meer aan de verbeelding over, in tegenstelling tot de Latijnse hymnen, die voor Fens als een ‘heilige ruis’ waren: ‘zij resulteerden in iets religieus, als ik het zo vaag mag zeggen, de woorden waren, om met Nijhoff te spreken, losgezongen van hun betekenis.’
Er is geen verschil tussen de hemelse muziek van Radio Vaticana - ‘de heilige ruis’ - en Fens' zoeken in de literatuur naar het ‘absolute woord’, het ‘vooruitlopen op de eeuwigheid’. De heftigheid waarmee hij zoekt naar iets dat hem van de aarde - ‘die ligt tussen twee hemelse polen’ - en de werkelijkheid kan verlossen, blijkt uit zulke zinnen: ‘We zijn iets met de liturgie gaan willen. En dat is niet alleen erg, het is ook moord.’ De top van zijn religieuze gevoelens is ‘hymnisch worden’ en dat is tegenwoordig bijna niet meer mogelijk, vandaar de verscheurdheid: ‘uitzingen is er haast niet meer bij’. Door deze sterke onderstroom in Fens' gedachten in een richting buiten de wereld en werkelijkheid, is alles op aarde voor hem van bijzonder tijdelijke aard. Een boek, een ‘literaire tekst’ gebruikt Fens om in een middeleeuwse contemplatie te gaan. Het ‘close readen’ was een ander woord voor exegese. Zoals monniken zich opsloten in een cel, zo zet Fens zich op een eiland. Lezers zijn voor Fens ‘eilandbewoners, geisoleerd van het vasteland en daarmee ook van de bedreigingen daar.’
Een eiland van contemplerende lezers, dat was de uitkomst van vier jaargangen Merlyn en nu veertien jaar infiltratie van de universitaire literatuurbeschouwing. Dat het ooit de bedoeling was geweest om met Merlyn ‘een noodzakelijk brug te vormen tussen universitaire literatuurbeschouwing en dag- en weekbladkritiek’ was men totaal gaan vergeten, ingeregen als men zich had in