| |
| |
| |
XXXII
‘Elise’... riep Guido toen hij in een onbestemde schrik overeind rees en zich thuis waande. Maar opeens zag hij zijn naakte magere bovenlijf in de spiegel van de klerenkast tegenover het voeteneind van het omgewoelde tweelingbed. De plaats naast hem was leeg. Met een geheel andere stem, die iets van een bevel inhield, maar tevens de herinnering aan het zeldzaam geslaagde ‘uitje’: ‘Hélène... Hélène... Waar ben je?...’ Misschien was ze even naar het toilet. De hele zo geslaagde feestavond flitste in zijn herinnering voorbij. Wat een vrouw!... Wat een weelde van vlees en wellust, om direct opnieuw te beginnen. Hij constateerde dat hij nog geen afgeleefde kerel was. Wanneer ze zich straks opnieuw tegen hem aanvleide, liet hij geen verstek gaan! Hij grijnsde om de juridische term en riep met een geheel andere stem, die eerder iets van een smeekbede inhield: ‘Hélène... kom eens gauw te voorschijn!... Ik sterf van de kou!...’ Hij dook half weg onder de dekens en begon opnieuw als een kat die niet bij de melk kan. Maar er kwam geen antwoord. Daarvoor zou hij haar straks wel even ter verantwoording roepen. Z'n nagels eens even extra in het jonge vlees boren!...
| |
| |
Hij luisterde scherp, met gefronste wenkbrauwen. Waar had ze in godsnaam z'n hemd gelaten? Geen vertoning om poedelnaakt op onderzoek uit te gaan. Er zat niets anders op. Met z'n blote voeten stond hij nu geeuwend en beide armen uitrekkend op het kleedje naast z'n afdeling. Hij herhaalde fortissimo: ‘Hélène!... Leentje...’ Een bijna ambtelijke woede stak in hem op. Dat kwam niet te pas. Als hij z'n hemd maar eenmaal aan had, zou hij haar wel te pakken nemen. Maar nu zat er niets anders op, dan naakt de deur van het toilet te openen, de keuken binnen te stappen, de badkamer. Geen Leentje en, als een verpletterende onmogelijkheid, ook z'n kleren waren verdwenen. Was hij beroofd?... Leek uitgesloten... Een dievegge neemt een portefeuille of 'n portemonnaie mee, maar geen kleren!... Opnieuw schreeuwde hij haar naam, zocht rond of hij niet een kledingstuk of alleen maar een handdoek kon ontdekken, maar alles tevergeefs. Had men hem in een val gelokt?... Hij liep naar het bed terug en sloeg een wollen deken om zich heen. Er zat niets anders op dan wachten tot ze terugkwam. Misschien was ze naar de kruidenier voor het ontbijt. Ze waren beiden 'n beetje onder de olie geweest, 'n beetje erg, maar z'n nuchter verstand fluisterde hem in dat het veel te vroeg was. De winkels waren nog gesloten. Toen kreeg de paniek een menselijke gedaante. Een chanteur die hem met gerucht en schande bedreigde. Hij wandelde naar het raam van de
| |
| |
slaapkamer, schoof het gordijn open. Buiten druilde het licht van de gewone Hollandse herfstmorgen. Maar in ieder geval Echt, waaruit bleek dat de dag begonnen was, een dag die wel spoedig opheldering zou brengen in de vreemde situatie waarin hij was geraakt.
Aan de overkant, niet ver weg, stond een vrouw voor het opengeschoven raam en klopte een kleedje uit. Ze deed het met regelmatig geweld of ook zij met de nieuwe dag niet tevreden was. Maar opeens kreeg ze hem in de gaten. Van verbazing hield ze op met kloppen. Een naakte kerel die een deken tegen zich aan geklemd hield, maar zo dat ze meer zag dan betamelijk was. Schandadig! Ze wist wel bij wie dat vertoon plaatsvond. Kon alleen gebeuren bij die hoer die zich evenmin geneerde wanneer ze naakt door haar slaapkamer wandelde. Guido schrok wel maar was toch 'n beetje verrast dat er een menselijk wezen bestond wiens tussenkomst hij kon inroepen. Een poging daartoe bestond uit een wuifgebaar, waardoor de deken gedeeltelijk aan zijn controle ontsnapte en er 'n bepaald lichaamsdeel zichtbaar werd dat men gemeenlijk met een broek pleegt te bedekken. Hij produceerde daarbij een armzalig lachje dat juridisch gesproken een ietwat onduidelijk beroep op overmacht betekende en een ongemotiveerd verzoek om interventie.
Haar reactie was dan ook overduidelijk: ‘Smeerlap!’, dat als een toverwoord over de grinddaken
| |
| |
galmde en enkele schuiframen in opstand bracht. Guido schoof schielijk het gordijn dicht, maar kon nog net door een kier waarnemen dat meerdere vrouwmensen op hun post verschenen en het onderling geheel eens waren over zijn onbetamelijk vertoon.
Tegelijk hoorde hij in de achterkamer het bellen van de telefoon. Toen hij de hoorn van het toestel nam, hoorde hij alleen het lachen van een vrouwenstem, waarna werd opgehangen.
Dit te kortstondig alarm bracht hem tot de conclusie dat Hélène niet bij een leverancier was en dat haar evenmin een ongeluk was overkomen. Er stak dus iets anders achter. Het had geen zin weer het bed op te zoeken en te wachten tot ze vanzelf terugkeerde. Men had hem een poets gebakken en de enige interventie die open bleef was die van de politie. Hij rilde van de kou, maar meer nog bij de gedachte straks opheldering te moeten geven aan de een of andere rechercheur voor wie hij zijn identiteit niet zou kunnen verzwijgen. Hij greep de telefoongids en met een nederige stem vroeg hij om directe assistentie. Het betrof een geval van vermoedelijke beroving... Hij nam weer plaats op de rand van het bed en schurkte zich dichter in de deken, waarbij hij zorgvuldig vermeed in de spiegel te kijken.
Enkele minuten later klonk het geloei van een politie-auto in de straat en even daarna verschenen drie
| |
| |
mannen in de deuropening, blijkbaar agenten in burger. Een wat oudere met grijs haar bij de slapen en twee jongere. Het schouwspel van de huiverende man op het bed wekte bij alle drie een getemperde vrolijkheid.
De oudste vroeg een beetje spottend: ‘Wel vader, wat is hier aan de hand?...’
Wat stotterend gaf Guido een zo kuis mogelijk verslag van het zo tragisch eindigende ‘uitje’.
Een der jongeren viel hem in de rede. ‘U moet het niet mooier maken dan het is, want door de buren werden we gewaarschuwd dat u zich op oneerbare wijze voor het raam hebt vertoond en dat is, zoals u misschien weet, een strafbaar feit...’
De oudste haalde een boekje voor de dag, likte aan z'n potlood en informeerde: ‘Hoe zijn uw naam en voornamen?...’
Guido voldeed aan z'n verzoek, maar aarzelde zijn professie te vermelden. Bijna huilend kwam hij met de waarheid voor de dag, maar greep de gelegenheid aan om bijzondere discretie te bepleiten, ter wille van de rechterlijke macht waarin hij sinds vele jaren een eervolle positie bekleedde.
De heren geloofden er niets van.
‘Een vice-president van het Hof bij Zwarte Tonnie op bezoek en daarbij piemelnaakt voor de ramen!...’
‘Zwart?...’ gaapte Guido. ‘Ze was blond, goudblond!...’
| |
| |
‘Dan is dat de schuld van de kapper! Maar we kennen dit adres heel goed, meneer... Altijd gedonder met mannelijke bezoekers of dronkemans-vechtpartijen... Daarvan kunnen we u op het bureau de verbalen tonen!...’
De oudste veranderde van toon en sommeerde: ‘Trekt u nu eerst eens behoorlijk uw kleren aan, want zó vat u kou en dat is gevaarlijk op uw leeftijd!...’
Alle drie knikten instemmend, waarbij ze elkaar glimlachend aankeken.
‘Maar daar gaat het juist om!... Die zijn spoorloos verdwenen... Ik heb overal gezocht, maar ze zijn nergens te vinden!...’
‘Wat heeft de vrouw er bij uw kleren te stelen... Het is haar alleen om de poen te doen!... Is daarover herrie geweest?... Zegt u het maar eerlijk!... Anders moet u het maar aan de rechter-commissaris vertellen en daar wordt de zaak niet mooier mee.’ ‘We zullen wel even voor u rondneuzen!...’ verklaarde z'n collega's en begonnen onder het bed te kijken en daarna in de aangrenzende kamers. Toen dat geen resultaat opleverde, ging de oudste naar de telefoon en sprak met het bureau waar ze vandaan kwamen.
‘Het spijt me voor u meneer, maar zó kunnen we u natuurlijk niet mee naar het bureau nemen. “Zwarte Tonnie” krijgen we in de loop van de dag wel te pakken. We kennen dat “bikkertje” waarmee ze ge- | |
| |
regeld op stap gaat en die zal ons wel nader inlichten...’
‘Maar mijn hemel, heren...’ stotterde Guido, ‘wat zal m'n vrouw wel denken... Misschien dat me een ongeluk overkomen is! Ik verzoek u dringend om uw medewerking! Aan een strafbaar feit heb ik me niet schuldig gemaakt en de rechterlijke macht mag toch niet in opspraak worden gebracht!... Dat is toch ook niet in uw belang!...’
‘Houd u maar rustig!... Ik heb om het drenkelingenpak gevraagd en dat zal hier wel spoedig arriveren. Dan gaat u in onze auto en geen haan die er verder naar kraait!...’
Bij de politieman scheen toch enige twijfel te ontstaan. Stel je voor dat het toch werkelijk een hoge ome van de rechterlijke macht betrof! Dan moest ie oppassen z'n vingers niet te branden. Op beroving leek het geval niet. Er moest iets anders achter zitten. Ook hij keek eens rond in de andere kamers. Het trof hem dat het raam in de badkamer openstond. Ze kon z'n kleren wel naar buiten gegooid hebben na een ruzie over de betaling. Hij keek uit het raam. Niets te zien!...
Inmiddels loeide de sirene voor de tweede maal.
Met ontzetting staarde Guido naar het kledingstuk dat een agent in uniform aan z'n collega overreikte. Waar had ie zo'n instrument meer gezien?... Opeens herinnerde hij zich de uitnodiging van een politiehonden-dressuurclub die een internationaal con- | |
| |
cours had georganiseerd. De man in het leren pak! Dezelfde vaalbruine kleur, hetzelfde snitloze jak en de bijbehorende als een versleten harmonika gekreukelde broek.
Moest hij die rommel aantrekken?...
‘Het is maar voor eventjes!...’ zei de oude rechercheur. ‘We zijn zo aan het bureau en iedereen zal denken dat u uit de gracht gevist bent!...’
Guido kon echt niet meedoen aan de algemene vreugde der overige aanwezigen. Hij schoot de broek aan die veel te lang was, maar het ergste was het jak dat twee rijen knopen had en mouwen die tot over z'n knieën reikten. Was het toch een bijtjas van de hondenafdeling?... Met afschuw wierp hij een blik in de spiegel. Hoe weinig geleek de karikatuur die hij daar waarnam op de zwarte waardige tabbaard, waarin hij gewoon was de rechtszaal te betreden! Tegelijk kende hij maar één wens: uit deze omgeving zo spoedig mogelijk weg! Het was nog wel vroeg maar er kon reeds publiek op de been zijn. Inderdaad stond er reeds een aantal halsrekkende nieuwsgierigen toen hij door de rechercheurs in ijltempo in hun wagen werd geloodst.
‘Afschuwelijk’, verzuchtte Guido, terwijl hij rondkeek naar de weinige meubels van het kale, grote vertrek, waar men hem achterliet terwijl de sleutel achter hem werd omgedraaid.
Hij mocht nog van geluk spreken dat men hem niet in een cel had opgesloten. Eén wensgedachte over- | |
| |
heerste: om godswil geen ruchtbaarheid! Wanneer ze maar eenmaal zijn identiteit hadden vastgesteld, kon medewerking van de politie niet uitblijven! Hij veegde met zijn harde kreukelige mouw langs zijn voorhoofd waarop het koude zweet stond als bij een koortslijder. Boven de deur hing een ronde schoolklok met zwarte, genadeloze cijfers. Nog vroeg! Als hij Elise voor de koffie kon bereiken, zag hij kans de zaak met een smoesje in het reine te brengen. Z'n ongeduld en angst deden hem zuur opboeren. Het liefst zou hij ergens braken. In z'n maag rumoerden niet meer de uitgekozen spijzen van de avond tevoren, maar brokken onverteerbare spijsresten die hij kwijt moest. Wanhopig zochten zijn ogen naar de traditionele spuugbakken die gewoonlijk in de wachtkamers van gerechtsgebouwen en politiebureaus aanwezig waren. Hij boerde opnieuw, maar om zich te bedwingen stond hij op en begon kwijlend en kokhalzend in het lokaal heen en weer te lopen. Dat hielp. Hij maakte zich nodeloos ongerust. Niemand had er belang bij hem in het verderf te storten. Zwarte Tonnie?... Hij trachtte haar te zien niet met goudblond haar, maar met zwarte lokken. Z'n fantasie schoot te kort. Stel je voor dat een rechterlijk brein een soort fotoalbum bevatte van alle justiciabelen die in de loop der jaren voor hem verschenen waren!... De gedachte alleen maakte hem nog misselijker dan hij al was.
Kop op, Guido! Oom Felix zou met z'n vingers
| |
| |
boven z'n hoofd knippen en om de hele affaire lachen. Kop op!...
Intussen wezen de genadeloze wijzers uit dat de tijd niet stilstond. Bijna twee uur waren verstreken en niemand die zich om hem bekommerde. Een kop sterke koffie!... Hij zocht naar een bel. Niet aanwezig. Buiten in de gang hoorde hij de stappen van uniformlaarzen. Stemmen, zo heel anders dan wanneer ze eerbiedig hun verklaringen formuleerden in de rechtszaal waarin hij gewoon was te zetelen. Het plotselinge gerammel van sleutels in een ijzeren slot. Een vloekende mannenstem. Waarschijnlijk een dronkaard die z'n roes had uitgeslapen en er nu werd uitgetrapt. Guido kroop weer terug in het hoekje van de houten bank waarop hij nu al zo lang en tevergeefs had zitten wachten. Als hij eens op de deur bonsde... Men kon hem hier toch niet de hele dag vasthouden! Een domme kinderachtige traan gleed in de stoppels van zijn nog ongeschoren kin...
Onverwachts werd de deur geopend en er verscheen een kleine, gedrongen figuur met zwart glimmend haar en grote brilleglazen op een sierlijk gebogen neus. Daaronder prijkte een peper-en-zout sikje dat het geheel een Frans uiterlijk gaf. De ogen, even donker als z'n hoofdhaar, schenen een binnenpretje te verwerken en een hand werd gemoedelijk naar hem uitgestoken.
‘Blijft u zitten, meneer Severus... Ik ben commissa- | |
| |
ris Welders... Het spijt me ontzettend dat ik u zo lang moest laten wachten, maar...’ Hij voleindigde de zin niet en wendde zich tot de beide rechercheurs die hem volgden en waarvan één 'n zorgvuldig in papier saamgebonden en verzegeld pak droeg. Guido constateerde dat het dezelfde politiemensen waren die hem reeds eerder bezocht hadden.
‘Zet maar naast meneer op de bank en verder heb ik jullie waarschijnlijk niet meer nodig!...’
En daarna tot Guido: ‘Nu we alleen zijn, president, stel ik u allereerst weer in het bezit van uw kleren. Die waren er ook de oorzaak van dat ik niet eerder tot een definitief resultaat ben gekomen, maar dat vertel ik u straks wel!... Wilt u ze even aantrekken, ja... pardon!... in mijn tegenwoordigheid, om te verklaren of u iets mist...’
Guido voelde zich danig opgelucht en haastte zich om aan het verzoek van de commissaris te voldoen. Hij voelde in alle zakken en zakjes, zelfs snuffelde hij in z'n portefeuille, maar er ontbrak niets.
‘Dat doet me genoegen, want dat klopt met wat Zwarte Tonnie nadrukkelijk heeft verklaard: het ging helemaal niet om iets weg te nemen, maar ze wilde u een geintje flikken, omdat ze u verwijt haar destijds niet aan haar moeder te hebben toevertrouwd en ze u belachelijk wilde maken... Dat is mijns inziens geen strafbaar feit...’
‘Maar al was het dat wel... Ik wil geen enkele strafrechtelijke maatregel tegen haar!... In godsnaam
| |
| |
geen ruchtbaarheid commissaris!... U weet hoe kwetsbaar we zijn!... Ik hoop dat u daartoe zult willen medewerken!...’
De commissaris knikte begrijpend.
‘Het is anders helemaal geen gemakkelijke juffrouw!... Pas op mijn dreigement haar in voorlopige hechtenis te stellen, vertelde ze wat ze met uw kleren had uitgevoerd...’
Guido luisterde aandachtig, bijna geamuseerd, naar het verhaal van de commissaris. ‘Ze beklaagde zich ook dat u haar mishandeld heeft door uw nagels in haar rug te zetten. Ik heb dat gekwalificeerd als een lichte bedrijfsschade...’
De commissaris barstte in een schaterlach uit... ‘En wat de kletspraatjes der buurdametjes betreft, doordat ge u ongekleed aan het raam hebt vertoond, geloof ik dat van uw kant niet de minste opzet aanwezig was, zodat hier evenmin van enig strafbaar feit gesproken kan worden!...’
Guido deed maar magertjes mee aan de hernieuwde lachbui van commissaris Welders.
‘Wil ik even een taxi voor u bellen?...’ besloot deze zijn verlossende toespraak.
|
|