De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch
(1985)–C.J.A.C. Peeters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
1. Kerkelijke geschiedenisDe middeleeuwenVoor het eerst wordt de kerk genoemd in 1222, wanneer hertog Hendrik I van Brabant een overeenkomst sluit met Engelbert van Berg, aartsbisschop van Keulen, waarbij hij zijn allodiaal goed van Orthen en Den Bosch onder aartsbisschoppelijke souvereiniteit stelt: allodium [suum] de Orthen cum Buscho et aliis pertinenciis omnibus [excepta] curia sua et atrio ecclesie, in quibus si [munitionem] construxerit allodium coloniensis ecclesie existet.Ga naar eind1 De hertog droeg dus zijn goed, behoudens zijn hof en het terrein om het kerkgebouw, tenzij hij hier versterkingen zou bouwen en het daardoor alsnog verspeelde, aan de aartsbisschop op, om het van deze als leen terug te ontvangen. In 1235 werd dit geschonken leengoed als eigendom aan de hertog teruggegeven. Tot 1413 bleef de Bossche kerk afhankelijk van en geunieerd met de onder het diocees Luik ressorterende Sint Salvatorkerk van Orthen, zodat beide kerken een en dezelfde pastoor hadden, die in de Bossche kerk door een plebaan of investitus of rector werd vertegenwoordigd. In 1359 wordt voor het eerst een viceplebaan vermeld.Ga naar eind2 De plebaan werd aanvankelijk door de hertog voorgedragen aan de aartsdiaken van Kempenland, plaatsbekleder van de bisschop van Luik, maar nadat dit recht door de hertog een tijd lang aan de aartsbisschop van Keulen overgedragen was, ontving hij het in 1231 terug om het vervolgens te verlenen aan de abt van de Praemonstratenser abdij van Berne.Ga naar eind3 In 1270 verleende hertog Jan I dit benoemingsrecht of patronaat aan de priorin van het Dominicanessenklooster Hertoginnedal van Oudergem bij Brussel.Ga naar eind4 De plebaan werd al meteen of al vroeg door een aantal kapelaans terzijde gestaan. De titelheilige der kerk, Sint Jan Evangelist, wordt voor het eerst genoemd in een oorkonde van de Bossche schepenbank van 30 maart 1274, waarin deze getuigt, dat Wilhelmus de Gandavo (Willem van Gent) bij testament een aantal schenkingen verricht en dat de schepenen voor uitvoering daarvan zorg zullen dragen. Onder die schenkingen worden genoemd 30 schellingen jaarlijks voor de acht priesters (sacerdotibus) die in de kerk van Sint Jan in Den Bosch aan het hoogaltaar en de drie altaren van Onze Lieve Vrouw, de H. Nicolaas en de H. Elisabeth celebreren. Tevens worden de priester van het Gasthuis en de rector van de school bedacht, mits beiden met de scholieren op het jaargetijde van Willem van Gent de vigiliën zingen.Ga naar eind5 De kerk bezat dus in 1274 vier altaren, een college van acht priesters, een zangkoor, een school. Wellicht ook reeds een Tafel van de H. Geest, een organisatie voor de armenzorg, ofschoon de mensa Sancti Spiritus pas later genoemd wordt, namelijk in 1295, wanneer Marcelus, procurator mense Sancti Spiritus in ecclesia de Busco ducis, de erfrente van een mud rogge koopt, en dan weer in 1309.Ga naar eind6 De Tafel heeft al spoedig over een eigen huis beschikt, aan de zuidzijde van de Hinthamerstraat, op het kerkterrein dat zich toen tot daar uitstrekte, een gebouw waarvan de functies vermoedelijk al vóór 1325 in het er tegenover gelegen Godshuis van de H. Geest of het Spint zijn opgegaan. Maar tevens bleef de armentafel in de Sint Jan, een grote spijsbank achter in de kerk, in of bij het torenportaal, bestaan, waar in 1355 brooduitdelingen vermeld worden en waar na 1450 nog een begrafenis ante mensam sancti spiritus juxta turrim plaats vond.Ga naar eind7 Het is ook achter in de kerk, dat later de offerkist van de Blokmeesteren, de bestuurders der huisarmen, komt te staan, dat wil zeggen het Blok van de Hinthamerstraat, in 1563 beschilderd met de Zeven Werken van Barmhartigheid.Ga naar eind8 Blijkens Willem van Gent's testament bestond er in 1274 ook een school met leerlingen die een zangkoor vormden. Maar over de aard en omvang van dit instituut is verder weinig bekend en het werd, met vele andere scholen, op 4 december 1423 opgeheven door paus Martinus v, die hun inkomsten aan de toen gestichte Universiteit van Leuven hechtte.Ga naar eind9 Aan het rectoraat of plebanaat van Sint Jan | |
[pagina 2]
| |
onderhorig was tot 1274 het Bossche Begijnhof, dat in dit jaar, na een competentiegeschil, door bemiddeling van de prior der Predikheren te Leuven als scheidsman, tot de rang van zelfstandige parochie, met eigen kerk, kerkhof en priester, werd verheven.Ga naar eind10 Ook een kerkbestuur blijkt in de 13de eeuw al ingesteld te zijn, bestaande uit kerk- of fabriekmeesters, provisores of procuratores fabrice, in 1295 voor het eerst vermeld, aanvankelijk twee, later drie, nog later - in 1607 - vier in getal.Ga naar eind11 Zij zijn burgers en ook wel geestelijken, eerst door de hertog en zijn schout aangewezen in samenwerking met achtenswaardige burgers, waarbij eerst de keuze tot schepenen en notabelen bepaald blijft, later door het stadsbestuur aangewezen en belast met de zorg voor het kerkgebouw en de benodigdheden voor de eredienst. Het benoemingsrecht door het stadsbestuur werd in 1458 door hertog Philips bekrachtigd; volgens Cuperinus werden de kerkmeesters al in 1328 door de schepenen gekozen.Ga naar eind12 Drie zelfstandige vermogenscomplexen kent de parochiekerk dus vanouds: de pastoorsprebende, de kerkfabriek en de Tafel van de H. Geest, de armenzorg. Over de inkomsten en uitgaven van de kerkfabriek wordt hierna naar aanleiding van de bouwfinanciering nog het een en ander opgemerkt. Het kerkelijk leven van de Bossche burgerij richtte zich niet uitsluitend op de Orthense Sint Salvator en de Bossche Sint Jan. In 1263 werd binnen de oude stadsmuur de kerk der Minderbroeders Franciscanen gewijd, buiten de muren ten noorden van de Sint Jan waren sinds vermoedelijk 1296 de Dominicanen al gevestigd. Met toestemming van de pastoor van Orthen hadden zij zekere jurisdictie: de gelovigen mochten bij hen biechten en zeker ook hun Misplichten en allerlei devoties vervullen; op bepaalde voorwaarden konden in beide kloosterkerken ook grafplaatsen gekocht worden. Ook voor de intrede van de gotische bouwstijl is de aanwezigheid van de bedelorden van belang: de eerste Dominicaner- en Franciscanerkerken in de Nederlanden waren al puur gotisch van constructie en stijl, zoals het koor van de Dominicanerkerk te Leuven, uit 1256-1260, nog getuigt, evenals de Franciscanerkerk te Zutfen (1293), de Dominicanerkerk te Maastricht (1294) en de Franciscanerkerk (1298, koor 15de eeuw) in dezelfde stad. Het kerkpatrocinium Sint Jan Evangelist is in Noord-Brabant vrij uitzonderlijk; een negentien kerken in het deel van Noord-Brabant dat oorspronkelijk tot het bisdom Luik behoorde, zijn aan Johannes de Doper gewijd; Johannes de Evangelist treft men verder slechts aan als patroon van de kerken van Hooge Mierde, Oudheusden en Elsendorp. In een testament van 1366 komt voor het eerst de tweede titelheilige van de Bossche kerk voor, de Heilige Maagd. Zij werd wellicht toegevoegd onder invloed van de hoge vlucht die de Mariacultus in de Sint Janskerk genomen had. Een duidelijke manifestatie van die devotie en een grote stimulans voor godsdienstige en kunstzinnige bedrijvigheid in en om de kerk was de stichting in 1318 van de confraternitas clericorum beate Marie Virginis of ‘clercbroederscap onser Vrouwen’, sinds de 16de eeuw meer bekend onder de naam Illustre Lieve Vrouwe Broederschap. Zij werd gesticht door de clerici en scolares van de stad, samen met de aartsdiaken van Kempenland en de plebaan der kerk, en met toestemming van de bisschop van Luik.Ga naar eind13 Volgens hun fundatiebrief verplichtten de broeders zich, in een zijkoor der kerk, in choro laterali noviter constructo, bijeen te komen om de goddelijke getijden te vieren, namelijk elke dinsdag de eerste Vespers, 's woensdags daar een Mis bij te wonen en bovendien de eerste Vespers te zingen op het Vigilie van de grote Mariafeesten: Maria Boodschap (25 maart), Maria Hemelvaart (15 augustus), Lichtmis (2 februari) en Maria Geboorte (8 september), korte tijd later ook nog Maria Ontvangenis (8 december), nog later Visitatie en Presentatie. Op die feesten zelf moesten zij de Metten zingen, de Mis bijwonen en de tweede Vespers zingen.Ga naar eind14 De leiding berustte bij twee proosten of rectoren of procuratoren, jaarlijks door de leden gekozen op het Vigilie van Johannes de Doper (24 juni). Vanaf 1330 werden ook vrouwen als lid aangenomen; in de 14de eeuw waren er een vijfentwintig tot veertig gezworen clerici lid. Ook werden in de Lieve Vrouwe Broederschapskapel voor de overleden leden Requiem-missen gezongen en zij werden van daaruit begraven, terwijl zij, vanaf 1405, nog eens vier maal per jaar in een zielmis herdacht werden. De Broederschap had aanvankelijk geen eigen kapelaans en vermoedelijk ook niet het begevingsrecht over het altaar in haar koor. Priesters en zangers werden per dienst uitbetaald. In de loop van de 15de eeuw echter had zij een deken, twee of drie kapelaans, tevens zangers, een diaken, subdiaken, koster, organist, orgelblazer, twee bastionarii, nog enige zangers en tenslotte, vanaf 1496, een eigen rentmeester. In 1335 verwierf de Broederschap een belangrijke aflaatbrief: veertig dagen aflaat kreeg een ieder die als pelgrim of uit devotie de kapel bezocht en er het officie of de Missen van de broeders bijwoonde, en een ieder die aan de kerkfabriek schenkingen deed ten behoeve van de aanschaf van luchters, ornamenten of andere voorwerpen voor haar kapel. Vanaf 1370 begon een grote toeloop van nieuwe leden in en buiten de stad, veel vrouwen en voor het eerst ook mannelijke leken, ‘buitenleden’, die geen eed op de statuten deden, rond de kern van gezworen clerici. Het was een exclusief gezelschap van priesters, edelen en rijke burgers, | |
[pagina 3]
| |
die zich in hun eigen kapel afzonderden van de gewone parochianen in een religieuze atmosfeer die door Dr. G.C.M. van Dijck in zijn boek over dit gezelschap treffend getypeerd wordt. De broeders hadden eigen kledij, een kaproen en kovel in allerlei kleuren. Bij testament schonk een der gezworenen, de priester Gijsbert van der Poorten, zijn huis aan de Broederschap, waar de leden voortaan hun gezamenlijke maaltijden hielden. Een jaarlijkse zwanenmaaltijd was al sinds 1384 traditie. Wie daartoe een zwaan schonk, werd zwaanbroeder genoemd.Ga naar eind15 Het huis, in de Hinthamerstraat (thans nr. 94), nog steeds eigendom van de Broederschap, werd beheerd door een der gezworenen, die het bewoonde. In 1367, misschien in 1365 al, hielden de broeders een Mariaprocessie met een eigen Mariabeeld door de stad en vanaf 1390 was dit een jaarlijkse traditie. Hun beeld werd in faam en aantrekkingskracht echter ver overtroffen door het Mariabeeld dat tegen het einde van de 14de eeuw als wonderdadig vereerd en veelvuldig bezocht ging worden in een afzonderlijke kapel der Sint Janskerk, het beeld van de Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch.Ga naar eind16 Jaarlijks vond sedertdien op zondag na Sint Jan Baptist (24 juni) de Lieve Vrouwe omdracht plaats, waarbij beide Mariabeelden meegedragen werden en waarbij de Broederschap verscheidene zangers, muzikanten en toneelspelers bekostigde, terwijl de kerkmeesters, het stadsbestuur, schutterijen, gilden, rederijkers en kloosters andere groepen voor hun rekening namen en er zelf deel in hadden. Vanaf 1511 werd de processiedatum de zondag na Visitatie (2 juli).Ga naar eind17 Andere processies werden gehouden op 6 mei (Sint Jan voor de Latijnse Poort), waarbij vier gezworen broederschapsleden die allen Jan moesten heten, het zilveren Sint Jansbeeld droegen, op donderdag na Drievuldigheidszondag de Sacramentsprocessie en op woensdag in de Kruisdagen (volgend op de vijfde zondag na Pasen) de processie voor het gewas naar Orthen, wellicht tevens een hommage aan de moederkerk van de Sint Jan, de Sint Salvator te Orthen. De stichting van deze Lieve Vrouwe Broederschap betekende een grote verrijking van het kerkelijk leven der Sint Janskerk en ook van haar gebouwen. Een volgende uitbreiding aan dat leven werd gegeven door het ontstaan van het kapittel. In 1366 werd op verzoek van de pastoor en de kapelaans van Sint Jan door de bisschop van Luik, Jan van Arkel, een collegiaal kapittel gesticht en de kerk werd tot collegiale verheven.Ga naar eind18 Dertig beneficiën, verbonden aan een onbekend maar zeker geringer aantal altaren, gingen de prebenden vormen voor het uit dertig leden bestaande kanunnikencollege. Over het vergeven van de prebenden werd deels door de hertog, deels door de paus beschikt. Het koor der kerk werd voor hun diensten, het zingen der getijden en het beurtelings celebreren van de Mis, gereserveerd. Het kapittel had het recht de capitulare ambten (cantor, scholaster, custos) te begeven en koos zijn eigen deken, die met het college, zoals gebruikelijk was, rechtstreeks onder de pauselijke jurisdictie stond, terwijl de plebaan of rector en de parochie daarentegen onder die van de bisschop bleven. Maar de benoeming van de pastoor van Orthen en Den Bosch was het recht van het kapittel, dat het geunieerde pastoraat doorgaans toekende aan een persona personatus, een niet residerend geestelijke, die zich in de Sint Jan door een plebaan of rector en in Orthen door een vicarius liet vervangen. Ingevolge een bulle van paus Johannes xxiii op 17 juli 1412 worden de prebenden van beide kerken bij de mensa van het kapittel ingelijfd.Ga naar eind19 Daarmee kwam het begevingsrecht over de Sint Jan van de priorin van Hertoginnedal te Oudergem, dat sedert 1270 bestaan had, te vervallen. De zorg over de Bossche parochie werd door het kapittel behalve aan de plebaan aan twee andere bedienaren toevertrouwd, die zich viceplebaan, vicecureit, kapelaan of officiant noemen. Ook andere parochiekerken werden bij het kapittel ingelijfd, met de kerk van Steensel was dit al in 1376 gebeurd, de kerken van Geffen en Nuland volgden in 1421, de Begijnhofkerk van Den Bosch tenslotte in 1517.Ga naar eind20 De door het kapittel ontwikkelde bouwactiviteiten leverden een koor met koorbanken op, dat in mei 1481 het gewenste kader vormde voor de plechtigheden van het veertiende kapittel van de ridders van de Orde van het Gulden Vlies, die onder leiding van hun grootmeester, aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk, daarin hun Vespers zongen, Missen voor levende en overleden ordeleden lieten opdragen, nieuwe leden benoemden en trouweloze leden van hun plaats vervallen verklaarden.Ga naar eind21 Het kerkelijk liturgisch bedrijf werd steeds omvangrijker. Het aantal altaren in de Sint Jan nam gestaag toe; tussen 1418 en 1427 waren het er zesendertig, omstreeks 1550 achtenveertig. Tegelijk nam het aantal beneficianten toe; in 1526 werden zesenveertig huizen in Den Bosch door hen bewoond, rond 1550 waren er zesenzeventig beneficianten, de vaste kapelaans niet inbegrepen.Ga naar eind22 De bemoeienis van de stad met bestuur en beheer van de kerkfabriek nam eveneens toe. De controle van de rekeningen door de stadsregering werd in 1541 door de bisschop van Luik en keizer Karel v als hertog van Brabant wettelijk vastgelegd.Ga naar eind23 Het parochiegebied van de kerk daarentegen nam in omvang af: in 1458 werd de kapel van het Groot Gasthuis, tot dan onder de Sint Jan ressorterende, een eigen parochiekerk.Ga naar eind24 | |
[pagina 4]
| |
De hervorming en het bisdomMede als maatregel om door een strakkere kerkorganisatie de protestantse Hervorming tegen te gaan - in 1536 worden in Den Bosch reeds velen geteld die de hervormde godsdienst toegedaan zijn - geeft paus Paulus iv, op aandrang van koning Philips ii, op 12 mei 1559 aan de Nederlanden een nieuwe bisschoppelijke hiërarchie. 's-Hertogenbosch wordt tot bisdom en de Sint Jan tot kathedraal verheven, waarop in 1560 het collegiaal kapittel door paus Pius iv tot kathedraal kapittel bevorderd wordt. Door de bulla van 11 maart 1561 wordt nader geregeld, hoe en met welke grenzen het bisdom ressorteert onder het eveneens nieuwe aartsbisdom Mechelen, en dat de dotatie van de bisschoppelijke mensa zou geschieden door voor de nieuwe bisschop de inkomsten te reserveren uit de helft der goederen van de Praemonstratenser abdij van Tongerlo, waarvan hij waarnemend abt zou worden.Ga naar eind25 De bisschop zelf wordt lid van het kapittel van Sint Jan, de vijfde kanunniksdij of prebende wordt voor hem bestemd, zonder de verplichting aan de getijden deel te nemen. De begeving van tien prebenden van het kapittel wordt voor de bisschop gereserveerd en voortaan zullen negen leden, onder wie drie van adellijken huize, een academische graad (rechten, theologie) moeten bezitten. Uit hen worden de aartsdiaken, aartspriester en penitentiarius van het bisdom gekozen. De Lieve Vrouwe Broederschap had geen moeite met de komst van bisschop Sonnius, hij werd terstond als lid ingeschreven. Maar de nieuwe regeling is zowel bij de Luikse bisschop en de abdij van Tongerlo als bij het Bossche kapittel en de Bossche stadsregering op grote tegenstand gestuit en het heeft jaren geduurd eer er een minnelijke schikking tot stand kwam. Op 30 augustus 1569 kwam Franciscus Sonnius wel bezit nemen van de abdij en werd hij als bisschop-abt erkend door proost en monniken, maar dezen bleven ervoor ijveren bij de Staten van Brabant en de stadhouder, dat de inlijving ongedaan zou worden gemaakt. In 1584 nam de Bossche bisschop Clemens Crabbeels bezit van zijn abdij, maar deze verkeerde door de oorlogshandelingen in zo deerlijke staat, dat hij wel ervan af wilde zijn. Op 27 januari 1590 kwam te 's-Hertogenbosch een regeling tot stand, op 15 mei door de pauselijke nuntius bekrachtigd, waarbij de abdij losgemaakt werd van het bisdom en weer een eigen abt kreeg. Aan de bisschoppelijke tafel werden landerijen, hoeven, tienden en cijnsen toegewezen die een jaarlijks inkomen van f 8.000, - opbrachten. De zelfstandigheid van het kapittel werd door de besluiten van het Concilie van Trente ingrijpend gekortwiekt, zodat het geen wonder was, dat de kanunniken op 23 october 1565 de bisschop de toegang tot zijn kathedraal weigerden om die besluiten af te kondigen. Als pauselijk delegaat kreeg hij voortaan het recht door visitaties de gedragingen van de kanunniken te controleren. Op 17 juni 1569 legde Sonnius hun nieuwe statuten op, waarin bepaald werd, dat zij niet meer dan één beneficie in de Sint Jan mochten genieten. Zij mochten voortaan niet langer dan dertig dagen door afwezigheid bij het heilig Officie ontbreken. Ook kwam er in 1569 een einde aan de toestand, dat de Sint Jan en de kapellen van de stad samen één parochieel gebied vormden waarover het kapittel de pastoors-jurisdictie bezat. Er werden drie parochies opgericht, Sint Pieter, Sint Cathrien en Sint Jacob, welker kerkgebouwen als kapellen reeds bestonden en waarvoor bisschop Gijsbertus Masius tussen 1607 en 1611 vier kanunniksplaatsen supprimeerde en de prebenden daarvan tot inkomsten van de plebaan van Sint Jan en van de drie nieuwe pastoors maakte, die geen kanunnikendiensten behoefden te verrichten. Het benoemingsrecht over dezen kwam in handen van het kapittel.Ga naar eind26 | |
Beeldenstorm en contrareformatieTemidden van al deze organisatorische verwikkelingen, nog voordat zij tot een oplossing gebracht waren, werd de Sint Janskerk door de beeldenstorm getroffen. Op donderdag 22 augustus 1566, toen zich in Den Bosch berichten van reizigers verspreidden over de gebeurtenissen in Antwerpen, waar van de 18de tot de 21ste de kerkinventarissen het hadden moeten ontgelden, verzamelden zich na de Vespers belijders van de nieuwe religie in de kerk. Terwijl kanunniken en ambachtsdekens al kostbaarheden overhaast in veiligheid brachten, stroomde een menigte ambachtslieden in werkkledij en met gereedschappen de kerk binnen, aangroeiend tot twee- of driehonderd man. In het koor hieven zij psalmen aan. Leiders van het Consistorie haalden het grote aflaatkruis van boven de Trouwdeur neer, dat stukgeslagen werd, waarna onmiddellijk overal in de kerk beelden omgetrokken werden, altaren vernield, offerkisten geopend, paramenten en boeken verscheurd.Ga naar eind27 De koster van de kapel der Lieve Vrouwe Broederschap wist deze voor het geweld gesloten te houden, weldra versterkt door zes huursoldaten. Te zes uur 's avonds kwamen enkele leden, slechts een tiental, van de door de schepenen opgeroepen schutterijen, die tegen de overmacht van de beeldenstormers niets vermochten totdat zij later in de avond hun volle getalssterkte bereikten en rond elf uur de laatsten verjoegen. De volgende dag, vrijdag 23 augustus, werden de stadsprivilegiën, het mirakelbeeld van de Lieve Vrouw, het zilveren Sint Jansbeeld en vele preciosa, uit de kerk naar het stadhuis gebracht door de ambachtsdekens en de | |
[pagina 5]
| |
kerkmeesters. Het oxaalkruis werd op de eerste verdieping van de toren gebracht. Maar 's middags kwamen de beeldenstormers terug om hun werk voort te zetten. Het Sacramentshuis werd vernield, de reeks apostelbeelden in het koor. De predikant Cornelius van Diest begon op 24 augustus in de kerk zijn protestantse diensten uit te oefenen. Van die zaterdag tot de volgende, 31 augustus, ging de afbraak van altaren en vernieling van beelden stelselmatig door, maar al die tijd bleef de kapel van de Lieve Vrouwe Broederschap door haar bewaking gevrijwaard: de 27ste augustus waren het altaar en de beelden in de bouwloods, de paramenten en het zilverwerk op het stadhuis in veiligheid gebracht. De preekstoel, de orgels en het Oordeelspel van de kerk werden niet aangetast, de doopvont werd gedemonteerd en in de bouwloods gebracht. Op vrijdag 6 september werd de katholieke eredienst hervat, maar op 11 october brak het geweld opnieuw los en nu werd ook de inventaris van de Broederschapskapel geraakt: orgel, lezenaars, beelden, altaren, glasramen. Wekenlang werd de katholieke eredienst in de Sint Jan onmogelijk. Daarna begonnen kerkfabriek, gilden en broederschappen met het herstel van de schade. Het kerkelijk leven komt tot nieuwe luister, onderbroken maar niet gefnuikt door de torenbrand van 1584. Ook als die brand niet gewoed had, dan toch zou het kerkinterieur zodanig gewijzigd zijn, dat het in sfeer en sensibiliteit aan de nieuwe geest van het Concilie van Trente aangepast werd, zoals die in de kerken van Antwerpen, Mechelen en Diest nog speurbaar is. Onder de episcopaten van Gijsbert Maas (1594-1614) en Nicolaas Zoes (1615-1625) werden in het bisdom, in de stad en ook in de Sint Jansparochie de grondige hervormingen die het Concilie eiste, verder doorgevoerd. De Jezuïeten, die zich in 1609 in Den Bosch vestigden, eerst in Masius' paleis aan de Hinthamerstraat, later met hun College in de Verwerstraat, drukten in verkondiging, onderwijs en religieus toneel - voorstellingen op de Markt - hun stempel op de geloofsbeleving.Ga naar eind28 De nieuwe oxaal-altaren in de Sint Jan werden met schilderijen van hun stichter, Ignatius van Loyola, en hun Nederlandse ordebroeder Petrus Canisius, die in het Concilie zulk een grote rol gespeeld had, uitgerust. 's-Hertogenbosch werd een contrareformatorisch bolwerk, een ‘Kleijn Romen’.Ga naar eind29 In 1626 telt de Sint Jan 26 kanunniksprebenden, waarvan één ingelijfd in de mensa episcopalis, er zijn een plebaan, een viceplebaan, en ongeveer vijftig kapelanen of altaristen, waarvan éénderde niet resideert wegens onvoldoende dotatie, voorts zijn er cantores, musici, jonge choralen en kosters.Ga naar eind30 Door die herordening van het kerkelijk leven is het merendeel van de katholieken in stad en bisdom immuun gebleven voor de protestantisering die na de verovering van de stad in 1629 ondernomen werd. De bestuurlijke bemoeienis van de Bossche burgerij met de kerk neemt weer toe: bij acte van 4 juli 1607 weten de dekens van de ambachtsgilden als derde lid van de stadsregering te bewerkstelligen, dat ook de ‘Gemeynschap’ in het kerkmeesterscollege vertegenwoordigd wordt. Het zal voortaan bestaan uit vier leden, twee gekozen uit de eerste twee geledingen van de stadsregering en twee uit de derde. Hun zittingsduur is twee jaar met Sint Jansmis (24 juni) als begin- en einddatum; ieder jaar treden er twee af. De dan uit het derde lid te kiezen kerkmeester moet uit de parochie van Sint Jan afkomstig zijn. De rekening van de kerkmeesters moet vóór Bamis (1 october) gepresenteerd zijn aan de drie geledingen van het stadsbestuur.Ga naar eind31 | |
Beleg en verovering van de stadDe belegering door Frederik Hendrik begon op 1 mei 1629. Na enkele beschadigingen in mei en juli werd in augustus en september de Sint Janskerk in toenemende mate door bombardementen getroffen, na 7 september waagde de bisschop, Michael Ophovius, het niet meer, in de kerk te celebreren.Ga naar eind32 Op donderdag 13 september reed de prelaat naar 's Prinsen kamp te Vught om over de capitulatie te onderhandelen en op vrijdag 14 september ondertekende hij het verdrag van overgave, terwijl de kerkmeesters al begonnen waren, kostbaarheden uit de kerk in te pakken. Twee dagen later begon zijn uittocht uit de stad naar Antwerpen, gevolgd door vier karren met kerkschatten en documenten. De Vlissingse soldaat Pieter Jansen beklom op diezelfde ochtend van de overgave, de 14de september, de westtoren van de Sint Jan om er de Oranjevlag uit te steken, een gebeuren dat vereeuwigd werd door een gedenksteen in zijn woonhuis te Vlissingen (St. Jacobsstraat 10) en door een zilveren torentje als ereprijs (thans in het Rijksmuseum te Amsterdam). Te negen uur op woensdag 19 september betraden de Prins van Oranje en Amalia van Solms het zwaar beschadigde kerkgebouw om de triomfante rede van zijn veldprediker Coenradus Markinius aan te horen op de tekst Jesaia 45, 1-7, waarna drie soldatenkinderen gedoopt werden.Ga naar eind33 Al tijdens het beleg had zich, op last van de synode van Zuid-Holland, Ghisbertus Voetius, predikant te Heusden, bij de Prins en de gecommitteerden van de Staten-Generaal in het legerkamp vervoegd om de Reformatie van 's-Hertogenbosch voor te bereiden, om de stad en de dorpen van de Meierij met predikanten te bekleden en de geestelijke goederen ad pios usus te converteren.Ga naar eind34 Bij het capitulatieverdrag bepaalde artikel 2, dat | |
[pagina 6]
| |
alle geestelijken en religieuze manspersonen binnen twee maanden de stad moesten verlaten, waarbij zij de kerkinventarissen mochten meenemen. De kerkelijke en pastoriegoederen moesten volgens artikel 3 overgedragen worden aan de Staten-Generaal, die daarover ten behoeve der stad of anderszins konden beschikken.Ga naar eind35 Alleen de in 's-Hertogenbosch geboren kanunniken mochten in de stad blijven, mits zij geen eredienst uitoefenden.Ga naar eind36 Een rentmeester der geestelijke goederen van stad en meierij (sinds 1648 afzonderlijke rentmeesters voor de kwartieren van de meierij) registreerde alle beneficiën, vicarieën en andere inkomsten uit geestelijke ambten, die na de dood van hun bekleders aan de Republiek toevielen.Ga naar eind37 De goederen van bisschop Ophovius werden na zijn dood in 1637 geconfiskeerd. De inkomsten uit de kerkelijke goederen dienden tot salariëring der predikanten, kosters en schoolmeesters, die ook tegemoetkoming in natura, met name brandstof in de vorm van turf, ontvingen. De Hervormde kerkgemeente in de stad werd georganiseerd door tijdelijk van elders aangetrokken ‘predikanten bij leeninghe’, onder wie Markinius en Voetius. Dezen verzochten reeds op 11 october 1629 de magistraat, om de katholieke kerkmeesters te ontslaan en ‘Kerckmeesters van de Religie’ te benoemen. Schepenen en raden kozen daarop begin november vier nieuwe kerkmeesters, onder wie twee schepenen, en benoemden een ‘rentmeester van de kercken binnen s Hertogenbosch’, belast met de algehele boekhouding en het onderhoud der kerken van Sint Jan, Sint Pieter, Sint Jacob en de Kruisbroederskerk, aanvankelijk ook nog de Begijnenkerk (de Sint Annakapel werd Fransche kerk), het beheer van inkomsten, renten en cijnsen, verpachting der banken en verkoop van grafsteden. Op 11 november vervolgens bevestigden de predikanten een college van ouderlingen en een van diakenen, tesamen met hen de kerkeraad vormende, in hun ambt. Deze kerkeraad begon terstond eigen predikanten te beroepen; in augustus 1630 had men er al drie.Ga naar eind38 Merkwaardig is het feit, dat de Reductie van Den Bosch en het primaat van de Reformatie niet het einde betekenden van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap. Wel kon zij haar kapel niet langer benutten en had zij haar kostbaarheden eruit gehaald. Er vonden geen diensten en processies meer plaats maar het ledenbestand werd regelmatig aangevuld. Pas op 27 februari 1642 werd met een zeer kleine meerderheid besloten tot toelating van hervormden. De statuten werden zodanig gewijzigd, dat christelijke eenheid en vriendschap hoofddoel waren. Voortaan zou de Broederschap bestaan uit achttien katholieken, achttien protestanten, allen uit de magistraat, eventueel vermeerderd met vier Zwanebroeders. Uit elk der beide religies zou één proost gekozen worden, het gezelschap behield een rentmeester. Verhitte discussies gedurende de jaren 1642-1646, waarin Voetius de Broederschap als afgodisch verketterde en Maresius, predikant van de Waalsche kerk, haar verdedigde, brachten geen verandering in de toestand. Tussen 1695 en 1701 hadden de broeders zelfs weer korte tijd de beschikking over hun kapel en ontvingen zij inkomsten uit begraafplaatsen aldaar.Ga naar eind39 De katholieken van Den Bosch organiseerden zich in de schuilkerken. De min of meer geheime bidplaatsen waren wisselend van aantal, plaats en aard der bediening. Henricus van den Leemputte trad op als vicaris-generaal van bisschop Ophovius (die zich in 1630 op het kasteel van Geldrop vestigde, maar meestal in de Zuidelijke Nederlanden vertoefde) en diens opvolger, Josephus de Bergaigne. De pastoors van de Sint Jansparochie bleven de naam plebaan dragen, maar waren vanaf 1646 tevens deservitor van de Sint Pietersparochie, een constellatie die tot 1840 is blijven bestaan. Van 1745 tot 1840 diende de bidplaats achter de Tolbrug de beide parochiën en de plebanen woonden in de pastorie van Sint Pieter, de voormalige Refugie van de Augustijner kanunniken van Mariënhage te Woensel.Ga naar eind40 Na de dood van bisschop De Bergaigne in 1647 werd het bisdom 's-Hertogenbosch gedegradeerd tot een missie onder leiding van een niet tot bisschop gewijde apostolische vicaris, die aanvankelijk meestal in de Zuidelijke Nederlanden resideerde. Maar na de dood in 1726 van apostolisch vicaris Pieter Govarts, tevens kanunnik van het kapittel van Sint Rombouts te Mechelen en daar woonachtig, eisten de Staten-Generaal beslissende invloed op de benoeming van zijn opvolger en zij stelden als voorwaarden dat deze in zijn ressort zelf domicilie hield en door de Stadhouder werd beëdigd. In 1736 werd Gijsbert van der Asdonk benoemd, de eerste die in zijn missiegebied zelf kwam wonen. Hetgeen de hechtheid van de katholieke kerkelijke organisatie in Den Bosch ten goede kwam. | |
De Bataafse en de Franse TijdOp 9 januari 1795 was de Sint Janskerk het toneel van een politiek feest. Daar werden toen de nieuwe functionarissen van de nieuwe bestuurscolleges van staat, gewest en stad geïnstalleerd. Op de preekstoel hield burger Pieter Vreede een toespraak over de nieuwe vrijheid, gelijkheid en broederschap, waarna de Marseillaise en het ‘Dansons la Carmagnole’ onder de gewelven weergalmden.Ga naar eind41 Tevoren waren op de Parade als symbool van de nieuwe tijd enige feodale rouw- en wapenborden uit de kerk op de brandstapel geworpen, de overige werden enige tijd later uit de kerk verwijderd. | |
[pagina 7]
| |
Op 5 augustus 1795 decreteerde de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek, dat er geen bevoorrechte Kerk meer geduld werd en alle plakkaten en resolutiën voor vernietigd gehouden werden. In de kerkelijke bestuursvorm van het vicariaat 's-Hertogenbosch kwam echter geen verandering, het bleef bestuurd worden door de apostolisch vicaris Antonius van Alphen, tevens pastoor van Schijndel. De Staatsregeling van de nieuwe Republiek bevestigde op 1 mei 1798 de gelijkberechtiging, en schreef bovendien voor, dat de oude kerkgebouwen onder de kerkgenootschappen in evenredigheid met het aantal belijders verdeeld zouden worden. De oude kerkfondsen werden tot nationaal bezit verklaard. In het voormalige Brabantse Generaliteitsland werden daarop veel kerken aan de katholieken gerestitueerd, maar de grote kerken van Bergen op Zoom, Breda en 's-Hertogenbosch bleven in hervormde handen. De municipaliteit van Den Bosch heeft in dat jaar wel de aantallen belijders binnen de stad vastgelegd: er waren 10.216 Roomsen, 2.578 Gereformeerden, 315 Luthersen en 81 Joden, in totaal 13.190 zielen.Ga naar eind42 Een commissie taxeerde de waarde der vier Bossche kerkgebouwen (Sint Jan, Kruisbroederskerk, Sint Geertrui en Sint Annakapel; Sint Jacob had geen kerkelijke bestemming meer) en de municipaliteit berekende, dat de Roomsen bij verwerving van de Sint Jan volgens die taxatie 57.000 gulden aan de hervormden zouden moeten uitbetalen, een bedrag dat de katholieke gemeenschap niet kon opbrengen, weshalve een minnelijke schikking werd voorgesteld. De Kruiskerk en Sint Anna zouden aan de hervormden, Sint Geertrui aan de Luthersen en Sint Jan aan de katholieken toekomen. Maar de hervormden weigerden dit, wijzend op de grote omvang en de schoonheid der Sint Janskerk, hun verzet tegen overdracht en hun recht op de kerk stavend in een uitvoerig geschrift, in 1800 verschenen.Ga naar eind43 Tenslotte bleven alle kerken in Den Bosch bij wie ze tot dan waren.Ga naar eind44 Maar wel heeft het vicariaat van de vrijheid gebruik gemaakt in 1799 een seminarie te stichten, onder leiding van president Antonius van Gils. De grondwet van 16 october 1801 bepaalde, dat elk kerkgenootschap in het bezit bleef van de kerkgebouwen die het op 1 januari van dat jaar had. Een besluit van koning Lodewijk Napoleon van 4 bloeimaand 1809, dat een commissie de geschillen over het bezit der grote kerken moest onderzoeken, leidde bij de kortstondigheid van het bestaan van zijn koninkrijk tot niets. Vicaris van Alphen poogde in 1803 wel nieuwe parochiële grenzen voor de kerken vast te stellen, maar door onwil van plebaan Hoogaerts van Sint Jan en Sint Pieter, bedienaar van de schuilkerk Achter de Tolbrug, mislukte dit.Ga naar eind45 Ten tijde van het koninkrijk Holland en na de inlijving daarvan bij Frankrijk op 16 maart 1810 heeft de Bossche geestelijkheid zich allesbehalve beijverd om bij de Fransen sympathie te winnen en het is dan ook zeker niet háár streven geweest de Bossche kerkgebouwen terug te krijgen. Vicaris van Alphen weigerde de priesters die voor het Franse leger te 's-Hertogenbosch de Missen moesten celebreren, toestemming tot het zingen van het ‘Domine salvum fac Imperatorem’ en werd daarom op 14 april 1810 in ballingschap naar Vincennes weggevoerd. Napoleon uitte tijdens zijn bezoek aan 's-Hertogenbosch op 10 mei 1810 zijn ongenoegen over deze recalcitrantie en poogde op onverwachte wijze zijn orde op de kerkelijke zaken te stellen. Hij ontving toen een deputatie van Bossche katholieken, onder wie M. van den Heuvel, president der ‘plenipotentiarissen tot het bekomen van de Groote of St. Janskerk’ en Mr. P.S. van Son, die van de audiëntie verslag uitbracht.Ga naar eind46 Op 's keizers vraag ‘De combien est la majorité?’ kreeg hij ten antwoord: ‘De quatre cinquièmes, Sire!’, waarna hij besliste: ‘Vous aurez la grande église, et un évêque aussi’. Dit eigenmachtig besluit van de keizer tot oprichting van een bisdom 's-Hertogenbosch, zonder pauselijke tussenkomst en goedkeuring, was in de ogen der meeste katholieken ongeldig en op alle mogelijke manieren hebben zij zich eraan onttrokken. Het concordaat dat tussen paus en keizer bestond, was immers niet van toepassing op het nieuw ingelijfde gebied. Op 26 april 1810 ondertekende Napoleon het decreet voor de oprichting van het bisdom, waarvan de grenzen grotendeels met het Département des Bouches du Rhin zouden samenvallen. Op 29 mei benoemde hij de drieëntachtig jaar oude vicarisgeneraal Petrus Jacobus de Pauw tot bisschop van 's-Hertogenbosch, en na diens overlijden, op 21 september al, Mathias Franciscus van Camp, pastoor van Sint Jacob te Antwerpen.Ga naar eind47 Op 13 november kwam de benoemd-bisschop te 's-Hertogenbosch aan. Voor hem zou het Commandement, de voormalige bisschopswoning van Masius, als paleis ingericht worden. Hij werd koel ontvangen en keerde eerst naar Antwerpen terug, reisde toen naar Parijs om zijn eed af te leggen. Vicaris van Alphen, pas terug uit ballingschap en in Mechelen verblijvend, en president van Gils organiseerden het verzet en weigerden de jurisdictie van de bisschop als wettig te erkennen, waarvoor zij beiden met gevangenschap gestraft werden, onderscheidenlijk in Parijs en Dijon, vanwaar zij eerst in 1814 terugkeerden. Op 8 december 1810 ondertekende Napoleon in de Tuilerieën het decreet waarbij volgens artikel 1 ‘l'ancienne cathédrale de Bois le duc est rendue à sa première destination’ en tevens de Kruisbroederskerk in katholieke handen zou blijven, terwijl | |
[pagina 8]
| |
volgens artikel 2 de Sint Geertruikerk ten dienste zou komen aan de hervormden en de Sint Annakapel hervormd zou blijven. Alle andere katholieke kerken van Den Bosch, namelijk de schuilkerken, moesten verkocht worden en de baten daaruit ten goede komen aan de voortbestaande katholieke en hervormde kerken en vooral aan de bouw van een consistoriezaal bij de Sint Geertrui. Van de vijf katholieke pastorieën zouden er twee voor de twee katholieke parochiën, twee voor de hervormde gemeenten beschikbaar worden, de vijfde aan de fabriek van de kathedraal toebedeeld worden. Dit decreet bereikte via de prefect van het Département des Bouches du Rhin (13 december) de burgemeester van Den Bosch (17 december). De Ministre des Cultes droeg de prefect op, erop toe te zien, dat orgel, preekstoel en doopvont en andere voorwerpen die als vast tot het gebouw behorend beschouwd kunnen worden, daar ook zouden blijven, maar dat tribunes, banken, lezenaars en cultusvoorwerpen aan de hervormden zouden worden overgedragen. De inventaris der te sluiten kerken moest, voorzover nodig, ter beschikking komen van de Kruisbroederskerk en de kathedraal.Ga naar eind48 De Maire voerde zijn opdrachten uit door op 19 januari 1811 aan deken-plebaan Hoogaerts te berichten, dat alle meubilair uit de te sluiten kerken over de Sint Jan en de Kruiskerk verdeeld moest worden en dat de hervormden binnen acht dagen de kathedraal verlaten dienden te hebben. De sleutels moesten uiterlijk 28 januari aan de Maire ter hand gesteld worden.Ga naar eind49 Op 15 januari 1811 werd de beëdigde bisschop met militair eerbetoon in Den Bosch ontvangen, de clerus was daarbij op bevel aanwezig maar gaf te weten hem niet te zullen erkennen. Alleen deken-plebaan Hoogaerts en pastoor Stassen van de Kruiskerk (Sint Cathrien) waren bereid hem te gehoorzamen. Op 24 mei 1811 heeft de plebaan de Sint Jan gereconcilieerd in aanwezigheid van bisschop Van Camp, die daarna de Mis opdroeg, nogal heimelijk, de deuren waren gesloten. In een brief van 23 juni 1811 schreef de Bosschenaar A. van Miert aan zijn zoon: ‘Op H. Drijvuldigheidsdag [octaaf van Pinksteren] is de eerste Mis in muziek met 3 heeren in de Sint Janskerk gedaan, maar naderhand nog geen dienst meer. Wij moeten nu alles afwachten, wat God geven sal’.Ga naar eind50 In de tot kathedraal verheven Sint Jan celebreerde inderdaad op 9 juni plebaan-deken Hoogaerts de Mis, met Te Deum, ter gelegenheid van de geboorte van de keizerlijke prins, en opnieuw op 15 augustus ter gelegenheid van 's keizers verjaardag. Op 10 november droeg monseigneur Van Camp in het openbaar zijn eerste plechtige Mis op in zijn kathedraal en van toen af was de kerk voor de openbare katholieke eredienst in gebruik, aanvankelijk onder grote toeloop van nieuwsgierigen, later onder veel geringere belangstelling, maar altijd toch nog van een kwart der gelovigen. Alleen door de oude schuilkerken te sluiten, kon men hen dwingen de Sint Jan te bezoeken. De burgemeester werkte daaraan mee in nauwe betrekking tot de nogal eenzaam in zijn nauwelijks gemeubileerde paleis wonende bisschop, door bij de pastoors erop aan te dringen snel de inventaris van hun te liquideren kerkgebouwen op te maken in het belang van de eredienst, welke ‘met zooveel grooter luister en praal in de oude kathedraal, het meesterstuk van piëteit, thans gereconcilieerd, zal worden gevierd’.Ga naar eind51 Na veel strubbelingen kwam tegen het einde van 1811 de inventarisatie van de inboedel der schuilkerken in de Postelstraat, Gastelstraat en Vughterstraat tot stand, pas een jaar later volgde die van de Sint Jacob.Ga naar eind52 De kerk van deken Hoogaerts, Achter de Tolbrug, bleef als oratorium geopend. Enige gewijde vaten, paramenten, beelden, altaren en schilderijen werden naar de Sint Jan overgebracht, zodat een begin gemaakt kon worden met het herinrichten van deze kerk voor de katholieke eredienst, maar Van Camp klaagde bij de prefect (31 maart 1812), dat lang niet alles daar was terechtgekomen en dat veel op ongecontroleerde manier en verspreid bij particulieren ondergebracht was. Middelen voor reparatie van de kerk waren er niet, omdat de protestanten nog steeds het beheer over de goederen en bezittingen der kerken voerden. Een kathedraal kapittel kwam wegens gebrek aan belangstelling niet tot stand, voor een volledige kerkeraad waren ook al geen gegadigden te vinden: de ‘commission pour l'administration des fabriques des églises de la ville de Bois le Duc’ bleef een provisorisch romp-college. Op 11 november 1813 klaagde de ‘évêque-nommé’ bij de prefect over wanordelijkheden in de kerk, de aanwezigheid van honden en lawaai van rondwandelende bezoekers tijdens de dienst. Kortom, Napoleons gebaar werd gehonoreerd met een fiasco. Van Camp verdween op 15 december 1813 voorgoed uit de stad. Willem 1 had hem later nog wel opnieuw een bisschopszetel toegedacht in Den Bosch, maar dit pogen bleef vruchteloos en Van Camp leefde met een rijkspensioen van f 1500, - 's jaars in vergetelheid verder.Ga naar eind53 | |
Na 1813Toen het Franse garnizoen de aftocht uit Den Bosch geblazen had en het Pruisische leger de stad binnengetrokken was, beklom op 28 januari 1814 een Luthers predikant de preekstoel van Sint Jan om voor de militairen in een dienst voor te gaan, hetgeen voor de Bossche katholieken minder onverdraaglijk was dan het gebruik der kerk door | |
[pagina 9]
| |
een niet vanuit Rome erkend bisschop. De volgende jaren was de bestemming van het gebouw onzeker; vicaris van Alphen wilde het, als al te groot en onbruikbaar, wel prijsgeven aan de hervormden, maar dezen waren inmiddels reeds gewend geraakt aan de kleine Sint Geertruikerk, die veel goedkoper in onderhoud was.Ga naar eind54 In een brief van 26 februari 1814 schreef de al eerder genoemde A. van Miert aan zijn zoon: ‘Alle priesters doen morgen Dienst in St. Janskerk door order van de Vicarius’.Ga naar eind55 Maar pas na eindeloze onenigheden tussen de Nederlands hervormde en Rooms katholieke commissies is, bij Koninklijk Besluit van 11 december 1816, de Sint Jan met tweederde van haar goederen definitief aan de katholieken toegewezen, die nu hun bezit als wettig en ‘niet uit kracht van het Besluit van Napoleon’ konden aanvaarden.Ga naar eind56 Wel moesten zij daarvoor een som van f 60.000, - in 's Rijks kas storten en een derde der fabrieksgoederen aan de hervormden uitkeren, hetgeen hun wijs en rechtvaardig voorkwam, aldus vicaris van Alphen in een brief van 9 september 1823 aan de gouverneur van Noord-Brabant.Ga naar eind57 Op rijkskosten werd nu een nieuwe Hervormde kerk gebouwd (die aan de Kerkstraat, naar ontwerp van J. de Greef, 1820-1821), de katholieken kregen voor het forse bedrag weer compensatie door een rijksuitkering aan de Bossche geestelijkheid van ruim f 55.000, - over de jaren 1815-1817.Ga naar eind58 Toch hebben de katholieken nog jaren met een zekere aarzeling, met ruimtevrees als het ware, om de Sint Janskerk heengelopen als om een groot karkas zonder de intimiteit en het comfort van de schuilkerken. De tijdelijke leden van de fabrieksraad der Sint Janskerk zagen bovendien, zoals zij in hun brief van maart 1824 aan de koning kloegen, erg op tegen de grote kosten van herstel en onderhoud, terwijl de inkomsten van de kerk zo gering waren. De inkomsten uit de bediening van doop, huwelijk en uitvaart bleven aan de parochiekerk Sint Pieter voorbehouden; de geestelijken werden niet door het rijk bezoldigd. Er was slechts f 6000, - aanwezig en het onderhoud van de Sint Jan was verder onuitvoerbaar, precies zoals Napoleons decreet van 15 mei 1810 en het Koninklijk Besluit van 1 augustus 1823 inzake de kerkfabrieken onuitvoerbaar waren, omdat de onderhoudsplicht, daarin voorgeschreven, door geldgebrek onmogelijk was.Ga naar eind59 Bij dat besluit van 1823 werd de provisionele commissie tot administratie der inkomsten en revenuen der St. Janskerk vervangen door een fabriekraad; de rentmeester van de oude commissie moest zijn boekhouding overdragen aan het nieuwe bestuur. Sinds 1817 tot dan toe had de thesaurier-rentmeester der commissie, H.N. van Geffen, zich als nog steeds in functie zijnde beschouwd en die overdracht geweigerd, ondanks een dagvaarding in 1822 namens de commissie waarnemende de belangen der Roomsch-Katholieken te 's-Hertogenbosch. Bij al die conflicten en onzekerheden kreeg de Sint Janskerk voorlopig slechts de rang van rectoraatskerk die ondergeschikt was aan de bedienaar van de verenigd gebleven parochie van Sint Pieter en Sint Jan, gevestigd achter de Tolbrug. De plebaan daarvan, deken Hoogaerts, overleed in 1840, en na de dood van deze geestelijke, die met de onwettige bisschop Van Camp had samengewerkt en daarom als een blok aan het been gevoeld werd, kon men eindelijk tot een herverdeling van het parochiële territorium overgaan. Op 21 september 1840 werden Sint Pieter en Sint Jan tot twee parochiën gescheiden. Petrus Henricus van Liempt, vanaf 1818 kapelaan en vanaf 1829 rector van Sint Jan, werd nu pastoor van de afzonderlijke Sint Jansparochie met de titel van plebaan. Tevens werd hij deken der stad. De kerk beschikte over drie kapellanieën, opgericht achtereenvolgens in 1814, 1817 en 1844. De Sint Jan ging aldus een belangrijker plaats innemen in een kerkelijke hiërarchie die overigens onveranderd bleef. Een apostolisch vicaris bleef het bisdom 's-Hertogenbosch besturen. De kerkbesturen waren rekenplichtig aan het Departement van Roomsch-Katholieke Eeredienst. Het concordaat tussen de Heilige Stoel en de Nederlandse regering van 1827 bleef een dode letter, zoals de twee toen geprojecteerde bisdommen, 's-Hertogenbosch en Amsterdam, ofschoon het Rijk sinds dat jaar een gebouw in Den Bosch gereed hield om als bisschoppelijk paleis te dienen: Peperstraat 19. Wel had de apostolisch vicaris van 's-Hertogenbosch, H. den Dubbelden, opvolger van Van Alphen in 1831, bisschoppelijke waardigheid, maar dan in partibus infidelium. Zijn coadjutor, Johannes Zwijsen, in 1842 gewijd tot bisschop van Gerra i.p.i. (weshalve hij zijn in 1853 gebouwde woning te Haaren op het seminarieterrein huize Gerra noemde), volgde hem in 1851 op, terwijl hij al sinds 1847 vice-superior van de Hollandsche Zending was en aldus de hoogste prelaat in het Koninkrijk. Toen in 1848 de nieuwe grondwet het concordaat herriep en de katholieken de vrijheid gaf, hun bestuur naar eigen inzicht te regelen, was de weg naar het herstel der bisschoppelijke hiërarchie vrij. De keuze van de aartsbisschoppelijke zetel en de grenzen van de bisdommen leverden nog veel interne strijd op: Brabant en Zwijsen zagen het liefst een aartsbisdom 's-Hertogenbosch voor heel Zeeland, Brabant en Limburg, maar paus Pius ix was niet vergeten, dat Utrecht de zetel van Sint Willibrord was geweest en na zijn Breve van 4 maart 1853, Ex qua die, waarbij de kerkelijke hiërarchie in Hollandiae ac Brabantiae regiones hersteld werd, kwam dan het mooie compromis tot stand, dat Zwijsen aartsbisschop van Utrecht, maar tevens apostolisch administrator | |
[pagina 10]
| |
van het bisdom 's-Hertogenbosch werd en daar ging resideren, zodat reformatorisch Utrecht geen aanstoot aan een aartsbisschoppelijke residentie behoefde te nemen. Op 26 april 1853 nam Zwijsen bezit van zijn zetel te 's-Hertogenbosch. | |
De Sint Jan weer kathedraalBij pauselijk decreet van 19 mei 1853 vervolgens werd de Sint Janskerk tot kathedraal verheven. Bisschop Zwijsen regelde voorts de kerkelijke bestuursverhoudingen van de Sint Jan: de bisschop zelf was de parochus principalis cathedralis, terzijde gestaan door een nog op te richten kapittel, dat met hem de parochiële zorg zou opdragen aan de vicarius curatus of plebaan. Van 1856 tot 1861 was Petrus Gerardus Wilmer de plebaan, tevens deken der stad, en in die korte tijd - voordat hij bisschop van Haarlem werd - heeft hij zeer geijverd voor het herstel van de jonge, maar tegelijk zo vervallen kathedraal. Het kerkbestuur moest voor al zijn beslissingen, aanvaarding van schenkingen, uitgaven, ook voor het kerkgebouw en zijn inrichting, de toestemming van de bisschop hebben. Het is goed, hier nog eens te stellen, dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor alle werkzaamheden aan en in het gebouw, de restauratie zowel als de verwijdering van oude en de oprichting van nieuwe kunstwerken, bij de bisschoppelijke ordinarius berustte. Toen Victor de Stuers in Holland op zijn smalst de verwijdering van het oxaal aan de kaak stelde en de eigenmachtige beslissing daartoe van de bisschop laakte, onder verwijzing naar de Acta et decreta Synodi Provinciae Ultrajectensis van 1865, was hij zich blijkbaar niet voldoende van de grondslag van Zwijsens macht bewust.Ga naar eind60 Het Algemeen Reglement voor de parochiale kerkbesturen in het bisdom 's-Hertogenbosch van 1854 stelt in artikel 20, dat machtiging van de aartsbisschop nodig is voor het verkopen, verruilen, verpanden of op welke wijze ook aan hun bestemming vervreemden van voorwerpen van kunst, en ook voor het oprichten, afbreken of van gedaante veranderen van kerkelijke gebouwen en het doen van buitengewone herstellingen. Daaraan heeft het kerkbestuur, dat steeds onder voorzitterschap van de deken-plebaan vergaderde, zich onderdanig gehouden. Op 4 juni 1855 ontbond de bisschop het bestaande bestuur om in de nieuwe situatie, ontstaan door de verheffing der kerk tot kathedraal en door zijn ordinariaat, te voorzien met een nieuw bestuur der kathedraal. Onder de nieuwe kerkmeesters bevonden zich J.F. ridder de van der Schueren, H.A. Bijvoet en Mr. P.F. van Cooth, die weldra ook een rol speelden in de commissie voor de uitwendige herstelling der Sint Janskerk. Op 23 juli 1858 kwam de pauselijke constitutie tot instelling van de kathedrale kapittels, waarop op 11 februari 1859 bij beschikking de instemming van de koning kwam. Het college van de Sint Jan werd gevormd door acht kanunniken met een proost, een veel kleiner gezelschap dus dan het middeleeuwse kapittel en ook met veel geringere taken. Het moest eens in de maand de kleine getijden in de kathedraal zingen en beurtelings moest ieder der kanunniken dan een plechtige canonicale Mis celebreren, waarna men in de consistoriekamer de door de bisschop opgedragen werkzaamheden moest verrichten. Eerste proost werd deken Wilmer. Op 13 januari 1859 werd het kapittel geïnstalleerd, nadat de leden op 8 december 1858 al benoemd waren. Zwijsen bleef aanvankelijk nog in huize Gerra te Haaren zetelen (kern van het Groot-Seminarie) en betrok pas in 1864 het in gereedheid gebrachte bisschoppelijk paleis aan de Parade, dat wil zeggen, Peperstraat 19, door het rijk aangekocht ter voldoening van het concordaat van 1827. In 1868 legde hij de aartsbisschoppelijke waardigheid neer om voortaan uitsluitend bisschop van 's-Hertogenbosch te zijn, tot zijn dood in 1877. Bij pauselijk decreet van 22 juni 1929 werd de Sint Jan tot basiliek verheven ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig jubileum van de terugkeer van het mirakelbeeld van de Zoete Lieve Vrouw. Sindsdien heet de kerk voluit: kathedrale basiliek van Sint Jan Evangelist. Door toedoen van plebaan J.J.M. van Susante kreeg zij een eigen wapen, tot het voeren waarvan de Koningin op 18 november 1951 de kerk het recht verleende. Vanaf 1853 bloeide een stabiel en rijk kerkelijk leven op, waarin de parochiegrenzen vastlagen, die de gegoede burgerij, weldoeners der kerk en stichters van vele gedenktekenen in de kerk in de vorm van beelden, gebrandschilderd glas en verdere versiering, omvatten. De gehele kerk ademt nog de geest van de toen ontstane devoties, de veranderde voorkeuren in de verering der heiligen, aan wie door de pauselijke canonisaties vele nieuwe werden toegevoegd, met name de martelaren van Gorcum, op 29 juni 1867 heilig verklaard.Ga naar eind61 In de laatste jaren is een binnenstadsparochie met een gezamenlijk city-pastoraat voor alle kerken (waarvan inmiddels enkele gesloten) en gezamenlijke inkomsten tot stand gekomen waarin de Sint Jan slechts een bescheiden taak, wel met behoud van een eigen plebaan, vervult. Het kerkbestuur staat niet meer onder zijn voorzitterschap, maar kan voortaan door een leek geleid worden. Het spreekt bijna vanzelf, dat het prestige van het kerkgebouw als cultusplaats ondanks die reductie van taken buitengewoon groot gebleven is. | |
[pagina 11]
| |
Afb. 1. 's-Hertogenbosch. Gravure van J.C. Leopold naar tekening van F.B. Werner, ca. 1725. Opname 1974.
Afb. 2. Zegel van het kapittel aan een oorkonde uit 1446 (Oud-Archief Groot-Ziekengasthuis). Opname 1974.
Afb. 3. Toren van de Sint Jan. Gevelsteen in de St. Jacobsstraat 10 te Vlissingen ter herinnering aan het uitsteken van de oranjevlag op de Bossche toren, 14 september 1629, door soldaat Pieter Jansen, in dit huis woonachtig. Opname ca. 1920.
Afb. 4. Beeld van de Zoete Lieve Vrouw. Opname 1983.
Afb. 5. De kerk met de in 1584 verbrande middentoren en met het wapen van het bisdom. Gewassen pentekening, 1720 (Prentenkabinet Prov. Genootsch.). Opname 1974.
| |
[pagina 12]
| |
Afb. 6. De kerk uit het noorden. Gewassen pentekening door Valentijn Klotz of Joshua de Grave, 12 mei 1672 (Brussel, Kon. Musea). Opname 1974.
Afb. 7. Koor inwendig. Olieverf op paneel, Pieter Saenredam, 1646 (By courtesy of the National Gallery of Art, Washington D.C.).
Afb. 8. Perspectivische dwarsdoorsnede naar het oosten. Gewassen pentekening door J. Everts, 1777 (Gemeentearchief). Opname 1974.
Afb. 9. Oxaal. Pen, sepia, krijt en waterverf, P. Saenredam, 1632 (Londen, British Museum). Opname 1974.
Afb. 10. Markt met op de achtergrond de N.H. kerk en de Sint Jan. Tekening in potlood, vóór 1881, door Maxime Lalanne (Prentenkabinet Prov. Genootsch.). Opname 1974.
| |
[pagina 13]
| |
Afb. 11. De kerk uit het zuiden. Tekening in potlood en waterverf door A. Beerstraten, ca. 1660-1665 (Amsterdam, Rijksprentenkabinet). Opname 1974.
Afb. 12. Kerk uit het zuidoosten. Tekening in zwart krijt, penseel in kleuren, door Johannes Jelgerhuis, 1827 (part. bezit te Sint Michielsgestel). Opname 1973.
| |
[pagina 14]
| |
Afb. 13. Napoleon wijst de Sint Jan aan de katholieken toe. Detail van het borduursel van een koorkap, 1860.
Afb. 14-15. Portretten van Jan en Lambert Hezenmans. Reliëfs in terra cotta door Jos. Graven, 1865 (Noordbrabants Museum). Opname 1974.
Afb. 16. Interieur met groot orgel. Olieverf op paneel door Johannes Bosboom, 1840 (Jan Cunenmuseum te Oss). Opname 1974.
Afb. 17. Gezicht uit zuid- naar noordtransept. Olieverf op doek door Jan Peeters, 1857 (Noordbrabants Museum). Opname 1974.
|
|