Het likteeken
(1844)–Hippoliet van Peene– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
Eerste tooneel.SIMON gezeten, JORIS.
simon.
Wie drommel zou ooit gedacht hebben dat die mynheer Arthur zulk een oploopend gastje was! En het was wel in den uitersten nood dat mynheer de baron besloot hem voldoening te geven. Nu is hy wanhopig over hetgeen hy gedaen heeft en had hy geweten dat het de zoon van mejuffer was...
joris.
Ja, dan zou zeker dat ongelukkig tweegevecht geene plaets gehad hebben.
simon.
En hoe bevindt zich thans mynheer Arthur?
joris.
Over een half uer is men tot de uithaling van den kogel overgegaen, en deze bewerking heeft den gewenschten uitslag gehad. Het schynt dat de kogel door de borst gegaen is, zonder de long aenteraken, en op de vierde rib onder 't schouderblad is blyven zitten.
simon.
Dus dat de wonde niet volstrekt doodelyk is.
joris.
De heelmeesters vreezen de ontsteking die door de wonde zou kunnen veroorzaekt worden. Zy hebben hem | |
[pagina 71]
| |
strengelyk het spreken verboden en laten daerom niemand by hem gaen; zelfs niet mejuffer Marie, wier tegenwoordigheid hem zou kunnen rampzalig zyn.
simon.
Arme mejuffer! hoe pynlyk moet haer deze scheiding niet vallen.
joris.
Dat kunt ge wel denken. - Wat zynen toestand merkelyk verergerd heeft, en wat misschien doodelyk zou zyn, zoo het zich nog vernieuwde, is die vlaeg van raeskalling waerin hy geheel het verband afgetrokken heeft, terwyl hy niet ophield van roepen dat de bloedschender veroordeeld was om te sterven. Deze gedachte schynt hem niet te verlaten.
simon.
Ongelukkige jongeling! hy was dan in ernst op zyne moeder verliefd?
joris.
Het schynt zoo... Echter heb ik er nooit iets van vernomen.
simon.
En kende mejuffer van Selmar de gevoelens van mynheer Arthur ten haren opzigte niet?
joris.
Ha mynheer!... kost gy dat van haer denken! zou zy hem één minuet op het kasteel geduld hebben? Zy verwyderde hem om dat zy, gelyk gy wel weet, niets meer bezat. Hy vergiste zich wegens de oorzaek dier verwydering en daerdoor bragt hy zyn schrikkelyk geheim aen den dag; zonder dat had zy het misschien nooit geweten. Want ik ken mynheer Arthur, ik... hy had liever gestorven dan mejuffer in iets ongenoegen te verschaffen.
simon,
(opstaende.)
Ik hoor haer... Laet ons daervan zwygen. | |
[pagina 72]
| |
Tweede tooneel.
de vorigen, MARIE.
marie.
Joris, zeg aen de persoonen die in de voorzael wachten, dat het volstrekt onmogelyk is van hen by mynheer Arthur toetelaten.
joris,
(vertrekkende.)
Ja mejuffer.
marie,
(Simon groetende en gaende zitten.)
Mynheer Simon.
simon.
Mejuffer, ik kwam naer den staet van mynheer Arthur vernemen. Joris heeft my gezegd dat hy nog buiten doodsgevaer niet was.
marie.
Ach! mynheer, de minste ontroering kan hem noodlottig zyn. Arm kind! Moest ik dan twintig jaren naer hem zoeken en als ik hem eindelyk wedervind, is het om hem voor eeuwig te verliezen.
simon.
o Neen! neen, mejuffer; de hemel zal zoo wreed niet zyn.... hy zal u uwen zoon behouden.
marie.
Ach, mynheer Simon! 't geen dezen morgen my nog gelukkig had gemaekt, maekt my thans wanhopig. Myn zoon weder te vinden was de eenige droom van twintig jaren myns levens... Deze droom is verwezenlykt en ik moet my van myn zoon scheiden.
simon.
En zoo hy geneest? | |
[pagina 73]
| |
marie.
Ik kan onder zyne oogen niet blyven daer ik hem om zyne liefde uit myne tegenwoordigheid gebannen heb. Hy zal in de wereld gaen schitteren en ik, zyne moeder, in een klooster gaen verslensen ten einde elkander op den weg des levens nimmermeer te ontmoeten en over elkander te blozen.
simon.
Mejuffer is zoo streng.
marie.
Neen Simon. - Begrypt gy nu waerom ik dezen morgen de aenbieding van mynheer de Sedan weigerde, waerom ik niet trouwen kost?
simon,
(een weinig verlegen.)
Zekerlyk mejuffer... ik was nog verre van te denken dat een dergelyk geval...
marie.
Zeg maer vry dat gy niet kost denken dat ik onteerd was, ik die nog gisteren elks achting bezat en die nog gisteren door elkeen had doen logenstraffen alwie aen myne deugd had durven twyfelen. Ach! de uiterlyke schyn is somtyds wel bedriegelyk, gy ziet het.
simon.
Mejuffer...
marie.
En wat zegt mynheer de Sedan van my?
simon.
Hy beklaegt u, mejuffer, want hy kan niet gelooven dat gy schuldig waert...
marie.
Schuldig! o myn God!
simon.
Ook eerbiedigt en waerdeert hy u. Gy hebt hem niet | |
[pagina 74]
| |
willen bedriegen, daer het u niet moeijelyk was geweest hem uw geheim te verbergen. Gy zyt eens ongelukkig geweest, ziedaer wat hy van u denkt.
marie.
Ongelukkig! o ja mynheer! ja... maer schuldig, neen. Ik ben vyf en dertig jaren oud, myn zoon is er twintig; reken en zeg my of ik schuldig kon zyn... Neen, mynheer, neen; gruwelyk geweld en onteering, ziedaer al myne schuld... ziedaer al myn ongeluk.
simon.
Is het mogelyk! en de hemel straft de wangedrogten niet die zulke schelmstukken begaen!
marie.
Neen, zy leven in rust op deze wereld... hunne slagtoffers alleen boeten 't kwaed 't welk zy gedaen hebben.
simon.
Gy hebt gelyk, mejuffer....
marie.
Mynheer Simon, wanneer denkt men tot de verkooping myner goederen over te gaen?
simon.
Ach, mejuffer! denkt men tegenwoordig daer aen. Mynheer de Sedan is over uw ongeluk veel te diep getroffen geweest om niet dadelyk alle regtsplegingen tot nader bevel te doen ophouden. Hy heeft my zelfs iets van een voornemen gezegd, 't welk ik hoogst heb goedgekeurd en 't welk hy u zelf zal verklaren.
marie.
't Is dan daerom dat hy my gevraegd heeft of ik hem ontvangen kon.
simon.
Ha!
marie.
Ja, hy heeft my geschreven. Ik heb hem geantwoord | |
[pagina 75]
| |
dat ik hem wachtte. Te meer omdat ik hem eenige verklaringen nopens myn gedrag verschuldigd ben. Hy moet de waerheid weten omdat hy my geheel zyne achting zou wederschenken. Ik gevoel dat ik ze noodig heb, om nog een weinig vertroosting in myn ongeluk te vinden. Nu dat myne schande geweten is, gevoel ik ook dat het wedervinden van myn' zoon niet toereikend is om myn gemoed gerust te stellen; ik moet de achting van een eerlyk man kunnen verwerven. Aen hem dus geheel de waerheid en ik twyfel niet, als hy die uit mynen mond zal weten, of hy zal my oordeelen gelyk ik verdien geoordeeld te worden.
simon.
Verwacht van hem, mejuffer, al wat men van eene edele ziel verwachten mag. En is het in zyne magt niet uw ongeluk te herstellen, ten minste zal hy u regt doen en u de voldoening geven van uw hart aen iemand te hebben mogen openen die u zekerlyk weet te waerderen.
joris,
(opkomende.)
Mejuffer, 't rytuig van mynheer de Sedan komt daer zoo even 't voorplein opgereden.
marie.
Reeds!
simon.
Dan verlaet ik u, mejuffer... Sta my toe dat ik nog voor den avond naer den staet van mynheer Arthur kome vernemen.
marie.
o Mynheer Simon, hoe meer hoe liever.... Ik dank u voor uwe goede genegenheid.
simon.
Zoo dan, tot wederziens, mejuffer. - Houd maer moed. - Alle hoop is nog niet verloren.
marie.
Gave de hemel dat gy de waerheid zeidet, mynheer. (Simon groet en vertrekt.)
| |
[pagina 76]
| |
marie.
Joris, verzoekt mynheer de Sedan van binnen te komen.
joris,
(vertrekkende.)
Oogenblikkelyk mejuffer. | |
Derde tooneel.
marie,
alleen.
Welaen, verzamelen wy al onzen moed. Ik gevoel dat ik dien noodig heb. Waerom beef ik? is het van schrik?.. Hy ontnam my welligt myn zoon... Ik zou hem dan moeten schuwen en nogthans verlang ik naer zyne tegenwoordigheid. Ik weet het niet, maer het schynt my dat ik min ongelukkig zal zyn, als hy my zal gehoord hebben. - Hemel! daer is hy. (Zy leunt tegen een meubel.)
| |
Vierde tooneel.
de vorige, de SEDAN door JORIS binnengeleid.
de sedan,
(zeer hoffelyk.)
Mejuffer, het is niet zonder eenigen schroom dat ik my onder uwe oogen durf vertoonen. Gy moet my wel schuldig achten, ik weet het; maer de hemel is my tot getuige dat ik alles gedaen heb wat een man van eer doen kan, om dat rampzalig tweegevecht te vermyden.
marie.
Ik weet het, mynheer. Ook beschuldig ik u niet; myn zoon heeft u beledigd, gy kost u om mynentwille niet laten onteeren.
de sedan.
Ach! mejuffer, geloof dat ik voor u alles had aenveerd, tot zelfs de oneer, had ik geweten dat die heer Arthur... uw zoon was... En heb ik misdaen mejuffer, ik bid u om verschooning. | |
[pagina 77]
| |
marie.
Ik geloof u, mynheer, en uw gedrag heeft geene verschooning noodig. Al wat ik u vraeg is van my te willen aenhooren. Ik ben eene veropenbaring verschuldigd aen hem die my weerdig geacht heeft my zyne hand te schenken.
de sedan.
Neen mejuffer, behoud uw geheim. Met wat regt zou ik het moeten weten. Ik had u ongelukkig gemaekt; ik wilde myn ongeluk herstellen en uwen ondergang beletten met u myne hand te bieden; dit was niet meer dan billyk. En omdat het u niet mogelyk was myne aenbieding te aenveerden, is het niet genoeg dat ik de oorzaek uwer weigering ken en moet gy my uw leven openleggen.
marie.
Ja mynheer, ja... ik wil u alles zeggen want ik wil uwe achting weder krygen.
de sedan.
Gy hebt ze nog geen oogenblik verloren, mejuffer. Neen, ik wil uw geheim niet weten. De openbaring daervan zou niets doen dan myn hart nog dieper bedroeven, dewyl ik reeds de overtuiging heb dat gy niet schuldig kost zyn.
marie.
Ach! mynheer, ik bedank u... ik bedank u. Gy hebt de arme vrouw regt gedaen.
de sedan.
Dit is niet genoeg, mejuffer, voor myne eigene voldoening. - Ik ben hier gekomen om my van een' edeler pligt te kwyten.
marie.
Hoe mynheer?
de sedan.
Aen de aendringingen van hebzuchtige bloedverwanten | |
[pagina 78]
| |
gehoor gevende, eischte ik van u de betaling van eene som die nauwelyks geheel uw vermogen evenaerde. Ik dacht niet dat ik daerdoor uwen ondergang had kunnen bewerken. Thans gevoel ik... hoe weinig edel myn gedrag omtrent u was en hoe baetzuchtig ik u heb moeten schynen. Ik wil niet dat men kunne zeggen dat ik de oorzaek van uw verderf ben en is het my niet vergund u geheel, gelyk ik het dezen morgen nog verhoopte, aen 't geluk wedertegeven, zoo wil ik ten minste, zoo veel het in myne magt is, tot hetzelve medewerken. Aenveerd, mejuffer, dezen kwytbrief van my, die u in, 't vrye bezit uwer goederen doet blyven.
marie.
Mynheer!
de sedan.
Gy zyt niet meer meesteres van hem te weigeren. Denk dat gy een' zoon hebt dien gy voor een weinig hoogmoed toch in het ongeluk niet kunt storten.
marie.
Neen, mynheer... neen... behoud alles. Myn zoon zal niet ongelukkig zyn; hy bezit genoeg om zyne gekozene loopbaen te voltrekken, en wat zyne moeder betreft.....
de sedan.
Mejuffer, ik bid u... Het gemis uwer hand kost my reeds zooveel, bedroef my niet nog meer door deze nieuwe weigering. Aenveerd myne aenbieding, niet als eene weldaed die u zou kunnen beledigen, maer als eene herinnering aen een man die trotsch en gelukkig was geweest u zynen naem te mogen schenken en die thans gevoelt dat hy zyn leven lang uw verlies zal betreuren.
marie,
(den kwytbrief nemende.)
Ach! rampzalige die ik ben! gy zoo goed en ik zoo weinig uwer weerdig! | |
[pagina 79]
| |
de sedan,
(zyne tranen verbergende.)
Vaerwel, mejuffer!... vaerwel... Ik vertrek met opgeruimder hart, de verzekering met my dragende dat ik u min ongelukkig zal laten.
marie.
o Mynheer! nog één oogenblik!... o! nu moet gy my hooren wyl ik toegestaen heb uwe weldaden te aenveerden... weiger my deze gunste niet... ik verzoek... ik smeek het u... laet my u zeggen wat my ongelukkig, my schuldig heeft gemaekt.
de sedan.
Neen... zeg my niets; want ik zou minyverig zyn van de liefde welke gy een ander geschonken hebt.
marie.
Een ander! o myn God! gy vergist u dan ook aen my? Ach! ik dacht het wel... wie zou zoo iets kunnen vermoeden... daerom ook wilde ik u alles zeggen... myne liefde! die heeft niemand gehad.
de sedan,
(verwonderd.)
Wat zegt gy mejuffer?
marie.
Neen! by myn leven niet... o myn hemel! liefde! dacht ik wel daeraen. Luister: ik was een kind, vyftien jaren oud, hoort gy, vyftien jaren, toen ik het slagtoffer van het afschuwelykste verraed werd.
de sedan.
Slagtoffer van een verraed, zegt gy?
marie.
Ik woonde in eene kostschool te Ryssel. Daer had ik eene gezellinne die één jaer ouder was dan ik. Zy had my menigmael gesproken van eenen jongeling die haer somtyds achtervolgde en zich verstouten dorst haer te schryven. Op eens hoorde ik niets meer van den jongeling en dacht daerdoor dat zy hem niet had willen aen- | |
[pagina 80]
| |
hooren. Een dag... schrikkelyke herinnering! werd zy plotseling ziek en viel zy in eene vreesselyk raeskallende koorts. Daer hare slaepkamer in het voorgebouw was en juist met een venster op de straet uitzigt had, oordeelden de geneesheeren het geraedzaem, om het gerucht der straet te vermyden, haer van kamer te doen veranderen, en ik werd gedwongen haer de myne, die geheel in het achterste gedeelte van 't gebouw gelegen was, aftestaen. Ik nam dan nog den zelfden dag bezit van het appartement myner gezellinne en des avonds, zonder eenig gevaer te vreezen, legde ik my gerust te slapen. Ach! hoe vreesselyk was de ontwaking! Rond middernacht hoor ik eenig gerucht aen myn venster... ik rigt my ylings op.... Het was heldonker... ik hoorde de wind huilen en de donder kletteren... Ik zag niemand... Ik meende dat het onweder was.
de sedan.
o Hemel! vervolg... vervolg...
marie.
Eensklaps voel ik een man.... een man!... die my in de armen klemt.... verraed!.. ik wil roepen.... onmogelyk.... zyn mond op den mynen gedrukt belet myn geschreeuw.... Ik bezwym.... ongelukkige! ik was verloren.
de sedan,
(hoogst aengedaen.)
Genoeg!.. genoeg!
marie.
o Niet waer! het was schrikkelyk. Begrypt gy?.. onteerd.. met geweld.... zonder zich te kunnen verdedigen... zonder om hulp te kunnen roepen.
de sedan.
Maer zyn naem?.. de naem van den snoodaerd?
marie.
Dien ken ik slechts ten halve, maer ik ging hem geheel | |
[pagina 81]
| |
weten. Met 't krieken van den dag vloog ik naer de kamer myner vriendin. Zy alleen kost my den zelven zeggen. O foltering! zy was den zelfden nacht overleden.
de sedan.
Ja, ja... verder?..
marie.
In myne kamer had ik een' brief gevonden... een brief waerin zy hem schreef van haer te middernacht in hare kamer te komen vinden. Ik was dus het slagtoffer eener gruwelyke misvatting geworden.
de sedan.
En die brief, om 's hemels wil! die brief?
marie,
(eenen brief uit haren boezem trekkende.)
Hier is hy.
de sedan.
Geef... o myn God! (Na den brief geopend te hebben.) Is het mogelyk! - Marie!... Marie!... die brief was aen my gerigt... Ik was 't... ik ben Albert.
marie.
Gy!.... Gy!....
de sedan.
Ik die u zoo snoodelyk behandelde, daer ik dacht by degene te zyn die my geschreven had... Ik, die thans myne euveldaed wil herstellen... Ik die aen uwe voeten om genade en vergiffenis smeek.
marie,
(hem in de armen vliegende.)
Albert... Ach!... ik ben gelukkig.
de sedan,
(haer omhelzende).
Marie!... myne vrouw!....
arthur,
(tusschen de schermen.)
Weg! weg van my! - Bloedschender! bloedschender! | |
[pagina 82]
| |
marie.
De stem van Arthur!
de sedan.
Van myn zoon! ach! en ik heb hem vermoord. (Zy loopen beiden naer 't verschiet.)
| |
Vyfde Tooneel.
de vorigen, ARTHUR, JORIS.
arthur,
(komt geheel in wanorde en verwilderd opgeloopen. - Zyn hemd is met bloed bemorst.)
Laet my! laet my!... Ik moet, ik wil sterven.
marie.
Ach! ongelukkige! wat hebt gy gedaen?
de sedan.
Arthur... myn zoon! ach! vergeef het my.... ik ben uw vader.
arthur,
(in de hevigste wanhoop).
Myn vader! gy myn vader!.. Ik ben dan vadermoorder ook.... Bloedschender en vadermoorder!... Doemnis!!.... doemnis!! ach! ik sterf!... (Hy valt.)
TAFEREEL.
(De gordyn daelt spoediglyk). Einde. |
|