| |
| |
| |
XIV
Toen mr. Severus bij oom Felix aanbelde, werd de deur niet, naar hij verwachtte door ‘juffrouw Jo’ geopend, maar door een vriendelijke dame van middelbare leeftijd.
‘Dame’ vroeg hij zich af, met een onfeilbaar instinct voor wezenlijke ‘distinctie’. Haar gezicht was iets te rond en te welgedaan om ‘voornaam’ te lijken, de kleine donkere levenslustig flonkerende ogen gaven een toenadering te kennen die in strijd was met de, zij het aangeleerde, terughouding van een vrouw van standing, en de neus was een grappig wipneusje waar je niet te lang naar kijken moest, maar dat aan het geheel iets ondeugends en inviterends gaf.
Op zijn mededeling dat hij zijn oom Felix wenste te spreken, reageerde ze met een veroverende glimlach, nam jas en hoed van hem aan en wees naar de trap.
‘U kent zeker de weg?...’
Terwijl Guido de dikke loper met de glanzend gepoetste koperen roeden betrad, kon hij de keuze van zijn oom wat de plaatsvervangster van ‘juffrouw Jo’ betrof alleszins billijken. Hij werd in zijn overtuiging nog versterkt, toen oom hem met uitgestoken hand in de deuropening van zijn studeerkamer tege- | |
| |
moet kwam. De oude knaap zag er welvarend uit. Wel was zijn vroegere slanke taille verdwenen en vervangen door een blijkbaar zorgvuldig gecultiveerd buikje, maar hij was nog altijd een rijzige, goedgeklede gentleman, aan wie het evengolvend grijze hoofdhaar nog altijd een schijn van jeugdige charme verleende.
Toen Guido plaats nam in een der fauteuils bij het enorme, toch stijlvolle bureau-ministre voelde hij zich lichtelijk geïntimideerd. Gewoon als hij was aan de verheven maar niet bepaald gemakkelijke zetel van het recht, zakte hij wat te diep weg en verloor hierdoor zijn waardigheid. Dit scheen oom Felix te amuseren, want hij vroeg 'n beetje spottend of hij misschien een minder gemakkelijke stoel prefereerde, maar hij wachtte het antwoord niet af en flapte onmiddellijk het deksel van een duur kistje sigaren open, waaruit Guido met eerbiedige vingers een stevig exemplaar peuterde. Was deze zich gemakkelijk bewegende gastheer een broer van zijn overleden vader?... Ineens zag hij diens onaanzienlijke figuur, neergehurkt bij zijn kinderachtige treintjes en hij schaamde zich voor een verleden dat al bijna uit zijn herinnering was verdwenen.
‘Nou, wat zeg je van je nieuwe tante?...’
Guido begon een beetje ongelovig te glimlachen, alsof hij verwachtte dat ergens in de ruime werkkamer van oom Felix een dame zou oprijzen die aan zijn verwachtingen beantwoordde, dat wil zeggen
| |
| |
op enigerlei wijze verband hield met de hem zo vertrouwde ‘h’ en ‘ck’.
Toen dit niet geschiedde, probeerde hij een afleidingsmanoeuvre:
‘En 'juffrouw Jo,... is die niet meer...?...’
Oom Felix wachtte even alvorens zijn neef nader in te lichten. Hij trok een plechtig gezicht, hetzelfde waarmee hij gewoon was de voorlezing van een testament aan de nabestaanden te beginnen en keek daarna ontspannen dwars door een rookwolkje dat hij voor zich uit blies:
‘Al sinds geruime tijd heeft juffrouw Jo mij verlaten, om in het huwelijk te treden met de niet geheel onbemiddelde directeur van een mandenmakerij nadat ik haar voor de zoveelste maal had te kennen gegeven dat van mij in die richting niets te verwachten viel. Tot haar rechtvaardiging moet ik eraan toevoegen dat niet zozeer de “manden” dan wel de ocarina die de directeur met veel talent bespeelde, de doorslag tot die noodlottige stap had gegeven. “Noodlottig” moet je opvatten als de kwalificatie van het huwelijk in het algemeen, want wat het huwelijk van “juffrouw Jo” betreft, zal het ook jou genoegen doen te vernemen dat ze zich in haar nieuwe status van mevrouw de directrice bijzonder goed thuis voelt...’
Hier verslikte oom Felix zich in een nieuwe rookwolk en daalde daaruit met van vreugde tranende ogen tot de werkelijkheid terug.
| |
| |
‘Er zat niets anders op dan de smadelijke weg van het adverteren om vrouwelijke assistentie. Ik werd er misselijk van om iedere avond opnieuw in een duur restaurant te dineren, afgezet te worden en 's nachts enige malen op te staan om zuiveringszout te slikken.
Na vele mislukkingen ben ik eindelijk door een bevriende relatie in contact gekomen met de dame, waarvan je beneden alleen maar de uiterlijke kwaliteiten hebt mogen bewonderen, maar die straks, als je tenminste, wat ik hoop, bij me blijft eten, je door haar culinaire gaven in bewondering zal brengen!...’
Oom Felix onderbrak z'n monoloog door 'n ruk te doen aan een op rubberwieltjes gemonteerd barmeubel, waaruit hij een fles sherry en glazen te voorschijn toverde.
In Guido voltrok zich een metamorfose. De ‘h’ en ‘ck’ vielen van hem af als waardeloze maskeradeprullen en na z'n tweede glas sherry beschouwde hij oom Felix als de profeet van een esoterische levenskunst, waarin hij gaarne ingewijd wenste te worden. Bewonderend luisterde hij naar zijn verdere biecht. ‘Nu zul je je natuurlijk afvragen waarom ik, in plaats van haar tegen een hoog salaris als huishoudster in mijn dienst te nemen en te houden, ten slotte toch maar naar de burgerlijke stand ben gestapt, ondanks mijn hartgrondige afkeer van alles wat op een huwelijk lijkt. Over een maand ben ik volgens
| |
| |
wettelijk voorschrift ambteloos burger. Daar heb ik ontzettend tegen opgezien! Je kantoor sluiten, geen cliënten meer ontvangen die je door de lange dag heen helpen... Dan ga je ten slotte met jezelf praten...’
Guido bekeek z'n oom ineens met andere ogen. Dat was niet langer de optimistische levensgenieter, het ‘zieltje zonder zorg’ zoals z'n vader hem wel eens met nauwelijks verholen afgunst aanduidde, maar een vermoeide en teleurgestelde vrijgezel die de toekomst alleen niet meer aandorst. En toen kwam ook het grote woord er uit dat ze beiden niet wilden uitspreken omdat het te veel op de dood leek.
‘De eenzaamheid’... ‘Die kan je alleen als winst beschouwen wanneer je nog jong bent. Dan betekent ze de vrijheid die je nodig hebt om van je jeugd te genieten.’
Z'n gezicht klaarde op bij de herinnering. ‘In tegenstelling tot je goeie vader, Guido, heb ik me nooit aan een huwelijk gewaagd. Wanneer je iets minder lelijk bent dan een aap maar over de nodige contanten beschikt, kun je zoveel vrouwen krijgen als je wilt. En de mooiste!... Dat heb ik dan ook gedaan! Decepties bleven niet uit, maar de jacht, die verduivelde jacht, naar steeds weer iets nieuws, iets anders, daar kon ik geen weerstand aan bieden. Wanneer een bepaalde liaison wat langer duurde dan een vorige, maakte ik er abrupt een eind aan, want ik wilde me in geen geval binden...’
| |
| |
In Guido ontstond enige weerstand. Het was toch eigenlijk beneden je ‘standing’ als notaris om op die manier de Don Juan uit te hangen. Aan de andere kant benijdde hij oom om z'n daadkracht. Die had tenminste de moed en de takt bezeten om, zonder z'n carrière te schaden, datgene te volbrengen wat in hemzelf als een heimelijk maar onuitroeibaar verlangen aanwezig bleef. Zou z'n vrouw hiervan enig vermoeden hebben?...
‘Toch...’ ging oom Felix voort, ‘werd ik in de loop der jaren wat standvastiger. De liquidatie was niet altijd even gemakkelijk. Ik kreeg in de gaten dat er zo iets bestaat wat je “de weerhaak” kunt noemen. Verwar dat niet met medelijden! Het is misschien beter om van “gewenning” te spreken. Je wilt het niet meer kwijt omdat het iets van jezelf is geworden. Vandaar dat oudere mensen zo tegen verhuizen opzien...’
Hij begon bevrijdend te lachen en Guido deed eraan mee. 'n Kostelijke sinjeur, die oom Felix! In de rechterlijke macht waren die niet te vinden. Daar verschansten ze zich allemaal achter de barrière van het decorum.
Het barmeubel rolde weer te voorschijn, wat inspirerend werkte op beider vertrouwelijkheid. Toen oom de glazen opnieuw vulde, beefde z'n hand.
‘Bij u vergeleken, komen wij heel wat te kort!...’ opperde Guido.
‘Wat bedoel je met “wij”?...’
| |
| |
‘Nou ja,... ik bedoel, m'n collega's in de magistratuur...’
'n Onderzoekende blik trof Guido.
‘Reken je jezelf ook tot die tekortkomers?...’
Guido gaf geen antwoord, maar toen hij aan z'n glas nipte, was ook zijn hand enigszins onzeker.
‘Luister eens, jochie, je hoeft je tegenover mij niet beter voor te doen dan je in werkelijkheid bent!... Ik ben een mensenkenner en jouw ogen spreken een heel andere taal!... Ik herinner me dat ik je, vele jaren geleden, eens meegenomen heb naar het circus en dat ik je toen op de man af vroeg wat je het mooist in de voorstelling had gevonden... Toen antwoordde het nog onschuldige jongetje op een knappe trapezewerkster doelend: “de dame met het blauwe broekje”... Herinnert de vice-president van thans zich dat niet meer?...’
De laatste vraag werd met komisch bedoelde stemverheffing gesteld en de magistraat kon niet anders dan met een gulle lach erkennen dat het blauwe broekje niet geheel uit zijn herinnering was verdwenen. Bij wijze van excuus voegde hij er echter onmiddellijk aan toe dat het voor een rechter uitermate moeilijk is, zonder groot risico met dat soort ‘dessous’ in vertrouwelijk contact te komen. Z'n vrouw, in het volle besef van haar ‘h’ en ‘ck’, zou hem zeker ter verantwoording roepen wanneer hij zich buiten een controleerbaar verblijf in het Paleis van Justitie, elders ophield dan strikt noodzakelijk was...
| |
| |
‘Heb je dan voor je verblijf hier wel permissie, kwajongen?...’ juichte oom Felix.
‘Ach... ze weet waar ik ben... maar u begrijpt... Ze is niet bijzonder gemakkelijk...’
Oom genoot zichtbaar van Guido's vernedering. Na even te hebben nagedacht, zei hij op gedempte toon: ‘Voor zulke dames is er maar één remedie... en daar kan ik je aan helpen!...’
Hij stond op en opende een kast waarin zich talrijke dossiers bevonden. Daarvan reikte hij er één over aan zijn verbaasde neef. Deze las: ‘Statuten van de Naamloze Vennootschap “Internationale Credietverlening aan kleine Middenstanders”, ge--vestigd en kantoorhoudend te 's-Gravenhage enz. enz.’
Hij nam het dossier weer ter hand en las er uit voor. Het betrof allemaal klinkende namen van bestuurders, commissarissen en in het algemeen personen in dienst der vennootschap.
‘Het zal me helemaal niet moeilijk vallen, Guido, om jou voor een commissariaat in deze of een dergelijke n.v. in aanmerking te doen komen... Je weet misschien hoe mijn oude leermeester in het staatsrecht de commissarissen ener naamloze vennootschap kwalificeerde: het zijn gedistingeerde wezens die tantièmes trekken... Het laatste is voor jou van minder belang, maar aan de eis van distinctie voldoe je in ieder opzicht, al zou het alleen maar zijn omdat je mijn bloedeigen neef bent!...’
| |
| |
‘Het alibi!...’
‘Inderdaad, je zult als een goede commissaris voor het bij wonen van de vergaderingen geregeld op reis moeten en het is geen usance dat de heren daarbij door hun echtgenoten worden vergezeld...’
Hun gesprek werd plotseling onderbroken door het galmende geluid van een gong. Even daarna klonk een manhaftige stem: ‘Komen jullie beneden?... Het eten is klaar!...’
Als geëlektriseerd rees oom Felix overeind. Hij knipte geheimzinnig met duim en middelvinger boven zijn hoofd en verklaarde con sordino:
‘Een alt, niet waar?... Altijd een teken van bijzondere, enigszins mannelijke kwaliteiten... Dat zal je straks blijken uit een dinertje dat geen beroepskok haar kan verbeteren!...’
|
|