te werken en als hij daarvoor te lui is, dan is dat zijn schuld en niet de mijne!...’
Kokkelaar werd niet boos. Hij vond dat jonge ding en haar driftige uitval lang niet gek. Al je er zo één op de boerderij hebt, weet ze tenminste van aanpakken.
‘Misschien heb je daarin gelijk, Tonia, maar dat verandert aan de zaak niets. Jonnie is nu eenmaal een wat zwakke figuur die gemakkelijk is af te leiden. Sinds hij jou kent, voert hij geen bliksem meer uit en voor z'n laatste examen is ie gezakt... Bovendien...’
Het leek of hij aarzelde met een nieuw argument voor den dag te komen en het woord ‘bovendien’ bleef als een onzichtbare maar gevaarlijke bedreiging in de lucht hangen.
‘Bovendien: jullie horen niet bij elkaar!...’
Hier wist Tonia direct geen antwoord op. Ze werd er onzeker door. Waarom hoorden Jonnie en zij niet bij elkaar?...
Ze waren toch op elkaar gesteld, ze verlangden naar elkaars tegenwoordigheid, ze vrijden met elkaar... Hoe kon een buitenstaander over zoiets intiems tussen twee mensen oordelen?...Het enige was de zogenaamde ‘stand’, maar die heeft toch met wederzijdse genegenheid niets te maken!...
Van haar klaarblijkelijke verwarring maakte Kokkelaar gebruik om thans het grote geschut in stelling te brengen. Hij meende in haar ogen een misplaats-