpende vernieuwingen van de beiaard plaats. In 1927-1928 werd de spits gereparareerd. Al spoedig bleek, dat de Udelfanger zandsteen, die zowel bij de restauratie van de kerk als die van de toren gebruikt was, niet voldoende weervast was. Aan de westgevels van de Lieve Vrouwekapel, de Doopkapel en van de onderste torengeleding, die alle op dezelfde manier vernieuwd waren, hielden de cementrijke voegen stand, maar de scheurende en schilferende steen spoelde ertussen weg. Al in 1931 weer moesten herstellingen aan de balustraden van de toren en de Lieve Vrouwekapel uitgevoerd worden, terwijl in het baksteenmetselwerk van de bovenste torengeleding al scheuren vastgesteld werden. Een verslag over de toestand der kerk, op 19 december 1959 opgemaakt door J.A.L. Bom (Rijksdienst voor de Monumentenzorg), meldt betreffende de toren onder meer, dat op verscheidene plaatsen, vooral aan de zuidwestzijde, gedeelten van de in 1870-1874 aangebrachte buitenbemetseling loslaten, hoofdzakelijk bij de hoeklisenen, die geregeld worden hersteld. Maar tegen dat loslaten is weinig effectiefs te doen ten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevolge van de geringe samenhang tussen het elastische kernmetselwerk van oude moppen en de harde buitenmantel. De Udelfanger zandsteen van de vensters werd door hem in minder slechte staat bevonden, maar zou, bij een nieuwe bemetseling van de toren in passende handvormsteen, toch vernieuwd moeten worden (sindsdien verslechterde de toestand van die zandsteen verder: het materiaal werd in hoog tempo weggevreten en zat vol haarscheuren). De balustrade is er volgens Boms verslag het slechtst aan toe en levert zelfs dan al gevaar op, zodat op verscheidene plaatsen de opening in de traceringen dichtgemetseld zijn moeten worden (later tegen 1975, was die balustrade zelfs gevaarlijk wankel, de steenblokken van de pinakels hadden hun onderling verband geheel verloren en vele stukken had men in de loop van de laatste jaren moeten demonteren). Van de torenspits waren in 1959 spanten en sporen nog in redelijk goede staat, maar de bebordingen grotendeels versleten, terwijl ook de leidekking, hoewel steeds gerepareerd, en de koof- en andere lijsten met hun zinken bekleding vernieuwing behoefden. Deze toestand is minder snel verslechterd, afgezien van de leidekking, die geheel verwijderd is en vervangen door een tijdelijke afdekking van asfalt. Het inwendige van de toren werd overigens door Bom in vrij goede staat geacht. Maar de restauratiekosten van de toren werden toen reeds op f 943.802. - geschat. Het uitstel van de restauratie is sindsdien bekocht met het telkens slopen van bouwvallige, gevaar opleverende onderdelen van de balustrade en het metselwerk, met name van de contreforten van de bovenste verdieping, zodat de toren geleidelijk aan een onttakelde indruk ging maken, hetgeen de liefde van de Bosschenaren voor dit historisch relict niet verhoogde.
De Luidpoort is nooit als de hoofdingang van de kerk beschouwd; veeleer golden als zodanig de Trouwpoort in het noordtransept en de Logiepoort in het zuidtransept, terwijl een klein portaal aan de zuidkant van de Doopkapel toegang tot de westpartij van het schip verleende. In 1801, toen de toren gemeentelijk eigendom werd, is zelfs elke inwendige band tussen toren en kerk verbroken. Omdat reeds lang het verlangen bestond, deze Luidpoort weer als ingang dienst te laten doen en niet alleen voor het luiden der klokken, zoals haar naam aangeeft, werd van 1959 tot 1968 een restauratie van het gewelfde torenportaal ondernomen. Gewelven en wanden werden schoongemaakt, losse delen van het metselwerk vastgezet, scheuren opgehakt, gaten gedicht met oude steen. De gewelven werden vertind en gepleisterd, de polychromie op de gewelfribben en bogen, die teruggevonden werd, werd bijgewerkt, de kapitelen werden eveneens bijgewerkt. Er werd een plint van Naamse steen aangebracht en een nieuwe vloer gelegd. Alvorens nu de tweede grootscheepse restauratie van de toren te behandelen, die van 1974 tot in 1982 heeft plaats gevonden, volgen hier eerst een beschrijving van de toren en zijn chronologische en stilistische plaatsbepaling, omdat daaraan voor het nieuwe herstel richtlijnen ontleend zijn.Ga naar voetnoot80 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschrijving van het uitwendigeDe toren bestaat uit vijf vierkante geledingen en een achtzijdige spits die bekroond wordt door een verdiepingsgewijze opbouw van twee open en van balustraden voorziene achtkante lantaarns en een peervormige helm. De afmetingen van de toren bedragen buitenwerks aan de voet, wanneer men de latere bemetselingen niet meerekent, nagenoeg 12 × 12 m, de algehele hoogte is 45 m tot de bovenkant van de balustrade der klokkenverdieping. Al de uitwendig zichtbare materialen en veel details in de vormgeving waren, zoals gezegd, 19de-eeuws, maar de oorspronkelijke bouwstijlen zijn in hoofdtrekken vrij getrouw gevolgd en het is terstond duidelijk, dat de tweede en derde geleding uitwendig tot de gestalte van de oorspronkelijke romaanse toren uit de 13de eeuw behoren, een gedeelte dat tot een hoogte van 30 m vanaf het huidige maaiveld reikt. Ook is het duidelijk, dat de onderbouw later, te zamen met de westwanden van de Lieve Vrouwekapel en de Doopkapel, tot 12 m hoogte in gotische vormen met natuursteen bekleed is, en, evenals deze aanbouwsels van een balustrade voorzien. Aan de oude torenromp is een 14 m hoge, bakstenen gotische bovenbouw toegevoegd en daarop staat een spits, die in de loop der tijden enkele wijzigingen en vernieuwingen ondergaan heeft. Vóór 1976 was de totale hoogte van de toren 74,50 m, thans 73 m. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Materialen en baksteenformatenDe toren is opgetrokken uit baksteen met toepassing van natuursteen in de lijsten, boogfriezen, vensters en balustraden. De onderste geleding is aan de westelijke buitenkant geheel met natuursteen bekleed. Al het materiaal aan de buitenkant was in 1869-1874 nieuw aangebracht en alle natuursteen daar was Udelfanger zandsteen; voor de basementen en plinten aan de voet is toen hardsteen gebruikt. De romaanse vensters, de kraagstenen van de boogfriezen in de onderste geleding en de boogfriezen van de spaarvelden in de derde geleding bestonden oorspronkelijk uit tufsteen, zoals blijkt uit de bewaarde oude delen, verborgen onder de kappen van het schip en van de zijkapellen. Van de bekledingslaag der onderste geleding uitwendig aan de westzijde is tijdens de restauratie in 1879-1880 niet vastgelegd, uit welk materiaal zij bestond, maar in elk geval was het natuursteen; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen van het traptorentje op de zuidwesthoek van de kerk, dat in dezelfde restauratiecampagne uitwendig geheel vernieuwd is, staat vast, dat het met zachte tufsteen was bekleed.Ga naar voetnoot81 In het torenportaal is mergelsteen gebruikt voor de nistraceringen. Het oudste werk, het romaanse, bestaat uit rode baksteenmoppen van 27 à 27,5 × 13,5 à 15 × 7,5 à 8,5 cm, 10 lagen 89 à 92 cm, in Vlaams verband. De baksteen van het gewelf in het torenportaal meet 21 × 4,5 cm. Het oude baksteenformaat in de gotische bovenbouw is 24 à 24,5 × 11,5 × 5,6 cm, 10 lagen 66 cm. De latere, maar wellicht nog in de middeleeuwen aangebrachte klamp beneden in en aan de toren heeft een baksteenformaat van 23 à 25 à 26 × 5,6 cm, 10 lagen 65 à 66 cm, staand en kruisverband. Gezien hun overeenkomst in formaat, kunnen deze klamp en de gotische klokkenverdieping uit dezelfde bouwtijd dagtekenen. In 1870-1874 is het metselwerk, voorzover niet ingebouwd door de kerk, uitwendig geheel, inwendig vanaf de eerste balklaag, tot grote diepte afgekloofd en bemetseld met een harde handvormsteen van klinkerkwaliteit, groot 19 × 9,5 × 4,8 cm, 10 lagen 58,6 cm. Deze van oorsprong vuilgele steen werd tenslotte grauw en donker van kleur. Deze beklamping was aan de buitenkant slechts een halve steen dik, aan de binnenkant een hele. Bij een zo dunne beklamping is het geen wonder, dat de buitenlaag afvroor van de kern, stuksprong en vol scheuren zat. Voor de constructieve delen inwendig, balklagen en jukken, klokkenstoel, ook voor de spanten en sporen in de spits, is eikehout gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderste geledingOmdat de neogotische natuursteenbekleding van de ingangspartij in compositie één geheel vormt met de westgevels van de Lieve Vrouwekapel en de Doopkapel en, gescheiden van de torenrestauratie, pas in 1879-1880 tot stand kwam, werd deze hiervoor (p. 210) al behandeld. Wel dient vermeld te worden, dat tijdens die werkzaamheden enkele gegevens over het oorspronkelijk aanzien van de onderste, beganegrondse torengeleding voor de dag gekomen zijn. Die vertoonde een indeling in hoeklisenen en een fries van zes rondbogen in baksteen, gedragen door gehouwen kraagsteentjes met een eenvoudige inzwenkende gedaante met blokvormige dekplaat. Daarboven bevond zich de eerste, steil opgaande afzaat. De onderste geleding was precies 12 m breed. Hoe het muurvlak aan de westkant beganegronds er verder uitzag, is door de later uitgebroken Luidpoort niet meer na te gaan; àls er al aanvankelijk een ingang was, dan lag deze toch in elk geval op een lager niveau, nauwelijks of niet boven het huidige maaiveld uitkomend, zoals uit de inwendige opgraving wel gebleken is. Onbekend is het, uit welke materialen de Luidpoort en de mèt deze toegevoegde natuursteenbekleding van de bakstenen onderbouw van de toren oorspronkelijk bestonden, maar volgens een mededeling van L.C. Hezenmans aan J. Mosmans bestond het buitenwerk uit tras- of tufsteen, die zwaar verweerd en al voor 1858 met Portlandcement bestreken was; een begroting van 1817 vermeldt al het afkappen en bepleisteren.Ga naar voetnoot82 Tenslotte werd bij de eerste restauratie de tuf geheel afgekapt en door Udelfanger zandsteen vervangen. Dat de onderbouw van de toren verder naar buiten springt dan de westmuren der belendende kapellen, is een gegeven dat ook vóór de restauratie al bestond, getuige de plattegrond der kerk van Servaas de Jong uit 1847. Die onderbouw is in drie traveeën gedeeld door dunne steunberen. Het Luidportaal en zijn flankerende nissen vertonen een profiel van schuine kanten, kralen en hollijsten, het veelvuldigst in de middenboog. Op de tekening van de westkant van de toren door gemeente-opzichter C. Peeters uit 1863 hebben deze boog en nissen geen vullende traceringen; de steunberen eindigen in schuine afzaten tegen een waterlijst, zonder pinakels en zonder balustrade. Opvallend is nog, dat de tweede versnijding, in de vorm van een schuine afzaat aan alleen de voorkant van deze steunberen, veel lager zit dan de tegenwoordige, die aangepast is aan die van de steunberen der zijkapellen. Mosmans heeft ten onrechte de traceringen van een restauratie-ontwerp voor de toren uit (vermoedelijk) 1869, als de originele middeleeuwse beschouwd. De toren stond oorspronkelijk aan west-, noorden zuidkant geheel vrij, zoals blijkt uit de muren van het bouwlichaam die thans door de Lieve Vrouwekapel en Doopkapel belend en deels aan het oog onttrokken worden, deels nog onder de kappen en boven de gewelven van deze kapellen onverlet zijn gebleven. Aan de noordkant bevindt zich onmiddellijk boven het gewelf van de Lieve Vrouwekapel nog het grootste deel van een boogfries, gespannen tussen brede hoeklisenen, waarmee de compositie van de westgevel geheel overeenkwam. Vier bogen zijn nog gaaf, van hun kraagstenen in trachiet, van precies dezelfde afmeting als de in 1880 aan de westkant waargenomene, is vooral die onmiddellijk ten oosten van de gewelfkruin der kapel goed bewaard gebleven. Ook de boogstenen zelf zijn van trachiet. De eerste boog wordt geheel, de tweede half bedekt door de dikke muraalboog van de overgangstravee van de kapel naar de noordelijke zijbeuk. Ook de steile afzaat naar de tweede torengeleding is zichtbaar. Dat in het wandvlak onder dit boogfries zich een lang venster bevonden heeft, met zijn boog asymetrisch stotend tegen de middelste kraagsteen, is beter waar te nemen geweest vanuit het torenportaal tijdens de restauratie daarvan, want aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noordkant is de torenmuur met een dikke spouwmuur bezet, die later weer ten dele is afgekloofd. De zuidkant van de onderste torengeleding is, zoals boven de gewelven van de Doopkapel is waar te nemen, eveneens bezet met een boogfries uit trachiet van zes bogen op kraagstenen tussen brede hoeklisenen, ten dele door de schildbogen der gewelven oversneden. Daarboven bevindt zich weer de afzaat naar de tweede geleding. Aan de onderkant is deze vlak afgekapt, hetgeen erop wijst dat hij wellicht door een geprofileerde lijst aan de onderkant beëindigd werd. Van een venster is hier niets waar te nemen. Weliswaar noemden wij hiervoor een afmeting van 12 × 12 m voor de torenvoet buitenwerks, maar de muurdikten zijn beganegronds door allerlei wijzigingen, versterkingen, meer verschillend geworden. Is het vierkant inwendig vrij regelmatig, 7 × 7 m, de totale breedte van noord naar zuid buitenwerks is inderdaad 12 m, maar van west naar oost 14 m, terwijl de dikte van de noordmuur, met de toegevoegde beklampingen aan beide kanten, 2,50 m bedraagt, de dikte van de zuidmuur 2 m, die van de westmuur met gotische, uitspringende buitenbekleding, 3 m. De oostmuur bereikt een totale dikte van 3,50 m, doordat er aan de oostkant verzwaringen zijn aangebracht van minstens 0,50 m, terwijl deze muur toch al dikker was dan de overige, wellicht met het oog op de erin uitgespaarde boogvormige ingang naar het kerkschip. De verzwaring van de zuidelijke torenmuur is het omvangrijkst: zij loopt noordelijk om langs de dagkant van die ingang. Bovendien bevindt zich aan de zuidkant, dus zichtbaar bij de Doopkapel, een aanvullend zwaar massief, omsloten door de overgangstravee tussen Doopkapel en zijbeuk. Dit massief is afgeschuind op de hoeken en door een ingezwenkt lessenaardakje in baksteen gedekt. In dit massief werden in 1965, door het plaatselijk onderaan uitkappen van metselwerk, 1,50 m boven de huidige vloer, de overblijfselen ontdekt van de oorspronkelijke traptoren, met een koker waarin vijf treden van de spiltrap werden teruggevonden, weinig gesleten en zodanig gesitueerd, dat hij van buitenaf, aan de zuidkant of de oostkant toegankelijk geweest moet zijn en dat zijn muren ten zuiden en oosten van de hoek van de toren uitsprongen. In de bakstenen kokerwand zijn onregelmatig in enkele lagen tufsteenblokken verwerkt. De trapkoker was voor het grootste gedeelte in de zuidoosthoek van de toren uitgespaard, zelfs griezelig groot, en voor een gering gedeelte buiten het torenlichaam uitgebouwd. Het formaat bakstenen waarmee de koker dichtgemetseld was en waarmee de verzwaringen aan de zuid- en de oostkant van deze torenhoek tot stand gebracht zijn, is 12 × 23 × 6 cm, hetzelfde als dat van de beklampingen in het portaal. De muren van de gehele traptoren-uitbouw zijn blijkbaar eerst gesloopt, zodat van de uitwendige contour, rond of veelhoekig, niets meer waar te nemen viel, evenmin als van zijn hoogte. Het zuidelijke massief bij de Doopkapel, waarachter de resten van de traptoren schuilgaan, is in horizontale zin drievoudig geleed door middel van een plint met afschuining, op 5 m boven de vloer een lijst met kwartrond profiel en een dergelijke lijst aan de voet van de overdekking. Het valt op, dat deze torenachtige opbouw zich in breedte niet beperkt tot de plaats van de trapkoker, maar verder westwaarts is voortgezet. Het geheel staat koud tegen de brede hoekliseen van de zuidelijke torenmuur aan. Ook aan de oostkant van de zuidelijke torenmuur is, zoals al gezegd, een verzwaring aangebracht, waartegen het natuursteenwerk van de laatgotische zuidelijke schippijler, die ook het zuidelijk massief raakt, aansluit. Er zijn aan die oostkant lijsten aanwezig in de vorm van schuine afzaten en een afdekking die in hoogte stroken met die van het zuidelijk massief, en deze verzwaring zet zich om de hoek in de doorgang van toren naar kerk voort. Al dat werk van verzwaren behoort blijkbaar bij elkaar. Onder het huidige gewelf van de overgangstravee tussen Doopkapel en zijbeuk is, tegen de torenmuur, te zien, door twee stootvoegen, hoe de hoekliseen links en rechts door aanvullend, beklampend metselwerk begrensd wordt en bovendien tekent zich op al dat metselwerk het spoor af van een muraalboog, waarvan de kruin op dezelfde hoogte ligt als die van de muraalboog van de westelijk aansluitende travee van de Doopkapel. De westelijke, linkse hoekliseen van de zuidelijke buitenmuur van de toren, in de Doopkapel, is geheel weggekapt en in 1880 van een spouwmuur voorzien, nadat het muurwerk nog verder afgehakt was, tot 2 à 3 m hoogte. Aan de noordelijke torenmuur beperkt de verzwaring zich tot de oostkant en breidt zich niet uit over de dagkant van de ingang naar het schip. Blijkbaar vond men, dat de noordoosthoek van de toren minder versterking behoefde dan de zuidoosthoek, die aanmerkelijk zwakker was door de uitholling van de trapkoker. Tenslotte moeten nog enige fragmentarische vondsten vermeld worden, die in 1880 gedaan werden bij het verwijderen van de natuurstenen bekledingslaag van de uitwendige westgevel. In april van dat jaar werden rechts naast de westelijke ingang bij het verwijderen van de oude bekledingslagen van de muurvlakken aan de buitenkant ‘meerdere oude baksteenen van buitengewone afmeting gevonden, alsook gebakken profielsteen’.Ga naar voetnoot83 Drie segmenten rode gebakken profielsteen vormden te zamen een ronde schijf van 0,39 m diameter en 0,07 m dikte, ‘waarschijnlijk afkomstig van vrijstaande kolonnetten der vroegere kerk die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan den ouden toren verbonden was’. Vier andere profielstenen vormden te zamen een vierpas met als grootste breedte 0,58 m en een dikte weer van 0,07 m, ‘insgelijks afkomstig van vrijstaande kolonnetten’. Tenslotte werd een rode reuzenmop van 29 × 14 × 7,5 cm gevonden, ongeveer hetzelfde formaat dus als van de bakstenen van het romaanse metselwerk van de toren. In juli 1880 werd op dezelfde manier, bij het afbreken van de oude bekledingslagen onder het westelijk venster van de Doopkapel een profiel van gebakken steen gevonden, die ‘naar mijne gedachte de traptrede is van een toren’. Ook werd op dezelfde plaats een gebakken verglaasde kraagsteen gevonden van dezelfde ingezwenkte vorm als de kraagstenen van de boogfriezen aan de toren, maar kleiner, namelijk slechts 0,08 m breed en 0,14 m hoog, dus ongeveer van de halve grootte. De meeste van deze fragmenten zijn in de Bouwloodsen niet meer terug te vinden, maar zij zijn herhaaldelijk in schetsen vastgelegd.Ga naar voetnoot84 Uit het feit, dat deze stukken verspreid waren over toren en Doopkapel, mag men afleiden, dat de natuurstenen bekleding van beide partijen tegelijkertijd tot stand is gekomen en wellicht in of kort na 1505, toen de laatste gedeelten van de romaanse kerk werden gesloopt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede geledingDe tweede geleding is hoger dan de eerste en enigszins verjongd door middel van de genoemde steile afzaten, waaruit de lisenen oprijzen die het lichaam in drie lange, halfrond overtoogde spaarvelden verdelen. Bovenaan in elk spaarveld bevindt zich een venster, bestaande uit een opening die in tweeën gedeeld wordt door een dubbele kolonnet - dubbel in de diepte, een eenheid van twee driekwartronde schachten uit één steen - met knopkapiteel, waarop twee rondbogen te zamen komen onder een spitse boogtrommel. In het voorvlak van de boogtrommel wordt het motief herhaald doordat twee rondbogen op een kraagsteen boven het kapiteel samenkomen, een kraagsteen van dezelfde eenvoudige vorm, ingezwenkt onder een dekblok, als die onder de boogfriezen in de eerste geleding. De vensterneg wordt bezet door een kraal, neerkomend op een basement van gelijke vorm als dat van de middenkolonnetten, met welke zij te zamen op de onderdorpel staan (plint, torus, riem). De kraal wordt op de hoogte van het kapiteel onderbroken door een ring.Ga naar voetnoot85 In grote trekken leek de stijl van dit in 1873-1874 in Udelfanger zandsteen vervaardigde werk wel betrouwbaar, voorzover de ‘opmeting’ van C. Peeters uit 1863 en de foto's uit 1866 een beoordeling toelaten, ook al blijken op de foto's deze vensters al zeer verminkt te zijn. Zij waren alle, met uitsparing van enkele kleine lichtopeningen, dichtgemetseld, wellicht al op het ogenblik dat zij overbodig werden door de bouw van de gotische klokkenverdieping; ook op de tekening van Saenredam uit 1632 vertonen zij al die dichtgemetselde staat. De 19de-eeuwse detaillering echter wijkt nogal af van wat in de derde geleding aan oorspronkelijk werk in de oostmuur bewaard is gebleven. In de tweede geleding was daarentegen van die oostkant de vensterzone, achter het orgel verborgen, niet waarneembaar. In de onderhelft van die oostkant zou zich, volgens de reconstructie van Mosmans, de dakmoet van het hier oorspronkelijk aansluitende romaanse kerkschip moeten bevinden, een zadeldak met een nokhoogte van 19,50 m boven de huidige vloer.Ga naar voetnoot86 In elk van de middelste spaarvelden aan de west-, noord- en zuidkant bevinden zich lichtspleten in de vorm van busgaten, pas tijdens de eerste restauratie uitgebroken. Op de plaats van de lichtspleet in het middelste spaarveld aan de westkant bevond zich vóór de restauratie een rond venster met een spleet daaronder (tekening van C. Peeters uit 1863; maquette van de gebroeders Donkers uit 1839-1842 in het Noordbrabantse Museum; reconstructie Mosmans 1931); deze zijn bij de eerste restauratie vervangen door een schietspleet met een busgat.Ga naar voetnoot87 Aan de binnenzijde was op de eerste verdieping de plaats van het ronde venster nog zichtbaar door een vulling met een ronde partij reuzenmoppen onder de grote spaarboog. Een lichtspleet in het middelste spaarveld van de noordmuur en een op dezelfde plaats in de zuidmuur verloren hun functie bij de bouw van de kappen der belendende kapellen en zijn toen dichtgezet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde geledingDe derde geleding is half zo hoog als de tweede en wordt daarvan door een natuurstenen waterlijst gescheiden. Zoals in de tweede geleding wordt elk der wandvlakken door vier lisenen in drie spaarvelden gedeeld, ditmaal echter door zandstenen friezen van elk drie boogjes op kraagstenen afgesloten. In elk spaarveld bevindt zich een venster of galmgat van dezelfde vorm als dat in de tweede geleding. De oostwand van deze derde torengeleding, die aanvankelijk vrij boven het dak van de romaanse kerk oprees, heeft nog belangrijke sporen van de oorspronkelijke toestand achtergelaten. Boven de gewelven van het tegenwoordige schip namelijk is het oude muurwerk met de vier lisenen en de boogfriezen op tufstenen kraagstenen gespaard gebleven. Wel toont het middelste spaarveld een geringere breedte dan dat links en rechts. Hier is geen galmgat aanwezig, maar achter de muur gaat een trapkoker schuil. Het boogfries is hier later vervangen door twee segmentvormige togen op uitkragende bakstenen als draagpunt in het midden. In de zijdelingse spaarvelden is van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de galmgaten zo veel overgebleven, dat zij te zamen een volledige reconstructie toelaten, die in hoofdvorm overeenkomt met de 19de-eeuwse restauratieproducten aan de overige zijden, maar met dit verschil, dat het kapiteel van het deelzuiltje (beide in mergelsteen), dat tussen de dichtgemetselde bogen in het rechtse spaarveld nog aanwezig is, niet een knopkapiteel is, maar een ingezwenkt cylindrische vorm heeft tussen een vierkante dekplaat en een ronde halsring, overigens niet gaaf bewaard, maar door brand beschadigd (de mergelstenen onderdelen, minder tegen vuur bestand dan de zandsteen, zijn het ernstigst verminkt). De eveneens mergelstenen kolonnetten in de vensterneggen hebben kapitelen van zandsteen, of liever riemen tussen schuine kanten; zij missen een basis, terwijl het deelzuiltje op een dubbele torus en een vierkante plint staat. De onderdorpel is eveneens van zandsteen en een zandstenen kraal omlijst het spitse boogveld, dat zelf uit baksteen bestaat en twee rondbogen omvat, die met een kraalomlijsting in de dagkant op de hoek-kolonnetten staan en in het midden weer op een ingezwenkt kraagsteentje terecht komen. De twee rondbogen staan over de bogen van het eigenlijke galmgat heen en zijn zodanig verhoogd, dat zij te zamen met die onderste en meer terugliggende bogen op de kraal neerkomen. Deze geleding wordt aan de bovenkant afgesloten door een kraal- en buitenwaarts overkragende hollijst in natuursteen, die bij het gotische werk van de bovenbouw behoort. Twee raadselachtige mededelingen, waarvan de tweede misschien op de eerste teruggaat, hebben op de (voormalige) buitenkant van de oostmuur van deze derde torengeleding betrekking. Hermans schreef: ‘Aan den toren, juist onder de laagste galmgaten vindt men bij het kerkdak sporen van steenwerk in een gelijkbeenigen driehoek opgetrokken en sporen dat daar eenmaal de nok van het dak op gelegen heeft. Hieruit is af te leiden, dat het schip der tweede kerk 5,50 el lager was’.Ga naar voetnoot88 En Hezenmans, sprekend over dezelfde voorgangster van de huidige kerk: ‘Onder het dak der tegenwoordige kerk, in den torenmuur, vindt men nog de sporen van het steenwerk, waarop hare kap rustte, die 5,50 el lager lag dan nu het geval is’.Ga naar voetnoot89 Een el is in die jaren reeds gelijkgesteld aan een meter. Op deze gegevens heeft Mosmans zijn reconstructie van kap- en gewelfhoogte van de zogenaamde kerk van 1280 gegrond.Ga naar voetnoot90 Als de gegevens en reconstructie juist zijn, dan zou de kerkkap hetzij met een topgevel boven de romaanse torenromp uitgerezen moeten zijn, hetzij aangesloten hebben bij een vijfde romaanse torengeleiding die later door de huidige gotische vervangen is. Sporen van de vermelde dakmoet (in ‘steenwerk’) zijn thans niet te vinden: wel is het oude metselwerk schuin (‘in een gelijkbeenigen driehoek’) weggekapt, maar dit moet gebeurd zijn om daaronder het huidige schipgewelf tegen de torenmuur te kunnen aan- en inmetselen. Overigens werd het oppervlak van de torenmuur hier wel verkleind door de aanwezigheid van een betonbalk met schoren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gotisch klokkenhuisDe 14,35 m hoge gotische bovenbouw van de toren, het klokkenhuis, is tot de balustrade ongeveer van dezelfde hoogte als de tweede torengeleding. Zijn grondvlak is even groot als dat van de derde geleding, zonder verjonging dus, waardoor een massieve werking, met steunberen en onderlijst mee zelfs een lichte uitkraging ontstaat. De indeling van de muurvlakken past zich aan het romaanse werk aan doordat de steunberen een drievoudige verticale geleding tot stand brengen. De twee verdiepingen met hun zones van galmgaten worden samengevat door de steunberen, die op de schuine afzaat staan en ook op de hoeken haaks op het torenvierkant staan. In de onderste zone staan ervóór lichtere steunberen op driehoekige plattegrond, tenietlopend in de afzaat en bekroond door pyramidale natuursteenblokjes. Aldus vertoont het gotische deel halverwege een lichte verjonging. De twee zones galmgaten worden samengevat door spaarvelden met een schuine neg; die in het midden hebben een halfronde overtoging, de flankerende een spitse. Sommige oude afbeeldingen (de gravure uit 1863, de tekening van Pronk uit 1728) laten tussen de twee zones een waterlijst op consoles zien, maar dit lijkt een vergissing in de weergave der werkelijkheid, want noch op de foto uit 1866, noch op de opmeting uit 1863 is hiervan iets te zien. De middelste galmgaten zijn dubbel, de buitenste enkel, alle in de vorm van spitsboogvensters met toten in de natuurstenen en met bakstenen neggen, de middelste met een natuurstenen montant in het midden. Vóór de restauratie in 1871-1872 waren zij met forse naar buiten stekende galmkleppen bezet, de huidige galmborden bevinden zich geheel binnen. De torenromp wordt beëindigd door een hollijst, daarboven een schuine afzaat, omgekorniest om de steunberen en tenslotte stond daarop van 1874 tot 1975 een neogotische balustrade, met pinakels boven de steunberen. Deze gehele beëindiging was resultaat van de restauratie, maar de oude afbeeldingen laten zien, dat een groot deel van het werk wel de vorm van een oudere toestand herhaalt. Tot 1870 werd de balustrade aan elke kant in de middentravee onderbroken door uurwijzerborden in dakkapellen aan de voet van de achtkante torenspits. De omlijsting van de borden werd gevormd door toscaanse pilasters bovenop de rompen van de balusters der balustrade, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de bekroning door een fronton. De hoekbalusters van de balustrade werden door bollen in plaats van fialen bekroond. In tegenstelling tot deze als renaissance of klassicistische vormen aandoende oplossingen waren de traceringen in de opengewerkte balustrade echter gotisch van vorm en min of meer van hetzelfde patroon als het huidige, namelijk bestaande uit twee reeksen rondbogen (met toten), met hun kruinen op elkaar geplaatst. Wanneer die kapellen gebouwd zijn, is onbekend. De tekening van Antonie van Wijngaerde (± 1550) toont schetsmatig al dakkapellen aan de voet van de spits, maar geen frontons. Op alle 17de-eeuwse tekeningen, te beginnen met die van Saenredam (1632) komen de kapellen met frontons wèl voor. Op de opmeting van 1863 draagt het westelijk wijzerbord het jaartal 1817, in de vorm van één cijfer in elke zwik rond de cijferring; het betreft hier ongetwijfeld, zoals gebruikelijk was, de datum van de laatste schilder- en verguldingsbeurt. Tijdens de restauratie is, jammer genoeg, deze markante oplossing, als niet tot de gotische stijl behorende en bovendien wegens de slechte staat van het houtwerk, tenietgedaan. Het traceerwerk is langs de middenpartijen voortgezet, de balusters zijn vervangen door pinakels, de spuiers onder de balustrade zijn toen pas aangebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De spitsUit de vierkante torenromp rijst een afgeknotte, achtzijdige, tot voor enkele jaren met leien gedekte houten spits op, die de basis vormt van drie telkens verjongde achtkante verdiepingen: tot 1975 hadden deze de gedaante van achtereenvolgens een open lantaarn van acht vierkante stijlen met gaanderij, een gesloten etage met rechthoekige galmgaten en weer een open lantaarn met acht vierkante houten stijlen en met gaanderij. Vanaf de kroonlijst van de onderste lantaarn tot en met de weerhaan dagtekent het werk uit 1842, als herstelling van de brandschade van 1830 geheel overeenkomstig het ontwerp van P.J. de Zutter uitgevoerd. Toen zijn ook de goed uitgevoerde en van roest vrij gebleven gietijzeren balustraden met hun ‘Gottische sieraden’ rond de twee lantaarns gemaakt, sieraden die uit een eenvoudig spitsboogmotief bestaan. Uit het bovenste lantaarntje groeide langs de verjongende vormen van een dubbele geprofileerde kroonlijst tenslotte een achtzijdige spits, na een korte uitbolling eindigend in een peer, bekroond door een bol, smeedijzeren kruis met krullen en een koperen weerhaan. De in 1830 verwoeste bekroning had een forsere peer en een minder stijve contour, doordat tussen de beide lantaarns een ingezwenkt achtkant deel bestond en nogmaals een onder de peer. Bovendien waren de onderste balustrade en de eerste inzwenking met loden pinakels bezet. Deze torenspits is na de brand van 1584 gebouwd en herhaalt vrij getrouw de oude vorm, blijkens de tekening van Antonie van Wijngaerde uit ± 1550. Het voornaamste verschil is, dat daar slechts één open lantaarn is en dat daar in de onderste achtkante helm aan alle kanten bovenin dakkapellen aanwezig zijn; thans is er slechts één, aan de oostkant en nog een onopvallende aan de voet op de zuidoosthoek. De blikseminslag van 1745 schijnt weinig schade aangericht te hebben, de vormen van de spits zijn op de oude afbeeldingen voor en na dezelfde gebleven. In 1876 zijn tegen de helm, in de richting van de vier windstreken, koperen cijferringen en wijzers bevestigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschrijving van het inwendigePortaalHet beganegrondse in de toren vormt een portaal, dat in twee traveeën gedeeld is door kruisribgewelven, in de hoeken rustende op ronde muurschalken, die zonder basement op lage stenen zitbanken staan. Bij de werkzaamheden van 1870-1874 en 1879-1880 is het portaal, of de hal, niet aangeraakt en de noodzaak daartoe bestond te minder omdat het al lang niet meer als toegang tot de kerk dienst deed. Allerlei gegevens omtrent de structuur en de bouwgeschiedenis van dit portaal zijn aan het licht gekomen sedert het in fasen, van 1959 tot 1966, gerestaureerd werd om weer als ingang tot de kerk dienst te kunnen doen. Daarbij werd eerst begonnen met het afbikken van het pleisterwerk, dat overigens eerst niet onderzocht is, hoewel het van oude datum geweest kan zijn. Het portaal deelde in de regelmatige schilderbeurten van de kerk, zoals blijkt uit een bestek daarvoor: ‘Het Luijhuijs onder den toorn in 1767 en 1771 tweemaal witten en van onderen met zwartsel zwart maken’.Ga naar voetnoot91 Maar daarna zijn de bodem en het muurwerk uitvoerig onderzocht ter aanvulling van de waarnemingen die Mosmans al in 1919 publiceerde.Ga naar voetnoot92 In het geheel werden vijf opeenvolgende vloerniveaux vastgesteld, waarvan de oudste vloer, uit baksteen, bij de romaanse toren behorende, maar liefst 1,84 m lager ligt dan de huidige vloer. De noord- en de zuidmuur van het portaal zijn elk onderaan bezet met rondboogvormige spaarnissen, die beginnen op 1 m hoogte en waarvan de boogkruin (binnenwelfvlak) op een hoogte van 5 m vanaf de oorspronkelijke vloer ligt, 1,40 m vanaf de huidige vloer. Door de stenen zitbanken ervoor worden zij deels aan het oog onttrokken. In de vier hoeken rezen vanaf het oudste, laagste, vloerniveau, driekwartronde bakstenen kolonnetten op van een plint en een basement (torus en congé). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de noordoosthoek stoot tegen de plint van de kolonnet een lagere plint aan, die omloopt langs de dagkant van de wijde, diepe doorgang van toren naar kerkschip. Het wandvlak, waarin zich het tweetal nissen bevindt, gaat tot een hoogte van 4,50 m vanaf het laagste vloerpeil op en springt dan 0,65 m terug. In later tijd is hiertegen een 0,40 m dikke beklamping gezet in kleiner baksteenformaat (25 à 26 × 5,6 cm, 10 lagen 66 cm). Achter de middenkolonnet van de noordmuur, de kolonnet die het huidige gewelf draagt, zette oorspronkelijk boven de terugsprong in het metselwerk een venster aan met schuine dagkanten en een staande dagkantsteen van 8 cm dikte, waartegen zich een loodraam met glas bevonden kan hebben. De toog van het venster bevindt zich hoog achter de huidige gewelfschelpen. Toen dit venster later buiten gebruik gesteld werd, is het niet helemaal dichtgemetseld, maar in de linkerhelft werd een ruimte uitgespaard en enigszins westwaarts in de dikke muur uitgebroken; de afzaat werd tot twee traptreden en een vloer gelijkgekapt, in de zijkant werd een kaarsennis gehakt. De voorkant werd nog later tot een plat, erkerachtig uitbouwsel op de afzaat van de gotische blindnissen uitgekraagd, en daarin gaf een deur toegang tot een kleine, ongeveer 2 × 2,50 m in grondvlak en 3 m in hoogte metende ruimte. Dit kamertje of deze kast, 4 m boven het huidige vloerpeil gelegen, was slechts door een losse ladder bereikbaar en diende wellicht een tijd lang als ‘stadscomme’, bewaarplaats van de stedelijke privilegebrieven.Ga naar voetnoot93 Verder werd het venster dichtgezet, maar niet massief; tot de top toe is er een holte overgebleven. De ‘stadscomme’ was eertijds vermoedelijk toegankelijk door een houten spiltrap in de noordwesthoek van het torenportaal. Bij de werkzaamheden in 1959 en volgende jaren kwamen afgebrande treden daarvan tevoorschijn, één exemplaar wordt in de bouwloodsen bewaard. Deze trap kan ook toegang gegeven hebben tot een orgeltribune. Duidelijk zichtbaar zijn aan de noord- en zuidkant grote ontlastings- of schildbogen in baksteen, die later met ongeveer een halve steendikte zijn afgehakt en daardoor in één vlak zijn komen te liggen met de jongere beklamping. De aanzet van deze bogen ligt zo ver binnenwaarts, dat een verband met de op het eerste, laagste, vloerpeil gevonden hoekschalken niet schijnt te bestaan. De noordelijke en zuidelijke boog liggen wat hoger (13 m vanaf de oudste vloer) dan de grote bakstenen boog die de opening naar het schip der kerk vormt (12 m) en die ook nog geheel zichtbaar is. In de westmuur is het spoor van de rondboog onmiddellijk onder het gewelf (op een hoogte van 12,50 m) zichtbaar. Hoewel die schildbogen dus niet tot dezelfde bouwperiode behoren als de hoekkolonnetten, doch ouder zijn, kunnen zij toch wel een gewelf gedragen hebben. De oude zuidoostelijke spiltrap kwam boven de hoogte van die bogen uit. De uitgang van de trap is boven het huidige gewelf wat uitgebroken en dichtgemetseld. Vermeld is al, dat in de doorgang van de toren naar de kerk de zuidelijke dagkant van een verzwaring is voorzien, koud tegen het oudste metselwerk aangezet en opgaand tot een hoogte van 9,60 m. De tegenoverliggende, noordelijke dagkant, is daarentegen niet veranderd en opmerkelijk is, dat daar op 3,25 m en op 4,75 m vanaf de oorspronkelijke vloer gedichte balkgaten aanwezig zijn, die erop wijzen, dat hier eenmaal een door korbelen ondersteunde balklaag aanwezig was, die misschien ook in het torenportaal zelf doorliep, in aanmerking genomen dat zich in de noordelijke torenmuur ook inkassingen voor korbelen of balken bevinden. Mogelijk hebben zulke balklagen iets van doen met de oorspronkelijke opstelling van een orgel, dat reeds in 1504 als ‘staande after aen den thoren’ vermeld wordt. In de westmuur van het torenportaal is de gotische ingang, te zamen met het bovenvenster, uitgehakt, met schuine dagkanten. De gehele, diepe spitsboog om het venster heen en het metselwerk daarboven, tot de ontlastende rondboog, werden er toen nieuw ingemetseld. De verdere gotische verbouwingen van het torenportaal vallen in twee perioden uiteen. Op de terugsprong van de benedenpartij werd door muurdammen van mergelsteen een indeling in twee traveeën tot stand gebracht. Tussen die dammen bevinden zich telkens drie montants van een blindnistracering, eveneens van mergelsteen. Van de koppen der nissen is niets bewaard en het valt niet meer na te gaan, hoe montants èn dammen bovenaan hun afsluiting vonden. Al deze mergelstenen stijlen en dammen vertonen sporen van brandschade en zijn daarna vlak afgekapt, de dammen met schuine kanten. In deze beschadigde structuur is de oorspronkelijke romaanse wand met een baksteen van 12 × 23 × 6 cm bezet, ook over de ontlastende rondboog heen, die boog volgende, en ook daarboven. Tegen de dammen werden, in andere afmetingen, de spitse schildbogen der huidige gewelven geslagen. Tegen de dammen rijzen kolonnetten op, die geen brandsporen vertonen en wellicht de opvolgers zijn van door brand beschadigde en weggehakte. Immers, reeds vanaf het oudste vloerniveau gaan hoekkolonnetten op. De middenkolonnetten die bij het tegenwoordige gewelf behoren, tussen beide traveeën in geplaatst, vinden hun basis eerst op het vierde vloerniveau, ongeveer 45 cm onder het huidige en 1,50 m boven het eerste, zonder een eigen basement te hebben. Bij de bouw van de huidige gewelven is de middenkolonnet in ongewijzigde vorm in baksteen opnieuw opgetrokken, maar de hoekkolonnetten zijn vanaf het tegenwoordige vloerpeil dunner dan daaronder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gehele tegenwoordige gewelfstructuur met haar dragers in het midden dient met de datum van de vierde vloer, een vloer uit Ledesteen, 0,45 m onder de huidige, in verband gebracht te worden, waarbij ook de afzaten onder de grote blindnissen behoren. Zij behoren tot de jongste bouwperiode, waarna niets wezenlijks meer veranderd is. Op de schalken en hoekkolonnetten rusten gebeeldhouwde kapitelen met twee kransen van losse, bultige koolbladeren, gedekt door achtkante dekplaten. Het oostelijke van de twee gewelven is een kruisribgewelf met een sluitsteen in de vorm van een rozet. In het westelijke ribgewelf is een groot rond hijsgat uitgespaard voor het optakelen van klokken (diameter in de dag: 2,20 m, diameter van de grootste klok, die van Jacob Noteman uit 1641: 2,10 m). Het gat is omgeven door een geprofileerde ring die aan één kant met de gordelboog verenigd is en waartegen de diagonale ribben aansluiten alsmede een korte rib op de kruin van het westelijk gewelfveld. De ribben vertonen als profiel een peerkraal, gevolgd door een schuine kant, een hol en weer een schuine kant. De bakstenen gewelven hebben steensdikte in een formaat van 21 × 4,5 cm. De ribben waren eerst rood beschilderd, daarna okerkleurig met een rode bies; de sporen daarvan zijn bij de restauratie van 1959-1966 enigszins opgehaald. Het metselwerk van wanden en gewelven is bij deze restauratie schoongemaakt, ingeboet, opgevoegd en opnieuw bepleisterd; langs de vloer is een plint van Naamse steen gemaakt, onder de kolonnetten een blok van Naamse steen en een basement van Vaurion. De restauratie gaf de gelegenheid, het portaal weer als een ruime hal vrij te maken, nadat de pompinstallatie van de brandbeveiliging verwijderd was. Een zolder die hoog in het portaal gelegd en met de orgeltribune verbonden was, alsmede de eikehouten wenteltrap die in de noordwesthoek stond, werden verwijderd en in de zuidoosthoek leidt een nieuwe houten trap rechtstreeks naar een bordes dat toegang geeft tot de achterkant van de orgeltribune. De grote houten boog, waarin rustieke blokken gesneden zijn en die op vierkante toscaanse pilasters rust, werd uit het midden van de oosttravee naar de ingang van het schip verplaatst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerste verdiepingDe eerste en tweede verdieping inwendig vormen samen de tweede geleding uitwendig. In elke muur van de eerste verdieping is een grote, ronde ontlastende boog geslagen. Daaronder bevonden zich de tijdens de restauratie in 1874 gemaakte busgaten, inwendig segmentvormig overtoogd en met schuine dagkanten. Daaronder is in de noorden in de zuidmuur het vullend metselwerk in de oorspronkelijke lichtspleten waarneembaar, die hun licht verloren door de aanbouw van de kappen der belendende kapellen. De oorspronkelijke vloer van deze verdieping zal op de onderdorpels der grote spaarbogen gelegen hebben, maar is, wellicht toen de gotische ribgewelven in het portaal gebouwd werden, ruim een meter hoger gelegd op toegevoegde, gemetselde stiepen. De twee zuidnoord- en de twee westoostwaarts elkaar kruisende ankerbalken worden gedragen door stijlen en korbelen, alles in eikehout. De stijlen staan in de spaarvelden en rijzen ietwat schuin voorlangs de bogen op. Achter die gebinten gaan twee poortjes schuil, één aan de zuidkant, rechts van het midden, namelijk de toegang tot een houten loopbrug naar het traptorentje ten zuiden van de Doopkapel, en een aan de oostkant, rechts van het midden, dat toegang gegeven moet hebben tot de kapruimte van de romaanse kerk.Ga naar voetnoot94 Sporen van een in het muurwerk opgenomen of naar binnen of buiten uitgemetselde spiltrap zijn hier niet waar te nemen, zodat het tot de tweede restauratie een vraag is gebleven, hoe en of de beganegronds op de zuidoosthoek van de toren inen uitgebouwde trapkoker op deze eerste verdieping voortgezet werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede verdiepingDe muren van de tweede verdieping zijn voorzien van een 0,50 m dikke beklamping, waarin boogvormig overtoogde openingen zijn uitgespaard naar de vensters. De bogen liggen zo hoog, dat daaronder de rondbogen van de eveneens 0,50 m diepe spaarvelden rond die vensters zichtbaar gebleven zijn en daarin tenslotte is de dubbele boog over het venster zelf gespannen; het achtervlak van de natuurstenen boogtrommel is met metselwerk bekleed. De beklamping is zo uitgevoerd, dat ook de hoekvensters geheel vrijblijven, waartoe het toegevoegde metselwerk schuin binnenwaarts naar de hoeken verloopt. De balklaag op deze verdieping wordt op dezelfde wijze gedragen als in de vorige, met dit verschil, dat de stijlen hier recht tegen de muurdammen opgaan en de korbelen halverwege door een trekbalkje met de stijlen verbonden zijn. De twee oostwestwaartse ankerbalken liggen over de twee zuidnoordwaartse heen. In de oostmuur van deze verdieping, middenin, bevindt zich de toegang tot een spiltrap in de muur, die vanaf de vloer van deze verdieping opgaat en uitkomt in het gotische klokkenhuis. Het metselwerk van die trapkoker is aan de buitenkant, onder het kerkdak, van grote kloostersteen, maar binnen in de trapkoker is het niet oorspronkelijk en van klein formaat (18de eeuw?); de dektreden zijn van Ledesteen en in 1874 gerepareerd met hardsteen. Als deze trap tot de oudste bouwperiode van de kerk behoort, dan zou men mogen veronderstellen, dat er nog een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vierde romaanse geleding (met daarin een vierde verdieping) heeft bestaan ofwel dat de spiltrap in de overkapping eindigde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde verdiepingIn de derde verdieping, waar het uurwerk en de speeltrommel staan, is het grondvlak even groot en is de muur op dezelfde wijze beklampt als in de tweede verdieping, met dezelfde verschuivingen ten aanzien van de hoekvensters. Het muurwerk is aan de onderzijde gepleisterd en verder over de volle hoogte gewit. Ook de gebinten zijn op dezelfde wijze opgebouwd, met dit verschil, dat de stijlen wel geheel tegen de muur staan maar convergerend opgaan, om bovenaan een vierkant af te bakenen dat overeenkomt met de zolderbalken die elkaar meer in het centrum kruisen dan de vloerbalken. De wenteltrap in de muur, waarheen een toegang, zet zich op dezelfde plaats voort als in de tweede verdieping. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vierde en vijfde verdiepingIn de vierde en vijfde verdieping, onderscheidenlijk de ruimten voor de luiklokken en voor het carillon, neemt het grondvlak niet af, want de gotische bovenbouw verjongt zich niet ten opzichte van de romaanse romp. Hier zijn de muurdammen en muren bij de restauratie in 1871-1872 aan alle kanten afgekloofd en opnieuw beklampt, maar niet verzwaard. Het stijgpunt in deze twee etages is een in 1874 geheel nieuw gemaakte houten spiltrap in de noordoosthoek. In de vijfde verdieping wordt de overgang naar de achtkante spits bewerkstelligd doordat in de hoeken een tromp-constructie is gemetseld met een op kraagstenen neerkomende spitsboog en een driehoekig tongewelfje daarachter. De kraagstenen hebben een eenvoudig gezwenkt profiel en een vierkante doorsnede. Deze trompen zijn in 1871-1872 geheel uitgebroken en opnieuw opgemetseld. Twee paren elkaar kruisende gebinten, met stijlen, korbelen en balken, dragen in beide verdiepingen zolder en vloer. In de vierde verdieping is ten behoeve van de grote klokken bovendien een zware eikehouten stoel met twee stellen westoostwaarts geplaatste stijlen, trekbalken en kruisschoren bevestigd, en op de kop der trekbalken een noordzuidwaartse balk voor het dwarsverband. De stoel heeft gehakte telmerken, hetgeen wijst op een datum niet vroeger dan het einde van de 16de eeuw. In de vijfde verdieping draagt een ijzeren stoel het in 1925 vernieuwde klokkenspel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De spitsDe spits is opgebouwd uit een aantal op elkaar geplaatste eikehouten gebintconstructies, bestaande uit stijlen, korbelen en balken, verstevigd met kruisschoren. De onderdelen zijn voorzien van gehakte telmerken. Tegen de gebinten staan hoekkepers die door regels verbonden zijn, waar de sporen over gekeept zijn. De onderste etage bevat twee oostwest en twee noordzuid geplaatste dekbalkjukken. Hierboven bevindt zich een krans van hoge dekbalkjukken, een achtste slag gedraaid ten opzichte van de onderste etage, en staande op sloffen die op de onderconstructie liggen. De bovenste helft van deze jukken vormt een open achtkante lantaarn, van de onderhelft gescheiden door een balklaag halverwege de jukken, met in het midden een laddergat. Deze laag is niet oorspronkelijk, maar vervangt een balkconstructie met korbelen: de pengaten in de stijlen, waarin de verdwenen balken rustten, gaan schuil achter deze nieuwe balklaag of achter klossen die daaronder tegen de stijlen gespijkerd zijn. De korbelen hebben nauwelijks sporen achtergelaten, zij zullen op de stijlen gespijkerd zijn geweest. Onder deze open lantaarn zijn de stijlen onderling door kruisschoren verstevigd en aan hun buitenzijde afgeschoord. Op de rug van die schoren staan verticale posten, die oorspronkelijk door de vloer van het open achtkant heen staken en, bekroond met fleurons, de hoekposten van de balustrade vormden (vgl. de tekening van P.J. de Zutter met de toestand van vóór de brand van 1830). In de jukbalken boven het open achtkant zijn nog de toognagels te zien van de jukbenen die daar tot de brand van 1830 op stonden; de opbouw van 1842 was met ijzeren beugels aan de jukbalken bevestigd. De volgende, kleinere jukkenkrans is ook weer twee verdiepingen hoog door de aanwezigheid van een tussenbalklaag. In de gesloten onderste partij ervan bevinden zich kruisschoren tussen de stijlen die tevens aan de binnenzijde afgeschoord zijn. Tenslotte volgt de kleine jukkenkrans van de bovenste spits, waarvan de stijlen tevens als schuin oprijzende hoekkepers dienen en door kruisschoren met de koningsstijl verbonden zijn; daartegen zijn bovenaan de schenkels van de peer bevestigd; de koningsstijl draagt bol, kruis en weerhaan. Onder de houten vloer aan de basis van de gehele torenhelm is een vloer van betonbalken gemaakt op last van de Rijksinspectie voor de kunstbescherming als brandbeveiliging. Het oostelijk vlak van de acht wanden is onderaan verzwaard en gepleisterd, met de bedoeling dat bij brand de houten spits niet oostwaarts op de kerk valt.Ga naar voetnoot95 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BouwperiodenDe romp van de toren is in zijn oudste vorm een bouwwerk in romaanse stijl. Het is weinig zinvol om hier te spreken van ‘romanogotisch’. Alleen om de aanwezigheid van spitsbogen in de vensters | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is de architectuur van de toren nog niet als overgangsstijl tussen romaans en gotiek te bestempelen. De massiviteit, vlakheid, het stelsel van platte lisenen en boogfriezen, alles is van zuiver romaanse allure. De uitwendige gedaante in de reconstructietekening van Mosmans is voor het grootste deel bewijsbaar juist.Ga naar voetnoot96 Maar de volgende correcties moeten aangebracht worden. Om te beginnen is het maaiveld op een te hoog niveau getekend. Inwendig lag de oorspronkelijke vloer niet op 0,55 m, maar op 1,80 m onder het huidige vloerpeil van het torenportaal. Als dat peil strookte met het oorspronkelijke maaiveld, dan was de onderste geleding ongeveer even hoog als de tweede geleding, namelijk nagenoeg 13 m. Bijgevolg lag ook de ingang, als er een westingang was, veel lager dan de huidige. In het Brabants-Rijnlands-Maaslandse gebied komen romaanse torens zowel zonder als met westelijke ingang voor. Voor de kolonnetten onder de boog in de reconstructie van de ingang heeft Mosmans zijn argument ontleend aan de vondst, in 1880, van gebakken profielsteen onder de bekledingslagen van de muurvlakken naast de huidige toreningang, die de gedachte aan een kolonnet van 0,39 m diameter opleverde. Aan de reconstructietekening dient toegevoegd te worden de voor een gering gedeelte uitgebouwde traptoren, die op de zuidoosthoek tot de eerste geleding opging. Dit verschijnsel komt in meer Brabants-romaanse torens voor, zoals in de kerktoren van Vossem, waar de trapkoker echter meer naar buiten lag en vanuit de zuidelijke zijbeuk van de kerk toegankelijk was; dit laatste kan ook in de Sint Jan het geval zijn geweest.Ga naar voetnoot97 Hoe de torenhelm eruit zag, is geheel onbekend, maar men kan, met Mosmans, aan het veel gebruikelijke pyramidale tentdak denken, doch ook aan de mogelijkheid, dat elk wandvlak door een geveltop bekroond werd en dat daarop een naaldspits met ruitvormige schilden rustte. Reeds door Smits, Leurs en Mosmans is erop gewezen, dat de toren in zijn oudste, romaanse vorm en de stijl van zijn lisenen, boogfriezen en venstervormen met deelzuiltjes, behoort tot een stylistisch onder één noemer te brengen groep, die zich uitstrekt over Brabant, het Maasland, het gebied van de Nederrijn en Westfalen. Vooral de twee laatste gebieden, de Duitse, leveren in grote hoeveelheid verwante torens op, waarvan de geledingen in verticale zin door lisenen meestal in twee vakken zijn gedeeld, in enkele gevallen ook in drie vakken zoals bij de Sint Janstoren.Ga naar voetnoot98 Van een driedeling zijn met name de torens van Ratingen (Westfalen, begonnen ± 1220), van St. Ursula te Keulen (de bovenbouw, ± 1200) en van Lippstadt (Westfalen, eerste kwart 13de eeuw) goede voorbeelden, alle nog met louter rondbogen. Zeer verwant aan de Sint Janstoren, ook in de spitsboogvormig overtoogde gekoppelde rondbogen van de galmgaten en in de compositie van de beganegrondse romaanse geleding - zij het dat alles in tufsteen is uitgevoerd, zonder baksteen - is de toren van de Propsteikirche St. Marien te Kempen (Nordrhein-Westfalen), een toren met westingang en hal, tegenwoordig rond 1250 gedateerd.Ga naar voetnoot99 De toren daar heeft een grondvlak van 10 × 10 m en is tegelijk met het schip, een basiliek zonder transept, opgetrokken, dat vierkante pijlers met schalkenbundels heeft. Het boogfries van de onderste geleding van de toren heeft zeven boogjes op brede hoeklisenen (de Sint Janstoren zes boogjes, op een totale torenbreedte van 12 m). De toren van Kempen wordt bekroond door aan elke zijde een vrijwel gelijkzijdige geveltop, waarachter een achtkante vrij steile naaldspits oprijst, een vorm die wij voor de Sint Jan niet behoeven uit te sluiten, mede gezien de tot boven toe in het romaanse werk opgaande spiltrap in de oostmuur, beginnend vanaf de vloer der tweede verdieping. De datering van de toren te Kempen rond 1250 lijkt ons om al die verwantschappen met de Sint Janstoren, nog versterkt door de aanwezigheid van een uitgebouwde traptoren aan de noordkant van de toren in Kempen, een goed uitgangspunt. Bovendien zij nog opgemerkt, dat de westingang van deze toren twee ronde booggordingen vertoont op aan elke kant twee ronde kolonnetten. Dan is Smits' datering van de Sint Janstoren op ± 1200 veel te vroeg, de datering van Leurs en Mosmans op ± 1240 wellicht ook nog iets te vroeg.Ga naar voetnoot100 Van de andere kant is een datering op 1280, toen een geheel nieuwe kerkbouw begonnen zou zijn, wel weer wat laat.Ga naar voetnoot101 Een bouwdatum kan al met al niet nauwkeurig gefixeerd worden, maar een tijdvak tussen ± 1250 en ± 1260 lijkt ons, bij het ontbreken van voldoende geschreven bronnen, aannemelijk. De kapitelen in de vensters zijn, als restauratieproducten van 1872-1874, geen betrouwbare dateringscriteria: het enige echt originele kapiteel, aan de oostzijde, boven de gewelven van het gotische schip, is door brandschade slechts als een ingezwenkte cylinder herkenbaar, met vierkante dekplaat en ronde halsring, zonder uitstulpende kelkbladpunten zoals in de toen nieuw gemaakte kapitelen. Maar juist de oostkant van de toren zal in 1854 meer van de brand geleden hebben (ook de kap van het schip en ook het orgel verbrandden toen immers) dan de overige muren, en het is mogelijk, dat restauratie-architect Nabbe in 1869-1873 nog gave, originele exemplaren voor ogen had, doch hij heeft er geen van bewaard. Of het torenportaal oorspronkelijk gewelfd was, blijft onbekend. De aanwezigheid van hoekkolonnetten op het oude vloerpeil pleit daarvoor, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samen met de ronde muraalbogen. In dat hoge portaal is ooit een houten vloer gelegd, zoals is af te leiden uit de genoemde balkgaten, die een lage beganegrondse ruimte van ongeveer 5 m hoogte afscheidde; daarboven zou dan de overige ruimte als een tribune onder de wijde boog naar het romaanse kerkschip geopend zijn. In sommige Brabantse kerken (Watermaal, Leefdaal, Herent, Bertem, alle vroeg 13de-eeuws) was de beganegrondse hal in de toren niet hoger dan de scheibogen van het schip en van een tongewelf voorzien; daarboven was een ruimte door een venster (Leefdaal, Bertem, Herent) of een boog (Oudergem) naar het schip geopend.Ga naar voetnoot102 Een simpele oplossing met een zolder in plaats van een gewelf is echter niet gebruikelijk. De balkgaten in de Sint Janstoren kunnen ook te maken gehad hebben met een of andere constructie uit later tijd ten behoeve van het orgel. In het portaal heeft vier maal een vloerophoging plaats gehad; na de eerste ophoging opnieuw met hoekkolonnetten, na de derde (dus: de vierde vloer) ook met middenkolonnetten aan de noorden de zuidkant. Bij dat vierde vloerpeil behoren de mergelstenen muurdammen en nistraceringen die het portaal mede in twee traveeën verdeelden en die na een brand vlak afgekapt zijn. Daarna werd op nieuwe kolonnetten, rustend op de overblijfselen van de oude, waarvan die in de hoeken smaller bijgehakt werden, het huidige gewelf gemetseld. Tevens werd de vloer opgehoogd tot het huidige peil, dat strookt met dat van de gehele kerk. Peerkraalprofiel van het gewelf en kapiteelbladeren van de kolonnetten laten, naar hun stijl, ruime marges in de datering: eind 14de tot midden 15de eeuw. Mosmans dateert ze in de eerste helft van de 14de eeuw, hetgeen ons te vroeg lijkt.Ga naar voetnoot103 Wanneer zou die brand, waarna dit werk verricht is, gewoed hebben? Het is vrijwel uitgesloten, dat het de brand van 1584 betreft, immers de gehele detaillering van gewelf en kapitelen is van een stijl die in de bouwkunstige opvattingen van een zo ver gevorderde 16de eeuw niet denkbaar en ook niet meer uitvoerbaar was. Nog eerder zou men kunnen veronderstellen, dat de stadsbrand van 1419 toch aan de kerk schade heeft aangericht en in het torenportaal heeft gewoed. Daarna zou dan de laatste vloerophoging met de nieuwe gewelfbouw hebben kunnen plaats gehad. Het moet dan de torenbrand van 1584 zonder veel schade overleefd hebben en in dat geval moeten een brandende klokkenstoel en vallende klokken het ongedeerd gelaten hebben. Door Mosmans wordt de brandschade van 1419 aan de kerk wel gebagatelliseerd, maar hij citeert toch een stuk van het kapittel, uit 1461: ‘causante postmodum gravissima et casuale ignis incendio, ecclesia ipsa cum magna ejusdem oppidi parte combusta fuisset, magistri et provisores fabrice ipsius pro sane inceperant novam ecclesiam opere valde sumptuoso reedificare’.Ga naar voetnoot104 De kerk zou dus wèl bij de grote stadsbrand getroffen zijn en nieuwbouw nodig gemaakt hebben. Vermeulen meende, in zijn recensie van Mosmans' boek, dat er grote schade aan de kerk was.Ga naar voetnoot105 Voor de gotische bovenbouw van de toren, waarheen de klokken verplaatst werden, is documentair alweer geen datum aan te wijzen. De Brabantse torenstudies van Smits en Leurs laten een datering toe tussen het midden van de 15de en het eerste kwart van de 16de eeuw, zonder dat zij zich over de Bossche toren duidelijk uitspreken. Onjuist is in elk geval de datum, waartoe Smits eerder gekomen was, namelijk na de brand van 1584.Ga naar voetnoot106 Zeer opmerkelijk is de verwantschap met de bovenbouw van de toren van Boxtel, wellicht uit de laatste jaren van de 15e eeuw.Ga naar voetnoot107 Verwant is ook de toren van de Heike- of Sint Dionysiuskerk te Tilburg: in de klokkenverdieping zijn daar twee spaarvelden ingevat door haakse contreforten die in hun onderste helft bezet zijn met driehoekige.Ga naar voetnoot108 Het is mogelijk, dat de Bossche klokkenverdieping niet toonaangevend vooropging, maar een der laatste werken van dit type is en pas rond 1504/1505 tot stand kwam. De gotische torenverhoging maakte verzwaringen aan de voet van het romaanse bouwwerk nodig: aanmetselingen tegen de oostelijke muren te weerszijden van de doorgang naar de kerk; een buiten gebruik stellen van de zuidelijke traptoren en verzwaringen van de door de holte van de trapkoker te zwak bevonden zuidoosthoek. Deze werken vonden plaats binnen de toen al lang bestaande belendende kapellen. Wellicht in dezelfde tijd is ook de onderste geleding aan de westelijke buitenkant verzwaard, van het gotische Luidportaal voorzien en met natuursteen bekleed, met toevoeging van de vier steunberen. Maar veel nauwkeurigs is over de datum en stijl van deze bekleding niet te zeggen, omdat zij zo ingrijpend vernieuwd is. Smits zag de Doopkapel als overblijfsel van de 14de-eeuwse zijbeuk en nam aan, dat de Lieve Vrouwekapel in 1381, ter gelegenheid van de plaatsing van het wonderbeeld, uitwendig opnieuw bekleed was; ook de bekleding van de westtoren zou 14de-eeuws zijn.Ga naar voetnoot109 Mosmans daarentegen stelde, dat de bekleding van de onderbouw van de toren en van de Doopkapel te zamen en tegelijk met de wijziging van de zuidwestelijke traptoren rond 1525 tot stand gekomen is.Ga naar voetnoot110 Het is mogelijk, dat de eerste torenspits, met één achtkante lantaarn en een peer daarop, zoals wij die kennen uit de tekening van Antonie van Wijngaerde uit ± 1550, te zamen met de gotische klokkenverdieping rond 1504-1505 tot stand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekomen is. Na de brand van 1584 is de spits vrijwel in dezelfde vorm herbouwd, maar dan met een tweede lantaarntje boven het eerste, wellicht dus ook wat hoger, en met toevoeging van de door frontons bekroonde kapellen met wijzerplaten aan de voet en in de balustrade opgenomen; deze ging niet verloren in de brand van 1830, maar bij restauratie van 1871-1873. Zulke klassieke aediculae als onderdeel van de torencompositie komen het eerst voor aan de Oudekerkstoren te Amsterdam in 1565, weldra nagevolgd in de Stevenstoren te Nijmegen (1604-1605).Ga naar voetnoot111 Afgezien van deze wijzerplaten, lijkt de vorm van de Bossche torenspits ten nauwste op die van Boxtel. Dat geldt ook voor de inwendige constructie, behoudens de onderste etage, die twee oostwest en noordzuid in het vierkant geplaatste dekbalkjukken bevat, terwijl de overeenkomstige etage in de Boxtelse toren twee loodrecht elkaar in het midden kruisende jukken en een middenstijl laat zien. Maar de daarboven volgende jukkenkransen zijn volgens hetzelfde principe als in Den Bosch opgevat. Evenals in Den Bosch zijn de stijlen onder de onderste open lantaarn aan de buitenzijde afgeschoord, en ook hier staan op de ruggen van deze schoren verticale posten die als fleuron rond het open achtkant staan (terwijl ze in Den Bosch boven de vloer afgezaagd zijn na de brand van 1830). Twee maal dus is er verwantschap tussen de torens van Boxtel en Den Bosch: eerst in hun gotische klokkenhuizen, dan in hun bekroningen. Op de middenstijl in de onderste etage van de Boxtelse spits staat de inscriptie gesneden: m. han. cornelis / schvtkens. v liemd. / m va desen. toren/ anno. 1616. Hendrik VerheesGa naar voetnoot112 heeft in 1787 in de kerk van Boxtel nog de grafzerk van deze timmerman gezien en afgeschreven/ begraven m henric / cornelis schutkens / timmerman van den / toren tot boxtel / die sterff den 11 / octob. 1627. De maten van de Boxtelse torenspits komen in hun hoogteverhoudingen nauw overeen met die van Den Bosch. Heeft Schutkens de Bossche torenbekroning nagevolgd, of is de navolging juist omgekeerd? Schutkens zal wel niet de Bossche bekroning gebouwd hebben, want dan zou dit toch niet onbelangrijke feit wel mede op zijn zerk vermeld hebben gestaan. De uitwendige hoofdvormen van de torenspits van de Sint Jan zoals die vóór 1616 geschapen zijn, hebben zich bij vrij nauwkeurige benadering laten reconstrueren, de detaillering van pinakels, balustervormen, profielen van frontons en pilasters is alleen door vergelijking met monumenten elders zoals de genoemde in het restauratieontwerp verwerkt kunnen worden. De in 1830 verwoeste bovenpartij had een forsere peer dan die van 1842 en een minder stijve contour, doordat tussen de beide lantaarns een ingezwenkt achtkant deel bestond, dat nog eens herhaald werd onder de peer. De toen verbrande bovenste pinakels en de in 1842 verwijderde onderste maakten het hele silhouet wat kantiger, tekenachtiger en bewegelijker. Door het zilverige en enigszins glanzende effect van de ook al om wille van de duurzaamheid thans gekozen loodbekleding van de top, alsmede het verguldsel van de rond met lood beklede houten pinakels aangebrachte kleine bollen, werkt de bekroning sprekender en plastischer dan voorheen. Iets van de enkele 17de-eeuwse karaktertrekken die de kathedraal zich na de brand van 1584 aangemeten heeft (toen ook een nieuw hoogaltaar, oxaal en orgel tot stand kwamen, waarvan alleen het orgel nog volop prijkt), is aldus weer wat meer benadrukt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe vondstenVooruitlopend op het restauratieverslag, dat hierna volgt, willen wij nog wijzen op drie karakteristieken van de toren die pas tijdens de jongste herstellingswerken aan de vergetelheid en onzichtbaarheid ontrukt werden. Het gaat om één gegeven van bouwkundige aard en om drie stijlverschijnselen.Ga naar voetnoot113 Bekend was al, dat de romaanse toren in zijn oorspronkelijke gedaante vanaf de begane grond beklommen kon worden langs een spiltrap, die, besloten in een gemetselde koker half in en half uit de zuidelijke torenmuur stak en waarvan de uitwendige resten in de kerk bij de Doopkapel nog zichtbaar zijn (op de plaats waar zich een muurschildering en een kruisbeeld bevinden). Maar die trap ging slechts tot zekere hoogte. Hoe moest men vroeger verder omhoog? Vroeger, dat wil zeggen in de tijd van rond 1250 tot rond 1500, want later zijn de stijgpunten heel anders georganiseerd. Bij het zorgvuldig verrichte hak- en breekwerk ten behoeve van de restauratie werd eerst in 1980, op 12,30 m hoogte, in de zuidoosthoek van de dikke torenmuur het begin van een tweede trapkoker gevonden, die tot 20 m hoogte opsteeg, maar helemaal niet aansloot bij de eerste, van de grond opgaande trapkoker, ook niet in dezelfde verticale as lag en als het ware nog een ravijn van enkele meters open liet. De traptreden zijn van mergelsteen, de aantreden zijn met hout afgedekt geweest. Een jaar later werd die merkwaardige situatie ontraadseld, toen, geheel in het midden van de zuidelijke torenmuur ingesloten, een ingang met daarachter een neerwaarts gerichte stenen steektrap ontdekt werd. Het is een smalle schacht van 60 cm wijdte binnen het massief van de muur, dik 1,80 m, en is de schakel, de verbinding, tussen beide spiltrappen. Oorspronkelijk dus kon de torenbeklimmer zijn weg naar boven vinden eerst langs een spiltrap tegen de zuidkant van de toren, dan een steektrap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in westelijke richting in de torenmuur, dan, over de zoldervloer weer oostwaarts gaande, naar een tweede spiltrap die hem 20 m hoog bracht, op de tweede verdieping, en dan, weer even over de vloer gaande, via de nog in gebruik zijnde spiltrap midden in de oostelijke torenmuur verder omhoog. Waarschijnlijk zijn de eerste drie kanalen van dit hele circuit buiten gebruik gesteld en dichtgezet om de torenmuren te verstevigen en de kracht te geven het gehele gotische klokkenhuis te torsen. Dat die maatregel nodig was, wordt onderstreept door de ernstige oude scheurvormingen die in de tweede trapkoker zichtbaar werden.
De drie andere bij de zojuist voltooide restauratie waargenomen elementen hebben te maken met het romaanse stijlkarakter van de toren in zijn oudste vorm. Op de eerste plaats zijn de bogen over de galmvensters in de twee romaanse torengeledingen veel minder spits dan zij bij hun vervanging in 1872-1874 gemaakt zijn. Aan de oostkant van de toren, verborgen boven het gewelf en onder de kap van het kerkschip, was dit nog, ondanks de oude brandschade, vast te stellen, omdat die kant nooit gerestaureerd was. Maar nog beter werd het zichtbaar in de lagere geleding, toen in 1976 achter het orgel een venster blootgelegd kon worden: de boogspits was bijna niet spits, en de oorspronkelijke vorm van het zuilenkoppel met kapiteeltjes onder de twee rondboogjes binnen de spitsboog kwam ook markant en ongerept in het zicht. Tegelijk werd het duidelijk, dat het authentieke romaanse muurwerk een veel grotere verscheidenheid aan natuursteenonderdelen bevat: mergel-, tuf-, Lede- en zandsteen, terwijl bij de 19de-eeuwse restauratie alleen zandsteen voor de vervanging van al die soorten gebruikt werd. Een ander niet onbelangrijk gegeven voor de romaanse compositie kwam eveneens achter het orgel tevoorschijn in 1980. Daar werd op de voetlijst van de bovenste romaanse torengeleding onverwachts de aanwezigheid vastgesteld van schuin steil opgaand baksteenmetselwerk als afzaat in de nissen (spaarvelden) tussen de lisenen van de torenmuur. Ongetwijfeld was deze oplossing oorspronkelijk ook aan de noord-, west- en zuidzijde van de toren aanwezig in plaats van het loodrecht op de voetlijst neerdalend metselwerk, dat het product van de restauratie van 1872-1874 was. Die afschuiningen zijn ook te zien aan de romaanse kerktoren van Vlijmen en waren ook te zien aan de in 1944 door oorlogsgeweld verwoeste romaanse kerktoren van Berlicum. Deze afzaat, deze afschuining, die het torenlichaam en zijn oppervlak een zekere verlevendiging en meer reliëf geeft, was bij de restauratie in de vorige eeuw geheel verdonkeremaand. Zo werd toen ook een schuine versnijding (een terugsprong, 7 cm diep) van de torenmuur op 15 m hoogte weggewerkt, die alleen boven de Mariakapel en achter het orgel nog haar sporen had achtergelaten, maar zeker aan alle vier de kanten bestaan heeft. Bij diezelfde restauratie waren in de tweede geleding de lichtspleten nogal eigenzinnig veranderd. Deze geven daglicht aan de inwendige hal van de eerste verdieping (twee verdiepingen namelijk gaan binnen schuil achter één geleding buiten). Zij werden in de vorige eeuw uitgerust met natuurstenen boven- en onderdorpels en kregen de vorm van busgaten zoals die vroeger in verdedigingswerken voor schutters met kruitgeweren toegepast werden. Maar in deze toren zijn die spleten op manshoogte onbereikbaar en die aan de noord- en zuidkant werden bij de vorige restauratie bovendien hoger geplaatst dan de oorspronkelijke, welke deels door de daken van de belendende, jongere kapellen afgedekt zijn. De onjuistheid van de ‘militaire’ vormgeving werd bevestigd doordat de binnenkant van de toren talrijke aanwijzingen bevat over de oorspronkelijke plaats, vorm en afmeting van deze gewoon langwerpige spleten zonder busgat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede restauratie, 1974-1982De al jaren urgent geachte nieuwe restauratie van de toren leidde tenslotte ertoe, dat de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch in zijn vergadering van 21 oktober 1974 besloot, in te stemmen met een voorstel van burgemeester en wethouders tot het beschikbaar stellen van een krediet voor de uitvoering van een eerste restauratiefase van de toren, bestaande uit het in de steigers zetten van het gehele bouwwerk, het wegnemen van direct gevaar opleverende, loszittende onderdelen en het voorbereiden van het herstel van de spits. Van de besteigering van de toren zou gebruik gemaakt kunnen worden om gegevens te verzamelen voor de uitwerking van een gemotiveerd restauratieplan voor de gehele toren, nadat voldoende inzicht verworven zou zijn in de bouwtechnische kwaliteit en, in het bijzonder, in de toestand van de 19de-eeuwse bekleding en in de staat van het daarachter verborgen overgebleven middeleeuws metselwerk.Ga naar voetnoot114
In tegenstelling tot de in 1869-1874 gevolgde praktijk, toen het werk aan de toren volledig afgezonderd was van dat aan de kerk, werd nu, ofschoon het een zelfstandig project met afzonderlijke bekostiging bleef, een harmonie van inzicht in de problematiek en werkwijze ten aanzien van kerk en toren verzekerd, doordat de architect en aannemer van het werk aan de toren dezelfden werden als die van de kerkrestauratie. Bovendien werden er duidelijker betrekkingen geregeld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussen gemeentebestuur, kerkbestuur, restauratiecommissie St. Jan en rijksdienst voor de monumentenzorg, die een eeuw geleden niet goed vastgelegd waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Restauration ou dérestauration?’Op 25 juni 1975 begon het georganiseerd beraad, dat in een reeks van ruim vijftig bouwvergaderingen, waarin vertegenwoordigd de gemeente, het architectenbureau en de aannemer, de rijksdienst voor de monumentenzorg en het kerkbestuur, de koers van de werkzaamheden uitgezet en begeleid heeft tot de voltooiing in april 1982. Zoals in het voorgaande, over de bouwgeschiedenis, uiteengezet is, had architect Nabbe bij zijn restauratie niet volstaan met de toren een nieuwe mantel te geven, maar hij had eerst het oude muurwerk laten afkloven en tegen het daardoor ontstane ruwe werk een nieuwe baksteenbeklamping doen aanbrengen die slechts een vrije weerspiegeling was van de oorspronkelijke toren en zijn verschillende bouwperioden. De nieuwe buitenhuid of schil of klamp werd uitgevoerd in één baksteensoort van andere samenstelling, formaat en kleur dan de oorspronkelijke. Bovendien had de architect de detaillering van bogen, nissen en vensters, zelfs de plaats daarvan, nogal gewijzigd. Er was in feite uitwendig een nieuwe toren ontstaan, waaraan nog maar moeilijk af te lezen was, dat hij uit een romaanse, een gotische en een klassicistische periode stamde en waaraan het oude muuroppervlak ten offer gevallen was. Daarom kon eerst de gedachte geopperd worden het nieuwe torenherstel op te vatten als een restauratie van de restauratie. De conceptie van architect Nabbe zou intact blijven en geconsolideerd worden. Maar met die suggestie, toch al niet dankbaar aanvaard omdat de torenmantel wel erg lelijk gevonden werd, was de toestand van het bouwmateriaal in tegenspraak. Het bleek steeds meer, dat bij het maken van een herstelplan de vorm en de stof van de toren met elkaar op gespannen voet stonden. Bij elk nader onderzoek bleek het 19de-eeuwse metselwerk weer in ernstiger staat van verval te verkeren dan aanvankelijk gehoopt en gedacht was. De vraag rees dan ook: als het 19de-eeuwse metselwerk, de klamp, absoluut onhoudbaar is en verwijderd moet worden, moet men het dan in nieuwe baksteen copiëren (dus: de Nabbe-idee nieuw leven inblazen), of moet men, op grond van vondsten in het oude werk (archeologische studie dus), met name aan de nooit afgekloofde oostkant, achter het grote orgel verstopt, en met behulp van oude, niet altijd betrouwbare afbeeldingen, maar ook oude foto's, en van details aan vergelijkbare monumenten, reconstruerend te werk gaan? Het dilemma was dus: kiezen tussen een copie van het werk van Nabbe en een reconstructie van het oorspronkelijke werk. Dat laatste hield wel risico's in bij het gissen naar verloren gegane details, maar daar stond tegenover, dat onderzoek tijdens het hakken en breken in het 19de-eeuwse werk wellicht kennis van allerlei middeleeuwse details zou opleveren. Al terstond, in de eerste herstelfase, is gebleken, dat de toren zelf in staat was, zeer veel van zulke gegevens te verschaffen en zelf aanbevelingen te doen voor de vormgeving van zijn restauratie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De torenspits, 1975-1976Nadat de toren bovenaan in de steigers was gezet en de spits vanaf de eerste lantaarn met een winddichte kooi omkleed (die de toren een tijd lang een ongewoon silhouet gaf), begon men op 22 september 1975 met het ontmantelen van de spits. Tijdens de hevige storm van 2 op 3 januari 1976 is er niets losgeraakt of beschadigd. De kooi heeft deze krachtmeting goed doorstaan. Intussen hadden studie van de tekeningen van de toren van vóór de brand van 1830 en onderzoek van de inwendige houtconstructie van de toen niet verbrande helm de mogelijkheid van reconstructie van de oude, klassicistisch 17de-eeuwse vorm, bevestigd. De houten balustraden van de twee lantaarns, de pirons met vergulde bollen op de hoeken van de kroonlijsten der lantaarns en in de balustrade van de onderste lantaarn, hadden naar plaats en vorm voldoende historisch houvast. In de beide lantaarns konden bovenaan tussen de stijlen weer de borden met rondbogen bevestigd worden zoals zij er oorspronkelijk geweest waren blijkens de nagelgaten in die stijlen en zoals zij ook in de lantaarns van de Boxtelse torenspits aanwezig zijn. Al die details werden eerst vastgelegd in een maquette van de spits, door uitvoerder W. Cornelissen met veel plezier en kunde vervaardigd. Op 6 april 1976 is het torenkruis weer op de koningsstijl geplaatst en op 9 april heeft wethouder A. Wagenmakers de haan op het kruis gezet. De hele spits, met ui, zeegvlakken en achtkante helm, is van nieuw beschot voorzien en met paarsrode Engelse leien bekleed. De uiterst bouwvallige zandstenen balustrade op het bovenste gemetselde torenvierkant werd nu voorgoed afgenomen. De nieuwe, uit Italiaanse Peperino-steen gehouwen, is niet dóórlopend als de vorige, maar in het midden van elk der vier zijden onderbroken door de gereconstrueerde wijzerplaathuisjes met frontons, zoals die er tot 1870 gestaan hadden. In december 1976 kon de hele spits met de balustrade langs zijn voet uit de steigers gehaald worden; het herstelde uurwerk werd in bedrijf gezet, een bescheiden feestverlichting ontstoken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MateriaalstudiënInmiddels was met behulp van uithakkingen en boringen in het metselwerk uitvoerige studie gemaakt van de toestand van het bakstenen torenlichaam, van de aard der bouwmaterialen en der vele inwendige ijzeren verankeringen. De bevindingen werden verzameld in een rapport (oktober 1976), dat in zijn kritiek niet veel heel liet van het restauratieprodukt dat net een eeuw oud was. De vele, vooral verticale scheuren in de contreforten en te weerszijden van de vensters, het loslaten van de buitenste laag van de 19de-eeuwse beklamping, waren te wijten aan een gebrek aan verband met de oude kern erachter, aan een onzorgvuldige uitvoering, een onjuiste materiaalkeuze, gebrekkig voegwerk, te grote hardheid van steen en specie, die te weinig incasseringsvermogen bezaten, een ondoelmatige vochthuishouding hadden en geen weerstand konden bieden aan thermische invloeden, dat wil zeggen aan wisselende temperaturen naargelang de weersomstandigheden. De horizontale gietijzeren verankering halverwege de hoogte van het gotische klokkenhuis had door roestvorming en uitzetting het metselwerk weggedrukt en doen scheuren. Er waren nog wel redelijk gave partijen in die klamp, maar de westen zuidkant waren er zo ernstig aan toe en de natuurstenen onderdelen dermate verweerd, dat hier een totale vernieuwing geboden bleek, die niet te verenigen was met een handhaving van het oppervlak aan de andere kanten. Maar een uitkleden van de toren door verwijdering van het 19de-eeuwse werk had tevens tot gevolg, dat een herstelplan gewettigd werd dat uitging van het aan de dag komende metselwerk uit de 13de en vroege 16de eeuw en aansluiting zocht bij de toen gebruikte baksteensoorten, -formaten en kleuren. Aan de hand daarvan zijn toen in een steenfabriek te Kerkdriel handvormstenen gebakken en van deze proefbaksels zijn proefmuurtjes gebouwd. Zoals in het voorafgaand verhaal over de bouwgeschiedenis al werd opgemerkt, gaf bovendien de oostmuur van de toren, verscholen achter het orgel, allerlei aanwijzingen over de oorspronkelijke vormgeving van de romaanse toren: flauwer geboven venstertoppen en anders gevormde rollagen eromheen dan die van de restauratie van 1874, boogvelden in baksteen in plaats van zandsteen, anders gevormde waterlijsten waarop steile, tot in de spaarvelden oplopende afzaten. Op 13 januari 1977 werd op die basis een globaal restauratieplan onder leiding van de wethouder aan de gemeenteraadscommissie voor publieke werken gepresenteerd. Toen dit goedgekeurd was en nadere detaillering gevolgd, konden in Kerkdriel 160.000 stenen van 24 × 12 × 5½ cm besteld worden voor de gotische klokkenverdiepingen en 115.000 stenen van 26½ × 13 × 6½ cm voor het romaanse torengedeelte. Zij werden gebakken in met gas gestookte ringovens. Om fijnere nuanceringen te verkrijgen en eentonigheid van kleur te vermijden werd de klei vermengd met kolengruis. Ook in de natuursteentoepassing voor vensters, lijsten en boogfriezen moest de eentonigheid van de 19de-eeuwse zandsteen vervangen worden door de grotere verscheidenheid van het oorspronkelijke werk. Na veel overleggen en keuren werd gekozen voor de Peperino-steen die ook al jaren aan de kerk zijn goede diensten bewezen had, voor diverse kalksteensoorten en voor trachiet (Weidenhahn en Reimerath). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het klokkenhuis en de bovenste romaanse geleding, 1977-1979Op 10 mei 1977 is begonnen met het uit- en afhakken eerst van de oostkant van het gotische klokkenhuis en het verwijderen van de oude verankering. Het carillon en vervolgens ook de luidklokken werden uit hun stoelen losgemaakt en ter restauratie naar de klokkengieterij in Asten gebracht; alleen de oude, zware slagklok van de Leeuwarder klokkengieter meester Jacob Noteman uit 1641 bleef thuis, maar werd wel een tijd lang naast zijn stoel opgehangen opdat deze hersteld kon worden. De nieuwe verankering gaat als een vierkante ring in de muren schuil om zo het hele torenlichaam te omspannen en bijeen te houden, maar ligt nu opgesloten in buizen opdat zij onafhankelijk van het metselwerk kan uitzetten en krimpen naargelang temperatuursverschillen. Bij de noodzakelijke sloopwerken bleken honderden kilo's verankeringsijzer in de muur aanwezig dat geen constructieve functie meer had. Nieuwe ankers op verschillende niveaux in de toren zijn nu zo gemaakt, dat enkele sleutels of schieters weer in het zicht aan de buitenkant van de muur zijn. De traptoren aan de oostkant van het klokkenhuis werd in de gevel als deel van een achtkant weer herkenbaar gemaakt en inwendig van een koepelgewelfje voorzien. Vuren en grenen balklagen werden door eikehout vervangen. Nadat de oostgevel opnieuw opgemetseld was, werden achtereenvolgens op dezelfde manier de west-, noord- en zuidgevel van het klokkenhuis en tegelijk daarmee ook al de daaronder gelegen muren van de bovenste romaanse torengeleding behandeld, met dien verstande, dat tegelijk aan het weer opmetselen van één kant en het alvast afbreken van 19de-eeuws werk van een volgende kant gearbeid werd. De cordonlijst onder de gotische torenpartij werd in trachiet uitgevoerd, de waterlijsten in het romaanse deel in Peperino. De kapiteeltjes in de romaanse vensters werden in trachiet gehouwen naar het voorbeeld van het nog bewaarde, in gips afgegoten en bijgemodelleerde kapiteel in de oostmuur achter het orgel. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kraalprofiel langs de spitsbogen van deze vensters werd in mergel gemaakt, de ringen daaronder in trachiet, de buitenste kolonnetten in mergel, het middelste zuilenkoppel in elk venster van Naamse steen. Het bakstenen boogfries boven de vensters kreeg tufstenen consoles. Tegelijkertijd werd ook metselwerk binnen in de toren uitgenomen, hersteld en gevoegd, traptreden, nissen en binnenbogen uitgehakt en weer opgevoegd, nieuwe eiken spiltrappen op de carillon- en op de klokkenzolder geplaatst, nieuwe eiken jukken voor de zeven luidklokken neergezet, de uurwerkzolder daaronder opnieuw gepleisterd en gewit. In 1979 en 1980 konden achtereenvolgens in de bovenste lantaarn van de spits de Angelusklok, in de onderste lantaarn een beiaard van acht klokken voor de halfuur- en uurmelodie gehangen worden, in de bovenste verdieping van het klokkenhuis het carillon gemonteerd en bespeelbaar gemaakt worden, in de onderste verdieping aan de Notemanklok het gezelschap van de andere luidklokken teruggegeven worden. Na herplaatsing van al die klokken konden de galmvensters hun klankborden krijgen: deze werden groter en dikker, maar minder in getal dan de oude, namelijk vier in plaats van zeven boven elkaar in elk venster. Zij zijn intensief met creosoot-olie geïmpregneerd om beter tegen de weersinvloeden bestand te zijn.Ga naar voetnoot115 Na al deze simultaan verlopende bedrijvigheden werd in augustus 1980 het gotische deel, in september daaropvolgend het bovenste romaanse deel van steigerwerken ontdaan. Iedereen kon nu een duidelijk beeld krijgen van de metamorfose van de toren. Hij was wel dezelfde in compositorische hoofdlijnen, maar de kleuren, het reliëf van het oppervlak, de plastische details waren anders, schilderachtiger, bewegelijker dan het strakke, gladde en lineaire werk uit de vorige eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderste romaanse geleding, 1980-1981In september 1980 werd meteen begonnen aan de besteigering en bewerking van het laagste gedeelte, datgene namelijk wat er tussen de jongere gotische ombouwing en omkleding van de oude toren aan romaans werk van de tweede en eerste geleding is overgebleven (de eerste met de gewelfde hal achter het Luidportaal samenvallend, de tweede twee verdiepingen omvattend). Ook hier werden balklagen en vloeren hersteld, een nieuwe eiken trap in de zuidoosthoek van de eerste verdieping getimmerd. De oude, gemetselde spiltrap-opgang die in de zuidoosthoek van de muur op deze verdieping teruggevonden was, kwam zeker niet voor nieuw gebruik in aanmerking, maar werd bij het metselen en repareren van deze hoek wel in het zicht gelaten. Dat werd wat later ook gedaan met de gemetselde steektrap die in de dikte van de zuidmuur van deze zelfde verdieping neerwaarts leidende, werd aangetroffen. Een andere vondst was de lichte torenverslanking (of verbreding, het is maar of men van boven naar beneden of omgekeerd kijkt), via een afschuining, die in de oostmuur van de toren bij de demontage van het orgel aan de dag kwam. Op grond van dat gegeven werd aan de noord-, west- en zuidkant diezelfde verzwaring gemetseld. Op de eerste verdieping konden de oude lichtspleten opengehakt worden en in hun detaillering het model leveren voor de openingen op de plaatsen die het 19de-eeuwse metselwerk daarvoor uitgespaard had, plaatsen die aan de noord- en zuidkant wel gehandhaafd moesten blijven omdat de oude openingen hun zin reeds verloren hadden sinds de aanbouw van de Lieve Vrouwe- en de Doopkapel.
Zo is dan een roemloos einde gekomen aan het restauratieprodukt van 1874. Alles is ongedaan gemaakt, maar toch niet helemaal. Boven de Doopkapel in de westelijke hoek onder de bedaking is nog een fragment 19de-eeuws metselwerk gespaard gebleven als aandenken van deze periode, een beetje piëteit met de goede bedoelingen van toen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Luidklokken en beiaardGeschiedenisDe oudste bekende, in de westtoren gehangen en sinds de brand van 1584 verdwenen klokken zijn de volgende. De Margaretha of Grimme uit 1408 of 1418 was een zware klok die rond 10.650 pond gewogen zou hebben (het vroegere pondsgewicht was heel anders dan het tegenwoordige) en die gegoten was door Willem van Vechel, de derde klokkengieter in successie van die naam.Ga naar voetnoot116 Op 26 juli 1447 ‘op Sint Jans Kerckhoff wairt gegoten die zielmisse clocke’.Ga naar voetnoot117 Dan was er een klok, Sint Jan Evangelist genaamd, gegoten door Gobel Moer van Keulen in 1462. Deze klokkengieter vestigde zich rond het midden van de 15de eeuw te 's-Hertogenbosch en wordt op 27 januari in het schepenprotocol vermeld als ‘Gobelinus dictus Becker de Colonia’.Ga naar voetnoot118 Hij woonde in een van de twee huizen die samen het huidige perceel St. Jorisstraat 11 uitmaken en had zijn werkplaats in de Berewoutstraat onder de stadswallen, op de plaats die tot in de 18de eeuw ‘Clockgieterspoort’ heette. Hij goot vervolgens voor de Sint Janstoren in 1495 nog de klokken Sint Anna, Sint Maria en Sint Lambert, alle eveneens in 1584 verloren gegaan. Zijn bedrijf werd na zijn dood in 1504 voortgezet door zijn zonen Jasper (overleden ± 1541) en Willem (overleden ± 1519) en daarna door Jan Jasperszoon (die in 1597 nog leefde). Jasper en Willem Moer leverden in 1505 veertien ‘clocken en schellen’ voor de toren, welke vermoedelijk niet alleen mechanisch, maar ook als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handspel te bedienen waren.Ga naar voetnoot119 Dit gegeven steunt de veronderstelling, dat de torenverhoging toen juist voltooid was en dat de behoefte daaraan ingegeven was mede door de nieuwste ontwikkelingen in het klokkenspel. Op 11 januari 1524 betaalde de stad 100 Rijnsguldens aan ‘meester Peteren Wouterss, urewerck maker, voer dat nyeuwe ure gewerck, dat hy gemaickt heeft en in Sint Jans thoren nu gaende en slaende is’.Ga naar voetnoot120 Een Peter Wouterssoon wordt ook wel aangewezen als de maker van het Oordeelspel, het in 1513 begonnen kunstig uurwerk met klokken en poppenspel, dat in de Lieve Vrouwekapel naast de toren stond; bovendien had hij in 1519 bemoeienis met de orgelreparatie.Ga naar voetnoot121 Het schijnt, dat de hoge houten middentoren nooit klokken, noch een uurwerk, noch wijzerplaten gehad heeft. Jacob van Oudenhoven vertelt, dat in de westtoren ‘oock was een swaer ende seer constighen voorslagh van 18 clocken, dat wel een vierendeel uyrs tijds voor den slagh van de ure speelden, ghemaeckt by den vermaerden Meester Pieter van Surendonck, zijnde eenen Bossenaar, en wierden die 18 klockjens ghedoopt op den 12 April 1553 ende hebben hun den naem gegeven Jesus, Maria, Anna, voorts de 12 Apostelen ende vier Evangelisten; desen voorslagh speelden int jaer 1554. Ende wierde gehouden, dat op dien tijdt soodanighen voortreffelycken voorslagh nergens meer en was’.Ga naar voetnoot122 Achttien klokken noemt hij, maar negentien namen, tenzij de namen van Johannes Evangelist en Johannes Apostel op één klok samenvallen. Er wordt ook aangenomen, dat niet Pieter van Surendonck, maar Jan Jaspersz. Moer de maker van deze voorslag was, en dat hij in de middentoren hing, maar volgens anderen heeft, zoals gezegd, de middentoren nooit klokken gedragen.Ga naar voetnoot123 Toen de middentoren op 25 juli 1584 afbrandde, werd ook de westtoren door het vuur aangetast en verloor, naar het schijnt, de meeste van zijn klokken, alleen dertien kleine zouden gespaard zijn. Daarna zijn in 1586 drie klokken in bruikleen gegeven uit de Sint Salvatorkerk te Orthen, die op dat ogenblik niet in gebruik was als gevolg van de oorlogshandelingen. Het waren de Salvatorklok uit 1450, de Mariaklok uit 1397 en de Catharinaklok uit 1400. De zwaarste klok, de Salvator (2125 pond) werd in 1596 door de Orthenaren teruggehaald en als klokspijs verkocht, de twee andere bleven tot 1872 hangen.Ga naar voetnoot124 Bovendien moet er, als men op Van Heurn afgaat, nog een zeer zware brandklok van 14.325 pond geweest zijn (in 1584 gespaard gebleven of uit Orthense klokken hergoten?), die op 18 december 1636 barstte toen er te hard mee geluid werd tijdens de begrafenis van Anna Johanna van Nassau, de vrouw van Johan Wolphard van Brederode, gouverneur van de stad.Ga naar voetnoot125 In 1610 werd door Artus Moers uit Tongeren een bestek gemaakt voor een voorslag, samengesteld uit de dertien bewaarde klokken, en een mechanische speelinrichting, maar of hiervan ooit iets uitgevoerd werd, is onbekend.Ga naar voetnoot126 Waarschijnlijk niet, want van de behoefte aan een voorslag wordt weldra opnieuw gewag gemaakt. Wat het gelui voor de diensten betreft: vanaf 1631 placht op zondagen geluid te worden eerst en nogmaals met de Mariaklok (uit Orthen) of ‘de nieu cloock, op een nae de grootste’, en dan met twee klokken ‘te weten de nieu cloock ende den brouketel’. Vanaf 1665-1666 heet het van de brouwketel, dat deze ‘nu vergoten is’.Ga naar voetnoot127 In 1636-1637 reist de Rendant verschillende steden af om onlangs vervaardigde speelwerken te bezichtigen: ‘ende den tijt te lange soude gevallen hebben om te waechten nae de teickeningen oft bestecken dan hebben eenige mr. mij geloeft sulcx nae te senden, soo est dat Mr. Paesche Claessen tot Amsterdam ende Mr. Germert tot Leijden ende Mr. Jacop Tunis tot Haerlem mij hebben behandicht ende gesonden dese bij gaende teickeningen’.Ga naar voetnoot128 Dit heeft blijkbaar niet in de gewenste richting geleid, want pas op 27 juni 1640 werd een ‘Accordt bij de heeren gedeputerde van de leden deser stadt shertogenbosch aangegaen met Mr. Jacop Notelmans clockgieter woonende tot Leeuwarden in Vrieslant over het vergieten van de groote cloock [de in 1636 gebarsten klok] alhier ende het gieten van eenige cloocken tot een speelwerck ofte voorslach’.Ga naar voetnoot129 Behalve om het hergieten van de grote klok ging het om een poortklok en acht klokken dienende tot aanvulling van het al aanwezige speelwerk. In dat jaar sneed Herman Peeters alvast het wapen der stad als model voor het reliëf op deze grote klok.Ga naar voetnoot130 Het hergieten der grote klok mislukte, volgens Noteman ten gevolge van de slechte, uitwijkende grond in Den Bosch, ‘doordien de grondt was besweecken’. Hij was volgens het contract verplicht ‘de clocke soo dickmaels te vergieten tot dat die wel ende bequaemelijcken volgens den teneur van het accoort sal wesen gegooten’. Hij kreeg op 20 october toestemming deze in zijn eigen gieterij te Leeuwarden te hergieten.Ga naar voetnoot131 In 1641 gelukte het wel en de 14.325 pond (ongeveer 5.500 kg, het gewicht dat Van Heurn voor de oude brandklok noemt) zware klok, als luidklok en als slagklok voor het hele uur dienende, werd in januari 1642 geleverd en in de onderste verdieping van het gotische klokkenhuis opgehangen, waar zij nog hangt. ‘Also onse groote nieuwe cloock op een besonder maniere werde gehangen (...) soo dat de selve in plaetse van 16 man can werden geluijt met 6 man’. Thomas Christoffel ontvangt voor de ‘cleepel + gaende werck’ 525 gulden en 1 stuiver.Ga naar voetnoot132 Op de transportproblemen leveren de kerkrekeningen geen commentaar, maar aan de uitbetaling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 7.754 gulden en 13 stuiver voor de levering van ‘acht cloocken tot den voorslach’ in mei 1641 en van ‘onse groote cloock met een nieu poort cloock’ waren heel wat inspanningen voorafgegaan. ‘Op 9 januari 1642 volgden de twee grootste klokken, zij kwamen per schip in Bokhoven aan. Acht man bootsvolk had het schip getrokken tot aan Den Bosch. Toen men de grootste klok (14.325 pond) uit het schip hees, braken de touwen van de mast. Vier soldaten onder leiding van een korporaal hielpen mee de klok de toren in te hijsen. Het was zo koud dat men een vuur liet aanleggen om zich te kunnen warmen’.Ga naar voetnoot133 Intussen waren de acht kleinere klokken, door Noteman eveneens te Leeuwarden gegoten, al samen met achttien oudere klokken, als voorslag in functie. Op 14 september 1641 ‘is Mr. Jacop van Dijck gecomen met den stoel ende clavier ende heeft alle de cloocken met cooper draet ende ijser draet gespannen’ voor 260 gulden en 14 stuiver, en voor zijn reizen ‘hier ten Bosch ende tot Amsterdam’ 400 gulden ontvangen. Aan Thomas Chrijstoffel, de smid, wordt 496 gulden en 15 stuiver betaald voor ‘alle het ijserwerck tot de sessentwintich cloocken’.Ga naar voetnoot134 Deze nieuwe voorslag werd door de beiaardier van de Utrechtse Domtoren, jonkheer Jacob van Eyck, ‘de grondlegger van de moderne beiaardkunst’, en door Anthony Verbeeck, later beiaardier van de Zuiderkerk en de Oude Kerk te Amsterdam, ‘geaccordeerd’, gestemd.Ga naar voetnoot135 Aan deze beiaard heeft volgens Van Oudenhoven in 1647-1648 Juriaan van Spraeckel nog vijf klokken toegevoegd en tevens ‘een swaer ende konstigh horologium ofte urewerck ghemaeckt met seer groote tonne om deze klocken van den voorslagh te doen spelen ende is dat werck nu tot cieraet van de stadt ende vermaeck van de Burgerye ganghbaer ende is voor 't eerst daer op gestelt den thoon van den 16e Psalm voor de geheel ure ende den thoon van den 116e Psalm voor de halve ure’.Ga naar voetnoot136 Dit bericht moet zo verstaan worden, dat de uurwerkmaker Juriaan van Spraeckel het uurwerk en de trommel maakte en bemiddelde bij de levering van klokken door de klokkengieters François en Pieter Hemony, juist zoals hij dat in dezelfde jaren voor de beiaard van het stadhuis deed.Ga naar voetnoot137 Tevoren al hadden de heren gecommitteerden ‘laeten maecken een model van onsen tooren op de cleijnen voet. Als mede de cloocken verdeelen ende nae perportie laeten draijen [in hout snijden met behulp van een draaibank]’, namelijk ‘28 houte cloocken ijeder voet verdeelt in twee duijm’.Ga naar voetnoot138 In 1642-1643 volgen dan de eerste uitgaven voor ‘het nieu horlogie met het besteck vant werck’, uitbesteed aan Mr. Jurriaen Spraeckel, om ‘te maecken een tonne met het gene daer aen dependeert om te doen bequamelijck speelen 26 of 28 clocken met een uergewerck van de heel, halve ende quaertier ure’; de meester zal er in Zutphen in mei 1644 aan beginnen en het binnen twee jaar leveren.Ga naar voetnoot139 In de zomer van 1644 is het zo ver, dat er ‘in de Logie een niew werckhuijs voorden orlogimaecker’ gemetseld wordt door Frederick Mathijssen.Ga naar voetnoot140 Maar om een of andere reden vlot het werk niet en op 31 mei 1646 wordt met Van Spraeckel een nieuw accoord gesloten voor de levering van een ‘nieuw horlogie met een tonne tot een speelwerck met alle het gene daer aen dependeert’.Ga naar voetnoot141 Van de kerkmeesters koopt hij ‘alle het ijserwerck van het verbrant uregewerck’, waarvan niet duidelijk is wat wij eronder te verstaan hebben.Ga naar voetnoot142 De laatste torenbrand voordien is die van 1584: zou er al die tijd een schroothoop (‘Amsterdams gewijcht 8990 pont’) in de toren of op het kerkterrein gelegen hebben? Op 16 november 1648 ‘is het oude uregewerck uut den tooren gedaen ende men heeft de cloock doen slaen, met een man die den hamer vande cloock alle uren heeft getrocken’.Ga naar voetnoot143 Terstond is het nieuwe uurwerk met toebehoren, wegend 30.834 pond in Bosch gewicht, 29.292 pond in Amsterdams gewicht, geplaatst en in 1649-1650 volgt de eindafrekening met Juriaan van Spraeckel, die totaal 17.575 gulden en 4 stuiver heeft ontvangen.Ga naar voetnoot144 Inmiddels is op 10 maart 1649 bij ‘Francoijs Homeni’, de klokkengieter François Hemony, besteld ‘een cloock van omtrent 1400 pont gewijcht die de rechte octave soude wesen van onse groote cloock’, voor 14 stuiver per pond, ‘met noch vier cleene clocxkens 145 pont’ (21 stuiver per pond)’.Ga naar voetnoot145 Jurrien Jans, blijkbaar Van Spraeckel, levert ‘het ijserwerck tot de vier nieuw cloocxkens’, Baltus Adams ontvangt 12 stuiver ‘voor het opdoen met de craen de nieuwe cloock welck is de octave van de groote cloock’.Ga naar voetnoot146 Hoogst merkwaardig is het, dat deze Hemonyklokken geen spoor in de Sint Janstoren en zijn verdere geschiedenis hebben achtergelaten, in tegenstelling tot die in de stadhuistoren die uit precies dezelfde tijd dagtekenen en die eveneens aangesloten zijn op een uurwerk geleverd door Juriaan van Spraeckel volgens een accoord van 22 april 1649 en een bestek waarvan de kerkrekeningen van 1658-1659 een afschrift bevatten. Enige gezamenlijke activiteiten van stadsregering en kerkmeesters zijn niet uitgesloten, zo wordt in 1649-1650 aan de schipper Claes Trost voor vracht uit Amsterdam en ‘den Wassenaers tol’ van ‘seven cloocxkens’ 4 gulden 10 stuiver betaald, terwijl voor de Sint Jan toch slechts vijf klokken uit Amsterdam te leveren zijn.Ga naar voetnoot147 Even merkwaardig is het, dat in de Sint Janstoren wèl een Hemonyklok uit 1663 hangt, vervaardigd in opdracht van Willem Hendricksz. van Houten, Hendrick van Schrieck, beiden in 1663 schepenen, Cornelis Cuchlinus, toen ontvanger van de gemene middelen en raad van de stad, Francoys Bruyninx, in 1662 schepen, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Florentius Schuyl(ius), hoogleraar in de wijsbegeerte aan de Bossche Illustre School en in 1657 schepen van de stad. Hebben zij deze klok werkelijk aan de Sint Janskerk geschonken of hebben er ooit omwisselingen van kerk- en raadhuisklokken plaats gehad, met gesloten beurzen zodat de rekeningen er geen melding van maken? Wellicht is deze klok in 1842 pas in de kerktoren gehangen. De verwijdering van enkele kleine klokjes is wel schriftelijk vastgelegd: op 8 juli 1653 is een klokje van 209 pond verkocht aan de ‘regeerders van het dorp van Alem’, op 26 augustus 1653 een klokje van 346 pond aan de zojuist genoemde professor Schuijl.Ga naar voetnoot148 In 1657-1658 heeft meester Juriaen Jans van Zutphen, ofwel Van Spraeckel, opnieuw bemoeienis met zijn uurwerk door het maken van het ijzerwerk ‘waer mede den vierden wijser naer het osten is gaengbaer gemaeckt’, en nog eens in 1661-1662, wanneer hem de levering gevraagd wordt van ‘een slingerwerck naer de proportie van het nieuwe werck’, waarna hij in 1670-1671 nog een reparatie ‘aent’ horologie nieuw werck’ verricht.Ga naar voetnoot149 Op 29 december 1756 werd een contract gesloten tussen Johan Hendrik van Heurn, rentmeester der kerken en kapellen te 's-Hertogenbosch, en Alexius Petit, klokkengieter te Someren, voor het herstel en onderhoud van de vijf klepels der luidklokken en van de brandklok.Ga naar voetnoot150 In 1842 is het carillon door de firma Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel tot veertig klokken uitgebreid en verbeterd. Maar toch voldeed het niet en op 31 mei 1872 sloten Burgemeester en Wethouders van 's-Hertogenbosch een contract met Andreas L.J. van Aerschodt, klokkengieter te Leuven, voor het maken van veertig nieuwe carillonklokken, grotendeels uit de oude te hergieten. Uitgezonderd werden slechts de grote Noteman- en de F. Hemony-klok uit 1663; van de overige klokken van Noteman en die van Pieter van Surendonck of Jan Jasparsz. Moer, van F. Hemony uit 1649 en van de Orthense klokken en een klok van ruim 4000 pond uit Heeze, die door de stad ter vervanging van een ondeugdelijke klok in 1769 was aangekocht, bleef niets bewaard.Ga naar voetnoot151 Het nieuwe werk werd van 1872 tot 1876 uitgevoerd en een nieuwe opstelling werd na reparaties van de klokkenstoelen en verplaatsing van de klavieren in 1876 voltooid. Een deel van de klokken werd in de onderste open lantaarn van de spits opgehangen. A. de Jong uit Helvoirt leverde de trommel voor het mechanisch spel. Het omvangrijke nieuwe carillon deugde echter weldra in genen dele meer en werd reeds in 1914 buiten werking gesteld. In 1924 verkoos de gemeenteraad een nieuw klokkenspel, na adviezen ingewonnen te hebben van een commissie, bestaande uit Jef Denijn, stadsbeiaardier van Mechelen en directeur van de beiaardschool aldaar, Dr. Casparie, zenuwarts te 's-Hertogenbosch en voorzitter van de Nederlandsche Klokkenspelvereeniging, Mr. A. Brandts Buys, toonkunstenaar te Arnhem en Toon van Balkom, stadsbeiaardier van 's-Hertogenbosch. Besloten werd om, op basis van enkele te handhaven en bij te stemmen klokken van Van Aerschodt, de g0, d1, e1 en g1, en van de f1, de Hemonyklok uit 1663, een geheel nieuw carillon te doen gieten door de firma Gillet & Johnston te Croydon, en dit spel door de firma Eijsbouts te Asten te laten inrichten. Bovendien kon men een klok van François en Pieter Hemony uit 1644, met de toon c1 kopen, afkomstig uit de in 1920 door brand verwoeste Wijnhuistoren te Zutphen, waarvan de toon stemde met de al aanwezige f1 van François Hemony uit 1663. Op hun klanken werd het gehele spel, met de 39 nieuwe klokken en de vier bewaarde Van Aerschodt-klokken, afgestemd. Des avonds op 14 augustus 1925 werd het Tweede Internationale Beiaardcongres te 's-Hertogenbosch geopend met de ingebruikneming van dit nieuwe carillon door Jef Denijn. In 1954-1955 werd het nog met drie klokjes van de firma Eijsbouts uitgebreid tot vier volledige octaven en door dezelfde gieterij werd toen een gescheurd Gillett & Johnston-klokje hergoten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tegenwoordige klokkenDe restauratie van 1978-1980 behoefde niet ingrijpend te zijn, omdat de bestaande opstelling en muzikale kwaliteit sedert 1925 weinig te wensen overlieten. Wel werden in de bovenste lantaarn van de torenspits een nieuwe Angelusklok en in de onderste een voorslag van acht nieuwe klokken geplaatst. De bas van de bestaande beiaard werd uitgebreid met een Bes- en een Esklok, waarvan de Bes ook als luidklok dienst kan doen en waardoor het gelui nu uit zeven klokken bestaat. Ook de grote Hemony kan sedert de restauratie van de kroon als luidklok gebruikt worden. De klokkenstoel, het tuimelaarsysteem en het klavier van de beiaard uit 1925 zijn gehandhaafd, het dradenstelsel in de stijl van toen vernieuwd. De eikehouten klokkenstoel van de Noteman is gerestaureerd, de stoelen van de andere luidklokken zijn vervangen. Op de derde verdieping (bovenste romaanse geleding) van de toren staan het uurwerk en de wekkering of speeltrommel met het mechanisch klavier, elk in een ijzeren behuizing in de vorm van een pergola met toscaanse zuilen; die van het uurwerk wat monumentaler, namelijk met hoge basementen en een geprofileerde kroonlijst. Een soortgelijke smeedijzeren ombouw, ‘yser gestoelte off kasse met vier hoeckpylaren’, bevindt zich bijvoorbeeld ook in de Utrechtse Domtoren, in 1663 eveneens aan Juriaan van Spraeckel opgedragen.Ga naar voetnoot152 Op de vierde verdieping (onderhelft van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gotische klokkenhuis) bevindt zich de klokkenkamer voor het gelui, met de zware klokken g0, c1, d1, e1, f1, aangevuld met de bes0 en es1, de zwaarste, de Noteman, in het midden. Op de vijfde verdieping (bovenhelft van het gotische klokkenhuis) staat de trapeziumvormige, uit stalen en eikehouten balken opgebouwde klokkenstoel (1925) waarin 43 carillonklokken hangen, en bevindt zich de speeltafel voor het hand- en voetklavier in een cabine. De negen nieuwe voorslagklokken hangen, zoals gezegd, in de lantaarns van de torenspits, waar sinds 1925 geen klokken meer gehangen hadden. In de toren bevinden zich op de tweede verdieping twee oude kanonslopen, die tot 1925, toen een elektrische aandrijving tot stand kwam, als gewichten voor het draaien van de speeltrommel dienden, nu als contragewichten voor een lier. Hier volgen de opschriften, de beschrijving der versieringen, de maten der doorsneden, het gewicht en de toonhoogte der klokken. 1. Rondom de hals: in het jaar onzes heeren mdcxli heeft mij jacob noteman gegoten voor 's hertogenbosch. Aan de voorzijde: Ick Luijd' op ijder Heijl'ghe-Dach. Ick mack bekent des Doodts Beklach. Ick drun' u 't Godd'lijck Bidden aen. Doch Hert en Stem moet verder gaen. Aan de achterzijde het wapen van 's-Hertogenbosch (naar het model, in 1640 door Herman Peeters gesneden), waarboven de letters S P Q B (Senatus Populusque Buscoducensis). Diameter 210 cm, toon g0, gewicht 5.500 kg. Luidklok, slagklok voor het hele uur en beiaardklok. 2. Opschrift: Eijsbouts Astensis me fecit. Geef dat yder soet en stil
(Uit J. Revius, Gebed voor de belegering van 's-Hertogenbosch, 1629). Aan de andere zijde het nieuwe wapen van 's-Hertogenbosch en de datum 28-8-1979. Diameter 176 cm, toon bes0, gewicht 3.370 kg. Luid- en beiaardklok. 3. Rondom de hals, onder de rijk versierde bovenrand: timmermeesteren johan van lintelo toe de mars lambert louwerman i.v. doctor franciscus et pet. hemony me f. 1644 en voorts de spreuk: ut vita sic fugit hora. Diameter 147 cm, toon c1, gewicht 2.350 kg. Slagklok voor het halve uur en beiaardklok. Gekocht van de gemeente Zutphen en afkomstig van de in 1920 verbrande Wijnhuistoren aldaar. De kroon gerestaureerd door Koninklijke Eijsbouts b.v., klokkengieterij te Asten. 4. Op de voorkant op het benedenste deel van de mantel: jhr. mr. eduard joseph corneille maria de kuijper burgemeester Daarboven het wapen van 's-Hertogenbosch en rondom op onderling gelijke afstanden de beeltenissen van drie bisschoppen. Op de achterkant, op het onderste gedeelte van de mantel: a.l.j. van aerschodt, oudste opvolger van a.l. van den gheyn, heeft mij gegoten te leuven in 1872. De hals is met lofwerk versierd. Diameter 141 cm, toon d1, gewicht 1.980 kg. 5. Opschrift: Eijsbouts Astensis me fecit. Als wij van ertrijcke sullen scheijden,
(Titelvers van het Mirakelboek, hier gebezigd ter herinnering aan de terugkeer van het Mariabeeld in 1853). Aan de andere zijde het nieuwe wapen van 's-Hertogenbosch en de datum 28-8-1979. Diameter 131 cm, toon es1, gewicht 1.375 kg. Beiaardklok. 6. Aan de voorkant op het onderste deel van de mantel:
johannes theodorus luijckx,
Daarboven hetzelfde wapen van de stad als op de d1-klok en rondom op onderling gelijke afstanden de beeltenissen van drie heiligen. Aan de achterkant, op het onderste gedeelte van de mantel, hetzelfde opschrift van de gieter A.L.J. van Aerschodt en jaartal 1872 als op de d1-klok, en aan de hals weer hetzelfde lofwerk. Diameter 123 cm, toon e1, gewicht 1.350 kg. Luiden beiaardklok. 7. Aan de voorkant, op het onderste gedeelte van de mantel: franciscus johannes pompe wethouder Daarboven weer hetzelfde wapen van de stad als op de twee vorige klokken en aan de achterkant hetzelfde gieters-opschrift en 1872. Diameter 102 cm, toon g1, gewicht 830 kg. 8. Rondom de hals, onder de rijk versierde bovenrand: scabini senatores aediles et quaestores campanam hanc d.o.m. sacravere f. hemony me fec: Ao. 1663: + Op de mantel de wapens van Corn. Cuchlinus, Guil. van Hout, Henr. van Schrieck, Franc. Bruynincx en Flor. Schuyl. Diameter 118 cm, toon f1, gewicht 1.150 kg. Luiden beiaardklok. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Opschrift: de vereeniging ‘'s-hertogenbosch’ belang’ opgericht tot welvaart en vooruitgang der stad maakte het plan tot de herstelling van dezen beiaard en gaf daaraan ook uitvoering. door haar ben ik ontstaan en genoemd geworden raymundus. 1925. Diameter 110 cm, toon fis, gewicht 752,27 kg. Deze en de volgende vijfendertig klokken (dus 9-44) dragen aan de hals het opschrift van de gieters: gillett and johnston croydon england 1925. De ornamentatie beperkt zich tot enkele lijnen die langs de hals en de onderkant van de mantel omgetrokken zijn. Elf klokken dragen op de voorkant uitgebreide opschriften. 10. Opschrift: het bestuur der kathedrale kerk van 's-hertogenbosch dat door eene milde bijdrage tot de herstelling van dezen beiaard medewerkte deed mij geboren worden en noemde mij johannes de evangelist. 1925. Diameter 98 cm, toon gis, gewicht 546,47 kg. 11. Opschrift: henricus johannes alphonsus et albertus mosmans, henrici quondam filii, parentum in memoriam, aerii in gratiam, suae civitati in obsequium; me dono dederunt mcmxxv. Diameter 93 cm, toon a, gewicht 463,57 kg. 12. Opschrift: ter gedachtenis aan falk lewin geboren te neuenrade 19 october 1829, overleden te 's-hertogenbosch 12 februari 1899, heeft mij hermann lewin geschonken. 1925 Diameter 88 cm, toon bes, gewicht 387,62 kg. 13. Opschrift: anglia me genuit patriae dat consul et idem me vocat uxoris dulci praenomine carae maria mcmxxv. Familiewapen op de mantel. Geschenk van burgemeester Mr. F.J. van Lanschot. Diameter 83 cm, toon b(h), gewicht 347,80 kg. 14. Opschrift: illustris confraternitas beatae mariae virginis buscoducensis me dono dedit, mcmxxv. Op de mantel het embleem der Illustre Lieve Vrouwe Broederschap. Diameter 79 cm, toon c1, gewicht 297,10 kg. 15. Opschrift: de internationale bakkerij-tentoonstelling in 1924 te 's-hertogenbosch gehouden heeft mij geschonken en noemde mij st. honoratus. 1925. Diameter 75 cm, toon cis1, gewicht 260,80 kg. 16. Opschrift: de maatschappij van brandverzekering voor het koningrijk der nederlanden, te 's-hertogenbosch in 1838 opgericht, heeft mij geschonken. 1925. Diameter 72 cm, toon d1, gewicht 241,30 kg. 17. Opschrift: departement 's-hertogenbosch van de mij. tot nut van het algemeen. 1925. Diameter 68 cm, toon dis1, gewicht 201,39 kg. 18. Opschrift: jacobus p. van hoof en catharina m.j. pastoor hebben mij bij gelegenheid van hun 40-jarig huwelijksfeest aan 's-hertogenbosch geschonken. 1925. Diameter 65 cm, toon e1, gewicht 168,27 kg. 19. Opschrift: hare ouders ter eere heeft mij l.c.a.a. fentener van vlissingen roosenburg aan 's-hertogenbosch geschonken. 1925. Diameter 61 cm, toon f1, gewicht 143,10 kg. Van de overige Gillett & Johnston-klokken, die met 1923, 1924 of 1925 gedateerd zijn, zijn de toonhoogte, de diameter en het gewicht op bijgaande tabel aangegeven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de lantaarns van de torenspits negen voorslagklokken, waarvan de eerste ook luidklok, namelijk Angelusklok, is:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 411. Plattegrond van de zes torenverdiepingen.
Eerste verdieping Derde verdieping
Begane grond
Tweede verdieping
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vijfde verdieping
Vierde verdieping
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 412. Westzijde van de toren. Links: opmeting door C. Peeters, 1863. Rechts: tegenwoordige toestand.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 413. Maquette van Frans Donkers (1842). Opname 1974.
Afb. 414. Detail uit een tekening van Servaas de Jong (1847).
Afb. 415. Westzijde van het romaans gedeelte. Opname 1973.
Afb. 416. Rechter galmgat in de oostmuur boven het gewelf en onder de kap van het schip. Opname 1973.
Afb. 417. Eerste verdieping inwendig naar het oosten. Opname 1973.
Afb. 418. Gewelf van het Luidportaal. Opname 1971.
Afb. 419. Tweede verdieping, zuidzijde. Opname 1971.
Afb. 420. Restauratie van het romaans gedeelte. Opname 1979.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 421. Zuidwesthoek van de gotische bovenbouw. Opname 1973.
Afb. 422. Torenspits uit het oosten. Opname 1971.
Afb. 423. Torenspits. Opname 1976.
Afb. 424. De torenspits vóór 1830, in 1842 en in 1976.
Afb. 425. Vierde verdieping inwendig. Opname 1971.
Afb. 426. De toren na voltooiing van de tweede restauratie. Opname 1983.
Afb. 427. Westvenster van het Luidportaal. Opname 1973.
Afb. 428. Klokkenverdieping en spits op 28 april 1982.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 429. Oostzijde ter hoogte van het schipgewelf, met voormalige galmgaten en details daarvan.
Afb. 430. Doorsnede Luidportaal naar het noorden en details daarvan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 431. Zuidzijde, oorspronkelijke buitenkant, van de toren en doorsnede van de Doopkapel.
|
|