De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch
(1985)–C.J.A.C. Peeters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
7. De kerk in haar omgevingDe eerste stenen ommuring van de stad, met als één van de drie landpoorten de Leuvense of Gevangenpoort, gericht naar de lange verkeersader die de Hinthamerstraat is, kwam aan het begin van de 13de eeuw tot stand en betekende eigenlijk een versterking van alleen het marktveld, de stadskern. Bebouwing die mogelijk even oud was als die aan de Markt, langs de Hinthamerstraat en de Kerkstraat, bleef aldus buiten de veste, en het is geenszins onmogelijk, dat daartoe ook al een eerste bedehuis behoorde op de plaats van de huidige Sint Janskerk. Pas omstreeks 1318 komt de royale, tweede ommuring tot stand, wanneer het stadskwartier rond de Sint Jan al volledig ontwikkeld en bebouwd is.Ga naar eind1 De oudste zwaartepunten in die bebouwing zijn de kerk zelf, dan het Heilig Geesthuis, dat eerst, vermoedelijk al aan het eind van de 13de eeuw, op de noordwesthoek van het kerkhof staat, dan, sinds omstreeks 1325, als Geefhuis daartegenover, aan de noordkant van de Hinthamerstraat en langs de tegenwoordige St. Josephstraat. Het is de vraag of in dit gebied buiten de Leuvense Poort in die tijd het gebouw van de hertogelijke curie stond, door hertog Hendrik voor de administratie van zijn domeinen aan het einde van de 12de of in het begin van de 13de eeuw gesticht. Jacob van Oudenhoven vermeldt in 1670 dit gebouw als nog bestaande. Dit ‘Hof van Brabant’ was gelegen op een terrein tussen het straatje Achter het Vuurstaal, de Hinthamerstraat en de Gasthuisstraat, alsmede op het terrein dat aldaar aan de overzijde van de Dieze was gelegen en waarop later het Groot Zieken Gasthuis verrees.Ga naar eind2 Deze instelling is in 1274 al als Hospitale in Buscho in functie en haar eerste gebouwen worden in het blok waar nu de Hervormde kerk staat, gelocaliseerd, op de St. Annaplaats en langs de Gassel-(= Gasthuis)straat.Ga naar eind3 Pas in 1458 en volgende jaren zou zij deelsgewijze naar de overkant van de Hinthamerstraat zijn verhuisd, waar al vanaf 1454 percelen aangekocht werden. De terreinomschrijving bij die aankopen vermeldt geen curia of hof, maar Jos. van der Vaart neemt aan, dat al in het begin van de 13de eeuw het hof van Brabant en het gasthuis gelijktijdig gerealiseerd werden op hertogelijke grond buiten de Leuvense of Gevangenpoort aan beide zijden van de Hinthamerstraat.Ga naar eind4 Het grootste deel van de tegenwoordige Parade en van de Triniteitstraat werd in beslag genomen door het Groot Begijnhof met zijn huizen, Grote en Kleine Infirmerie, moestuin, pastorie op de noordwesthoek, en, als middelpunt, de Sint Nicolaaskerk. De hoofdingang van het Begijnhof lag ten zuidwesten van het zuidportaal van de Sint Jan, vlak bij de Bouwloods.Ga naar eind5 | |
Het kerkhofHet kerkhof rond de Sint Jan is herhaaldelijk uitgedijd en weer ingekrompen. Aan de zuidzijde grensde het rechtstreeks aan de pastorie van het Begijnhof, aan de Begijnhofmuur en het werd bij het zuidportaal van de Sint Jan en de Bouwloods door een ijzeren hek, ‘roester’ of ‘roostel’ afgesloten, ongetwijfeld een rooster over een greppel om loslopend vee de toegang tot het kerkhof onmogelijk te maken.Ga naar eind6 In 1452 had de bisschop van Luik vergunning gegeven het kerkhof zuidwaarts te vergroten en door een muur van de straten af te scheiden.Ga naar eind7 De vergunning kan betrekking hebben op delen van het al genoemde terrein tot de Begijnhofmuur, op het terrein ten zuiden en zuidoosten van het koor, langs de Choorstraat, en het gebied dat thans de naam St. Janskerkhof draagt. Op de zuidoosthoek van het kerkhof, aan de doodlopende Choor- of ‘Kerck-hofstraete’, zou het ‘Vundelingshuys’ gestaan hebben.Ga naar eind8 In de rekeningen vanaf 1630 vinden wij sporadisch posten voor onderhoud en herstel van de omheiningen van kerkhofgedeelten afzonderlijk. Zo wordt in 1659-1660 ‘de sijdel ofte heijmuur tussen het bagijnhoff ende de kerck op gemetselt’ door Gijsbert van der Lijp.Ga naar eind9 Aan de westkant werd het kerkterrein begrensd door een bakstenen muur met steunberen vanaf de Bagijnhofpastorie noordwaarts ongeveer midden door de Torenstraat, | |
[pagina 160]
| |
een muur die van drie ingangen was voorzien, namelijk tegenover de Kerkstraat, vóór de Luidpoort en vóór het terrein ten noorden van de Lievevrouwekapel, een terrein dat nooit bebouwd is geweest.Ga naar eind10 Noordwaarts volgt voorts, met rooilijn in het verlengde van deze muur, het huizenblok op de hoek van de Torenstraat en de Hinthamerstraat. Van de noordpartij van het kerkterrein, langs de Hinthamerstraat, zijn vermoedelijk al in de 13de eeuw erven uitgegeven en bebouwd, zodat dit gebied dichtslibde op de ‘kerkganc’ of ‘Kerck-hofstraete’ (tweede weg dus van die naam) ofwel het ‘Potghieterstraatje’ na, axiaal op het noordportaal gericht in het verlengde van de Boerenmouw. Uit de cijnsboeken is de parcellering en bewoning, met name die tussen 1575 en 1590, enigszins na te gaan.Ga naar eind11 De vogelvluchtkaart van Jacob van Deventer, tussen 1552 en 1560 gemaakt, laat deze bebouwing schematisch, als een rode strook langs de Hinthamerstraat, zien.Ga naar eind12 Deze huizen waren, volgens Van Heurn, alle van de kerk, maar werden door haar in 1611 of daaromtrent verkocht ter bestrijding van de kosten van het nieuwe oxaal, dat inderdaad een zeer kostbare onderneming was.Ga naar eind13 Als dit zo is, hoe zijn de percelen dan weer deel van het kerkhof gaan uitmaken? Dat is een onopgeloste vraag, evenals de vraag waarom zij verdwenen zijn. Om de begraafplaats te verruimen? Na oorlogsschade in 1629? (veel bommen vanuit de richting Vught zijn over de kerk heen op haar noordkant en noordelijke belendingen terechtgekomen). Op de stadsplattegrond in het Toonneel der Steden van Joan Blaeu, uitgegeven in 1649 (maar veel gravures in dit boek zullen al ruim tevoren voorbereid en vervaardigd zijn), is het terrein naar de Hinthamerstraat al even open als nu en als op de kadastrale kaart van 1817. Het terrein werd naar de straat door een muur(tje) afgezet. In 1727-1728 wordt betaling verricht ‘tot het maken van den Beer’, niet nader gelocaliseerd.Ga naar eind14 In 1786 wordt een ‘Beer’, wellicht dezelfde, gesloopt: ‘Ontvangen’ van verkoop van oude steen na ‘het amoveeren van den steenen Beer, nevens de Hinthamerstraat langs het grote of St. Jans Kerkhof’.Ga naar eind15 Een ‘beer’ is een lage stenen muur. Daarvoor in de plaats leverde de steenhouwer J.H. Loth 24 stenen palen waarin liggend boven elkaar twee ijzeren gaarden als hek werden bevestigd.Ga naar eind16 Veel later, in 1800, leverde dezelfde Loth een stenen lantaarnpaal op het kerkhof.Ga naar eind17. De ‘kerkganc’ lag, zoals gezegd, tegenover de Boerenmouw en bood plaats aan een kruisbeeld, ‘'t groot cruys op St. Janskerkhoff’, een stenen kruisbeeld dat door de protestanten al in 1528 was vernield en daarna vervangen door een zwaar koperen corpus op een houten kruis. Dit werd in 1629 opgeborgen en in 1641 door de Rendant der kerkelijke goederen verkocht aan de Antwerpse Predikheren.Ga naar eind18 Er was nog meer stoffering op dit deel van het kerkhof, zoals blijkt uit de stadsresolutiën van 1728, toen het huisje van de doodgraver werd verkocht, en uit de rekening van 1754-1755: ‘Betaalt aan Willem van der Linden eene somme van 12 gl. in voldoening van het ledigen van 4 knekelhuijsen staanden ten noorden van de Grotte Kerk 12-0-0’.Ga naar eind19 In 1866 gaf het kerkbestuur de smid Scheffers opdracht voor een ijzeren hek langs de Hinthamerstraat en in 1867 werd dit geplaatst, met zijn neogotische pinakels en uitgesmede leliën op de traliën (op oude foto's te zien). Het maakte in 1935 plaats voor het lage bakstenen muurtje dat thans de gehele noord-, oost- en zuidoostkant omgeeft. In 1873 liet het kerkbestuur een ijzeren hek aan ‘het plein der kerk’ plaatsen, waarmee vermoedelijk de open ruimte aan de Torenstraat bedoeld is.Ga naar eind20 Over de oostelijke omheining van het kerkhof handelt een rekeningpost van 1693-1694: ‘Van dato den 31 julij 1692 vastgestelt sijnde om te maacken een muer ende een duer voor St.Jans Choor in plaats van het vergaan hecken’. Op 9 augustus 1692 werd het publiek aanbesteed: timmerman Peter Sloth maakte er een poort voor met ‘frontespies’ (fronton).Ga naar eind21 Ten zuidoosten van het koor der kerk, waar een hoek afgezonderd was als begraafplaats voor slachtoffers van de pest, stond een Heilig Kruiskapel volgens Van Heurn.Ga naar eind22 Over de twee altaren daarin had de plebaan het begevingsrecht; in 1375 wordt bericht, dat de kapel vernieuwing nodig had, aldus deze schrijver. Andere bronnen voor het bestaan van zulk een kapel zijn tot heden niet gevonden. Aan de zuidkant werd het kerkhof flink ingekort toen het Begijnhof verdween. De kerk daarvan diende een tijd lang als Engelse kerk, daarna als gehoorzaal van de Illustre School, stortte in 1701 in en werd toen gesloopt. Toen in 1675 de gedwongen uitsterving der Begijnen een feit was, ontstond er onenigheid tussen de Raad van State en de stadsregering over de eigendom der gebouwen, die beide al langer in gebruik hadden. Het geschil werd opgelost in 1721: de Raad van State verwierf de houten stallen in eigendom, die hij al in 1701 had neergezet en die in 1741 door de bakstenen veldartilleriestallen, de barakken, vervangen werden die tot 1934 langs de Triniteitstraat stonden. De stad verwierf de overige gebouwen van het Begijnhof en liet deze, op het pastoorshuis na, in 1749 afbreken. Het terrein werd ingericht als paradeplaats voor het garnizoen, met klinkers bestraat, met stenen paaltjes afgezet en enige jaren later met lindebomen beplant.Ga naar eind23 Daarbij werd het kerkterrein tussen Choorstraat en Kerkstraat aan het kerkhof onttrokken en tot openbare weg gemaakt. Alleen een smalle strook | |
[pagina 161]
| |
langs de zijbeuk van het schip bleef afgezonderd door een houten hek, terwijl ook vóór de sacristie langs het koor, die sinds 1631 tot woning van de koster diende, en vóór diens tuin, een houten hek met toegang stond, zoals nog op de aquarel van J. Jelgerhuis uit 1827 te zien is. Op 17 maart 1784 werd een resolutie aanvaard, ‘het kleine kerkhoff aan de zuidzijde van de groote of St. Janskerk met een hek of latwerk te laaten afsluiten’.Ga naar eind24 Op 29 maart diende de timmerman W. Hubert bij de Rentmeester een memorie in over houten palen rondom de Sint Jan en neemt aan, 36 stenen palen te leveren. Of dit is doorgegaan, is onduidelijk, maar in dat jaar leverde de steenhouwer J.H. Loth 12 stenen palen, ter vervanging van oude houten palen, en twee stenen ingangspijlers, die mogelijk dezelfde zijn als op de aquarel van Jelgerhuis te zien zijn.Ga naar eind25 In 1823 en ook nog in 1867 liet het kerkbestuur de latwerken nazien en verven. In 1868 werden de lindebomen in de voormalige kosterstuin gerooid. Het kerkhof was alleen begraafplaats der kleine luiden en armen. De laatste bijzettingen, onder meer van doden uit het Groot Ziekengasthuis, vonden in 1832 plaats. In 1856-1857 kwam de nieuwe rooms-katholieke begraafplaats aan de Graafseweg tot stand. Op oude afbeeldingen, met name de steendruk van Servaas de Jong uit 1847, en op de oudste foto's, biedt het terrein ten noorden en noordoosten van de Sint Jan niets meer dat aan een kerkhof herinnert, vanaf 1860 is het gestoffeerd met materialen en loodsen voor de restauratie, in 1915 waren de thans nog bestaande houten bouwloodsen op het terrein voltooid. | |
De omgevingIn de straten rondom de Sint Janskerk bevonden zich voorts nog talrijke gebouwen van geestelijke en liefdadige instellingen en in vele woonhuizen waren haar bedienaren gevestigd. Tussen Kerkstraat, Gasselstraat en Hinthamerstraat, ten oosten van de tegenwoordige Hervormde kerk, lag, zoals al vermeld, het Groot Ziekengasthuis, dat in 1458 en volgende jaren geleidelijk verplaatst werd naar het terrein ten noorden van de Dieze, aan de Gasthuisstraat, waar het nog gevestigd is. In de Choorstraat, zuidzijde, was één der huizen van de reeks die door het Huis van Liefde vervangen is, tot 1629 de Dekanij van het kapittel van Sint Jan. Meer oostwaarts stond het huis der Choralen van Sint Jan, dat evenals de Dekanij in 1629 gesaeculariseerd werd.Ga naar eind26 Drie huizen in dezelfde rij waren woningen van kanunniken. Op de hoek bij het Begijnhof en tegenover het zuidportaal, waar thans Choorstraat 1 en 3/5 staan, stond de bouwloods, of althans een der bouwloodsen, want er wordt ook een bouwloods gesitueerd op de hoek van de Hinthamerstraat en de Torenstraat.Ga naar eind27 De bouwloods in de Choorstraat was tot 1717 eigendom der kerk en na 1629 deels als rentmeesterswoning, deels een tijd als kosterswoning in gebruik, later, tot 1853, als bank van lening. In 1854-1856 werden hier de tegenwoordige plebanie en kosterij van de Sint Jan gebouwd, naar ontwerpen van J.J.H. Bolsius. Tevoren, in 1815, had het kerkbestuur de voormalige pastoorswoning van het Begijnhof, geïsoleerd op de Parade staande, als woning voor de rector van Sint Jan aangekocht.Ga naar eind28 In 1853 stond de gemeente de toen gesloten bank van lening als plaats voor de nieuwe pastorie af, de oude werd gesloopt en tevens kwamen gemeente en kerk overeen, dat de Parade geen exercitie- en ook geen aanstootgevend kermisterrein, doch een nette wandelplaats zou zijn.Ga naar eind29 De grootste ingreep op dit plein sindsdien is geweest, dat in 1964 onverhoeds het carré van statige lindebomen werd gerooid en het hele oppervlak parkeerterrein werd, slechts aan de oost- en zuidzijde door een rij kastanjebomen begrensd. In de Kerkstraat waren oudtijds veel bedrijven gevestigd die rechtstreeks iets met de Sint Jan te maken hadden: ateliers voor kerkelijke gewaden en andere textiele werken en borduurwerken, kaarsenmakerijen, boekhandelaars en boekdrukkers. Vóór 1629 was het huis ter plaatse van Kerkstraat 66-68 de plebanie.Ga naar eind30 In de Kerkstraat ook, op nr. 77, was tot 1611 de Latijnse school van het kapittel gevestigd.Ga naar eind31 In alle de kerk omringende straten, aan de Choorstraat, Papenhulst, Oude Dieze en Peperstraat vooral, waren oudtijds kanunniken en beneficiaten van Sint Jan woonachtig. Zij kozen vrij hun domicilie, maar veel huizen waren eigendom van de kerk en kwamen bijgevolg in 1629, na de verovering van de stad door Frederik Hendrik, onder het beheer van de rentmeester de kerkelijke goederen, die ze geleidelijk verkocht. Aan de Papenhulst (nr. 26) lag de Herenkelder, een in 1509 voor het kapittel gebouwde wijnkelder, ten zuiden van de ingang der zoutkeet.Ga naar eind32 Hinthamerstraat 94 is nog steeds het huis van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap, het voormalig huis ‘De Pauw’, haar in 1483 geschonken.Ga naar eind33 Hinthamerstraat 74 omvatte oorspronkelijk drie percelen, de huizen van Doerne, van Cloetinger en Colen, die samengevoegd werden tot het refugiehuis van de abdij van Tongerlo. Bij de aderlating van het goederenbezit van deze abdij voor de dotatie van het nieuwe bisdom werden deze gebouwen in 1590 tot bisschoppelijk paleis ingericht. In 1629 werd dit tot militair commandement en tot commandantswoning bestemd, met ertegenover, op het kerkhof, een corps de garde. Maar in 1810-1813 was het wederom bisschoppelijk paleis voor de door Napoleon benoemde | |
[pagina 162]
| |
Mgr. M.F. van Camp.Ga naar eind34 Toen het Concordaat van 1827 uitzicht bood op de benoeming van een nieuwe bisschop, kocht de Staat het grote huis Peperstraat 19 aan, om dit als bisschoppelijk paleis in gereedheid te houden. Toen daarvan niets kwam, diende het gebouw als kazerne (1830-1833), als militair hospitaal (1833-1839) en als openbare lagere school. In 1863 kocht het bisdom het aan en op 7 november 1864 werd het huis door Mgr. J. Zwijsen betrokken. Uit het hier geschetste beeld van de Sint Janskerk in haar omgeving blijkt, dat zij, zoals de meeste andere grote gotische kathedralen, kapittel- en parochiekerken, niet een eiland in de stad maar in het stadslichaam geïntegreerd was. Haar functies straalden uit naar de stad en zij nam functies van de stad in zich op. In 's-Hertogenbosch kan men, wat de tijd betreft voordat de Sint Jan in hervormde handen kwam, lijnen van functionele relaties trekken tussen de kerk en Gasthuis, Geefhuis, Huis van de Lieve Vrouwe Broederschap, dekanij, plebanie, kanunnikenhuizen, huizen van beneficiaten en vicarissen, bisschoppelijk paleis, kerkhof, bouwloods, de scholen waaronder de choraalschool, de huizen en werkplaatsen van kaarsenfabrikanten, boekdrukkers, beeldhouwers en schilders, borduurders en paramentwerkers. Er is geen wet- en planmatigheid van stedebouwkundige aard in de situering en ombouwing van een gotische stadskerk. De enige vaste voorwaarde is de aanwezigheid van een kerkhof (voor armen en minvermogenden) onmiddellijk naast of rondom de kerk als aanvulling op de begraafplaats (voor geestelijkheid, adel en gegoede burgers) binnen de kerk. Verder is in de Noordwesteuropese stedebouw in de middeleeuwen alles mogelijk rondom een kerkgebouw. De openbare en kerkelijke gebouwen zijn in de steden op de meest uiteenlopende wijze geconcentreerd of gespreid en hetzelfde geldt voor de zuiver economisch-commercieel-functioneel bedoelde marktpleinen, die spontaan gelocaliseerde sociale energieën zijn met onderling zo direct mogelijke ruimtelijke relaties. De mate van gesloten- of openheid van die pleinen wordt alleen door zulke praktische condities bepaald, nooit met de bedoeling een monumentaal zicht op een gebouw of om een pittoreske doorkijk of coulissevorming te scheppen. Het plein ter wille van een gebouw is eerst een Italiaans renaissance en later een Frans klassicistisch artistiek systeem, dat in de Nederlanden nauwelijks ingang zal vinden vóór de 19de eeuw. Ook de grote kathedralen waren nauw door bebouwing omsloten: De Dom van Keulen is pas tijdens de voltooiing tussen 1860 en 1880 vrijgelegd en zelfs op een voetstuk gezet doordat het omringend maaiveld aan de zuid- en westkant twee meter afgegraven en aan de steil afdalende noordkant meer dan twee meter opgehoogd werd. Thans is dat voetstuk, die door klassicistische, on-gotische ideeën ingegeven sokkel, zo veel mogelijk ongedaan gemaakt. Het veel te grote Parvis de Notre-Dame in Parijs is pas in 1830 ontstaan; voorheen ‘drongen zich hier de huizen en huisjes het nauwste opeen, als zochten zij bescherming onder de eeuwigheid van de kathedraal’.Ga naar eind35 Van zulke situaties is ook gezegd: ‘Het kerkschip contrasteert sterk met de benepen huizen der kronkelstegen aan zijn voet. Het is passend en billijk, dat de voeten van Gods meest verheven tempels gewassen worden door de levende stroom der armoede’.Ga naar eind36 Maar dat is al een romantische impressie van verval, want de onmiddellijke kathedraalomgeving bestond eerder uit nette burgerhuizen en uit door de kerk op eigen terrein gebouwde en verhuurde keurige huisjes en winkels, een aardige investering en bron van inkomsten voor het onderhoud der kerk (zo bijvoorbeeld in Breda, Haarlem, Den Haag, Antwerpen, Amsterdam). De kathedraal is de stadskroon, zij verschijnt bij nadering van de stad het eerst aan de horizon, maar eenmaal de stad ingegaan ziet men, dat zij verankerd is in en verweven met de straten- en huizencomplexen, zowel visueel en ruimtelijk als in haar cultische, kerkelijke en sociaal-culturele functies. ‘En ineens splijt het stadshart open en spat de gevel omhoog en het waait’.Ga naar eind37 Die schok ervaart men alleen in die kathedraalsteden waar de pleinen nog klein en de op de kerk toelopende straten eng zijn en tot haar voet reiken. De huizen moeten dicht bij de flanken en het koor gegroepeerd zijn, alleen in het westen moet er enige ruimte zijn indien daar een monumentaal torenfront oprijst. Deze dispositie is ongetwijfeld het beste voor de ‘architecturale orchestratie’ van de gotische kathedraal; aan de langszijden is juist bebouwing nodig om de beweging en dynamiek van de daar asymmetrische massa's en silhouetten op te vangen, met alleen vrije toegang tot de blikvangende transeptportalen. ‘Oude kerken zijn altijd met andere structuren aaneengeschakeld’.Ga naar eind38 Sitte is een van de eersten die dat goed gezien heeft, en zonder veel waarde te hechten aan zijn recepten voor coulisse-achtige pleinaanleg in de moderne architectuur, kan men toch de juistheid van zijn visie op het verleden erkennen. | |
PleinvormingWaar pleinen de kerken belenden, is dus sprake van een zekere toevalligheid. Ruime groenaanleg en grasvelden vindt men alleen in de ‘cathedral closes’ in Engeland. Waar zulke groengebieden op het vasteland bestaan, zijn zij meestal de buiten gebruik gestelde, maar als open groene ruimte gehandhaafde kerkhoven, maar soms ook overblijfselen van de beslotenheid van een bisschops- of | |
[pagina 163]
| |
kanunnikenhof, of het open gat dat een afgebroken parochiekerk naast een kapittelkerk heeft achtergelaten. Maar ook als verhard regelmatig stadsplein kan het kerkhof voortbestaan. Wat de Franse kathedralen betreft, is de situatie het aantrekkelijkst wanneer zij aan hun ene langszijde een rustige, van groen, kerkelijke administratieve gebouwen en decoratieve smeedijzeren hekken voorziene kant hebben en aan hun andere een meer openbare, bestrate ruimte, klein plein of een naar het transept lopend straatje (Toul, Auxerre, Sens, Troyes, Senlis; zulke straatjes als de middeleeuwse Bossche ‘Kerkganck’ in Amiens, Chalons-sur-Marne, Sens). De Parade te 's-Hertogenbosch is in ons land een vroeg voorbeeld (in 1749 door afbraak van het Begijnhof ontstaan) van een exercitieplein midden in de stad. Het laat zich zeker niet vergelijken, vooral niet in politiek-symbolische betekenis, met de Places Royales die in dezelfde tijd in de Franse steden onder Lodewijk xv mode worden (Bordeaux, Reims, Nancy, Rouen, Dijon). In andere Nederlandse vesting- en garnizoenssteden liggen de exercitieterreinen en rijbanen meer excentrisch. Enigszins vergelijkbaar met de Bossche Parade is de Groenplaats langs de zuidkant van de Onze Lieve Vrouwekerk te Antwerpen. Vóór de huizenreeks tegen de kerk lag hier een ommuurd kerkhof waar ten tijde van keizer Jozef ii tussen 1780 en 1790 het begraven verboden werd en een regelmatig plein aangelegd, in de Franse Keizertijd Place Bonaparte geheten. Ook de Handschoenmarkt aan de westzijde, onder de torens, was oorspronkelijk een kerkhofje. De huidige vorm van de Parade ten zuiden van de Sint Jan is niet in één keer ontstaan als bewuste aanleg, maar als het ware door een steeds verder uitademen, door geleidelijke opruiming van gebouwen, waarvan men er ter wille van de schaal liever een paar terug zou zien zoals op oude gravures van vóór 1850. De noordkant van de kerk heeft een soortgelijke toevallige verruiming ondergaan door afbraak van huizen aan de Hinthamerstraat en door egaliseren van het buiten gebruik gestelde kerkhof met zijn in 1832 beëindigde begraving. Het streven naar verdere vrijlegging van de Sint Jan, sinds 1933 tot voor kort herhaaldelijk geuit, moet als een anachronisme gezien worden. De in de middeleeuwen waarneembare toestand van integratie van kerk en stad op kerkelijk, administratief, sociaal en cultureel gebied en op caritatief terrein, kan niet op middeleeuwse, zelfs niet op 19de-eeuwse wijze hersteld worden. In die zin klinkt het hooggestemd advies van de Studiekring voor Kerkelijke Bouwkunst uit 1934 ons vandaag tegelijk wereldvreemd en aanmatigend, reactionair en onhistorisch in de oren. Pleinen als ‘openluchtmusea van moderne katholieke cultuur’ zal toch heden ten dage wel niemand willen en kunnen scheppen, de illusie van een ‘zuiver katholiek milieu’ of van een ‘gezond, krachtig, katholiek milieu, dat tot grootsche daden inspireren kan’, kan niemand meer wekken en zij wordt door geen gemeenschap gedragen.Ga naar eind39 Zulke eenzijdige en triomfalistische aanspraken van een confessie op een openbaar gebied vallen niet meer waar te maken en de vraag naar een comité ‘uit de edelsten van stad en gewest’ om de schepping van dit eigen milieu te schragen, doet akelig gedateerd aan en is symptomatisch voor de jaren '30. Een plein ‘dat alle wereldsch gewoel buitensluit’ heeft ook in de middeleeuwen hier en elders niet bestaan. De bedrijvige bouwloods lag zelfs aan het kerkhof. Wanneer het kapittel een kloostergang, een pandhof, gesticht had, zoals de kanunniken van Sint Servaas en van Onze Lieve Vrouw in Maastricht wèl gedaan hebben in de 14de en 15de eeuw, dan was er zulk een contemplatief centrum geweest, maar het kapittel heeft nooit de behoefte daaraan laten merken; zelfs zijn kapittelzaal is uiterst bescheiden en ondergeschikt aan het kerkgebouw. Wel zou er op meer algemene manier, visueel ruimtelijk en naar stemmings- en gevoelswaarde, zeker ook met volledig inbegrip van de religieuze aspecten, iets gedaan kunnen worden aan de samenhang tussen kerk en stad. Twee open ruimten zoals nu aan de noord- en de zuidkant, zijn van het goede te veel. Men zou een verdere differentiatie tussen het karakter van de noord- en zuidkant willen overeenkomstig de genoemde Franse voorbeelden. De gave pleinvorm van de Parade is in verticale en frontale zin niet verder te beïnvloeden dan door een eventuele herziening van de bomenarchitectuur en het straatmeubilair. In horizontale zin is wellicht een indeling in plaveisel en gazon mogelijk. Geen plaveisel langs schip en koor, wel langs het zuidportaal. De parkeeraccommodatie ware te verkleinen, autobussen te weren: een nadering van de kathedraal te voet versterkt de belevingswaarde en het pelgrimsgevoel. Van de Hinthamerstraatzijde ware de kille, noordelijke openheid te verkleinen door uitbreiding van de bebouwing op de archivalisch bekende percelen en door reconstructie van het Potgieterstraatje of de Kerkgang in de vorm van bestrating. Daardoor zou weer iets opgeroepen kunnen worden van het opensplijten van het stadshart en het omhoogspatten van de transeptfaçade. Dit zou kunnen gebeuren zonder archaïserend of copiërend te werk te gaan, maar wel door uit te gaan van de oorspronkelijke ruimtelijke gegevens, die op zich misschien geen artistiek-monumentale waarde hadden, maar wel stedebouwkundige kwaliteiten die het artistieke effect van de kerk ten goede kwamen en versterkten en die als massa's, | |
[pagina 164]
| |
volumes, niet als monumenten te reconstrueren zijn. Zij werken als een herwaardering van het kerkgebouw, men dromt weer dichter om de moeder samen, zij sluit de stad weer aan het hart. Deze bebouwing kan ook in- en extern, van binnen naar buiten en omgekeerd, functies aannemen die de inbedding van de kerk in de stad ondersteunen, als woon- en winkelareaal dat door de kerk op de oude manier te verhuren is ten behoeve van de kerkfabriek. De in juli 1984 gesloopte houten bouwloodsen dateerden, blijkens de restauratieverslagen en foto's uit 1915, toen een aantal oude houten loodsen van 1860 vervangen werd. Er stonden, behalve op de huidige loodsenpercelen, nog meer houten loodsen met pannendaken op het terrein ten noorden van de kerk, zoals foto's uit ± 1867 en ± 1876 laten zien, ook vóór de Sacramentskapel, op de hoek van Hinthamerstraat en St. Janskerkhof, en tegen de noordkant van het schip. De loodsen, sinds 1915 nog herhaaldelijk opgeknapt en veranderd, hadden natuurlijk een grote historische en emotionele waarde als herinnering aan de lange restauratiegeschiedenis en aan hele generaties werkers uit de bouwambachten. Als houtconstructie op zich vertegenwoordigden zij geen bijzondere fase in de geschiedenis van het bouwen, zij waren al te provisorisch en tijdelijk opgezet. Voor de schaal en inbedding van de kerk hebben zij een betekenis die ook door de vervangende en een verdieping hoger oprijzende bebouwing vervuld kan worden. Op de plaats van die loodsen was in het gemeentelijk plan van 1933 een fors gebouw met winkelgalerij en bovenwoningen gesitueerd dat geheel ten onrechte het kerkhof als het ware door de Hinthamerstraat liet annexeren. Ander onderdeel van het plan was een doorbraak van de Clarastraat naar het St. Janskerkhof om een ‘mooie doorkijk’ naar het koor van de kerk te scheppen. Dit plan werd sterk gestimuleerd door de toenmalige burgemeester Van Lanschot, die het in het jubeljaar 1935, bij het 750-jarig bestaan van de stad, verwezenlijkt hoopte te zien en daarvoor ook reeds de medewerking, aesthetisch-stedebouwkundig en financieel, genoot van de directeur van het rijksbureau voor de monumentenzorg, Jan Kalf. Deze drong vooral aan op de stichting van een museum voor de bouwfragmenten als onderdeel van het bouwplan.Ga naar eind40 Het werd nog gevolgd door een ideeënplan, al vermeld, van de Studiekring voor Kerkelijke Bouwkunst, een soort voorloper van de Bossche Cursus voor kerkelijke bouwkunst in het Kruithuis in 1948 gesticht. Maar er is in 1935 niets gebeurd dan het bouwen van het bakstenen ezelsrugmuurtje en de aanleg van het gazon aan de noord- en oostkant. De laatste jaren is de bezinning op het verbeteren van de omgeving van de Sint Jan in een overleg tussen de afdeling binnenstad van de dienst gemeentewerken, kerkbestuur, restauratiecommissie, rijksdienst voor de monumentenzorg, hervat. Van vrijlegging is geen sprake meer, maar ook niet van de hierboven even overwogen insluiting (aan de noordkant). Er zijn enkele principe-uitspraken gedaan in de nota Structuurplan Binnenstad: ‘In de omgeving van de Sint Jan is in het bijzonder ingetogenheid ten aanzien van het verkeersgebruik op zijn plaats hetgeen tot uiting zal moeten komen in een versterking van de verblijfsfunctie (in tegenstelling tot verkeersfunctie) van het Sint Janskerkhof en een tenminste gedeeltelijk parkeervrij maken van de Parade (in samenhang met het tot stand komen van een parkeergarage in deze omgeving)’.Ga naar eind41 In het rapport Omgeving Sint Jan zijn deze gedachten met behulp van een schetsplan nader uitgewerkt.Ga naar eind42 Een nieuw gebouw op de plaats van de bouwloodsen betekent de voornaamste bouwkundige ingreep, al het overige is in beginsel van stedebouwkundig regulerende, omlijnende, accenten leggende aard: beplanting, hekken, rooilijnenbeloop, stoepen, banken, verlichting. Een eerste praktische bijdrage heeft het kerkbestuur geleverd door de aankoop, verbouwing en restauratie van de percelen St. Janskerkhof 8 en 10. Het eerste dient om grotere groepen te ontvangen, de schola cantorum tijdens repetities, toeristen voor informatie, kerkbezoekers voor samenkomst na de diensten. Het tweede is opslagruimte voor zaken en hulpmiddelen te gebruiken bij de eredienst. | |
[pagina 165]
| |
Afb. 64. Luchtfoto van de kerk in haar omgeving. Opname 1930.
| |
[pagina 166]
| |
Afb. 65. Plattegrond van de kerk in haar omgeving op grond van de kadastrale kaart van 1816 en met geheel hypothetische aanduiding van de gebouwen van het Groot Begijnhof.
De kerk in haar omgeving, op basis van de kadastrale kaart van 1816. In gebroken lijnen de muren van kerkhof en begijnhof. 1. Sint Janskerk. 2. Heilig Kruiskapel op het kerkhof. De plaats hypothetisch. 3. Vondelingenhuis. 4. Kruisbeeld (tot 1629) op of bij de Kerkgang of het Potgietersstraatje. Te weerszijden verdwenen woonhuispercelen. 5 a-b Kerkhofmuren en -hekken (tot 1749). 6. Bouwloods. 7. Bouwloods tegenover de Logiepoort (zuidportaal der kerk). In 1629 verdeeld in rentmeesters- en kosterswoning (die al in 1631 in de sacristie ten zuiden van het koor gevestigd wordt), dan Bank van Lening, vanaf 1854 plebanie en kosterij. 8. Dekanij (tot 1629). 9. Plebanie (tot 1629). 10. Choralenhuis (tot 1629) temidden van kanunnikenhuizen. 11. Begijnhof (tot 1675), begrensd door het Sint Janskerkhof, Peperstraat, Weesstraat, Triniteitstraat en Dieze. 12. Sint Nicolaaskerk (1701 gesloopt). 13. Pastorie van het Begijnhof. In 1815 woning van de rector, later van de plebaan van de Sint Jan. In 1854 gesloopt. 14. Ruiterstallen, in 1701 op het Begijnhofterrein gebouwd, in 1741 vernieuwd, in 1934 gesloopt. 15. Nederlands Hervormde kerk (1821) op het terrein waar vroeger de Sint Annakapel stond (1587-1629 Zondagsschool voor jongens). 16. Groot Ziekengasthuis (± 1250-1458) tussen Gassel-, Kerken Hinthamerstraat. 17. Leuvense of Gevangenpoort met kapel. 18. Groot Ziekengasthuis (1458 tot heden). 19. Heilige Geesthuis of Geefhuis, sinds ± 1320, tevoren aan de overzijde van de Hinthamerstraat. 20. Predikherenklooster (1296-1629). 21. Huis van de Lieve Vrouwe Broederschap. 22. Oude school (1273-1423). 23. Latijnse school (1423-1610). 24. Fraterhuizen (1424), tevens huisvesting van het Bisschoppelijk Seminarie (1571-1615). 25. Arme Fraterhuis (1424), tevens huisvesting van het Bisschoppelijk Seminarie (1615-1629). 26. Jezuïetencollege (1610-1629), tevens Latijnse School. 27. Herenkelder, wijnkelder van het kapittel (1509). 28. Drietal woonhuizen, samengetrokken tot Refugiehuis van de abdij van Tongerlo, in 1590 tot Bisschoppelijk Paleis ingericht, in 1629 tot Militair Commandement, in 1810 opnieuw tot Bisschoppelijk Paleis (tot 1813). 29. Bisschoppelijk Paleis (1863 tot heden). 30. Sint Barbarakapel (1587-1629 Zondagsschool voor meisjes). 31. Bonifantenhuis, kosthuis voor arme scholieren, bij testament gesticht door kanunnik Hendrik Buck (overleden in 1402) en in 1403 geopend in een huis in de Hinthamerstraat tegenover de Boerenmouw; in 1420 verplaatst tot over de Geerlingse brug aan het Hinthamereinde; in 1602 opnieuw verplaatst, naar de Papenhulst; in 1629 opgeheven. |
|