| |
| |
| |
VIII
‘Komt u eens naderbij!...’ vroeg de president.
Hij geeuwde, er kwam geen eind aan die voogdijvoorzieningen evenmin als aan de regen buiten, die met vlagen tegen de hoge ruiten zwiepte. Mr. Severus was nog jong en dan dien je gelijkmoedig door deze rijstebrij heen te ploeteren. Het kwam allemaal op hetzelfde neer. Je behoorde aan partijen de nodige vragen te stellen, maar ten slotte conform het advies van de voogdijraad te beslissen. Diens rapporten waren geheim en uitsluitend ter voorlichting van de rechter. De partijen kregen er geen inzage van. Je deed verstandig maar niet al te uitvoerig op de feitelijkheden in te gaan, want dat ontaardde gemeenlijk in ruzies tussen de ouders en wederzijdse beschuldigingen die je als buitenstaander toch niet kon beoordelen. Het was wel zaak een zekere belangstelling in het geval te demonstreren, maar de verantwoordelijkheid voor de beslissing berustte ten slotte bij de raad die door een afgevaardigde vertegenwoordigd werd. Ditmaal was dat een vrouw van middelbare leeftijd. Mr. Severus vroeg zich heimelijk af of ze een pruik droeg. Boven haar brilleglazen prijkte een wat overdadige bos donkerbruin krulhaar die wat de kleur en de opmaak be- | |
| |
trof, te jeugdig aandeed tegenover de fletse, mismoedige gelaatstrekken daaronder. Ze bleef aandachtig turen in haar dossier. Wanneer ze opkeek, was het uitsluitend naar de president en dan kregen haar strenge ogen een glimp van onderdanige aanbidding. Ook was er nog de lopende magistratuur in de vorm van een geruisloze bode die zich op het verzoek van de president naar twee aanwezige vrouwen op de achterste getuigenbank haastte en ze beduidde voor de groene tafel te verschijnen.
Het waren een vrouw uit de volksklasse en haar omstreeks zestienjarige dochter.
‘Bent u de moeder?’ vroeg Severus met een bijna welwillende glimlach. Daartoe was wel enige aanleiding, want ze zag er knap en fris uit. Bij haar hoefde je niet aan een pruik te denken. Gezond, jong haar, even glanzend als de uitdagende ogen waarmede ze naar de president keek.
‘Nog altijd!...’ lachtte ze.
Dat antwoord beviel Severus niet. Om haar van zijn gezag te doordringen, beet hij haar toe: ‘Er valt niets te lachen!... Het gaat om een ernstige zaak!...’ En daarna op het meisje naast haar wijzend:
‘Is dat Antonia Margaretha Maria, uw dochter?...’ De vrouw was helemaal niet onder de indruk van Severus' strenge toon en gefronste wenkbrauwen. Ze knikte bevestigend, maar haar levenslustige blik bleef onafgewend op de president gevestigd. Waar- | |
| |
achtig een knappe kerel, die hoge ome! Heel wat anders dan dat armetierige kereltje waarvan ze nou goddank gescheiden was. In de gang had ze hem ontmoet. Hij had z'n sluwe vossekoppie omgedraaid, maar ze kreeg de kans hem toe te bijten: ‘Van Tonia blijf je af, of ik trap je je darmen uit je lijf!...’ ‘Gaat u daar maar weer op de bank zitten...’ zei Severus tegen het jonge meisje, dat met een vrijmoedige zwaai van haar wat te korte rokken aan zijn bevel voldeed.
Een knap stel! vond Severus. Beloofde wat voor de toekomst! De moeder had, ondanks zijn vertoon van ernst en waardigheid, al lang gezien dat Severus geen vrouwenhater was. Voor de buitenwereld moest hij natuurlijk komedie spelen. Ze twijfelde geen ogenblik of hij zou Tonia aan haar toewijzen. In die zekerheid draaide ze zich naar haar dochter om en maakte een groetend gebaar met haar vingers.
Onverwacht gaf Severus met zijn voorzittershamer een harde klap op het groene laken.
De vrouw schrok ervan, maar toch niet zo dat haar blijmoedigheid in gevaar kwam.
‘Ik vind uw optreden onbeschaamd!...’ bulderde hij. ‘U heeft zich hier behoorlijk te gedragen en wanneer u dat niet kunt laat ik u uit de zaal verwijderen!...’
Was hij werkelijk boos, de president?... Hij geloofde het zelf niet.
| |
| |
Hij handelde meer in een spontane reactie, omdat de vrouw blijkbaar van nature niet beschikte over voldoende eerbied voor de rechterlijke macht. Zijn belangstelling voor haar uiterlijk schoon was opeens verdwenen. Even vleugde het inzicht dat die plebejers nu eenmaal niet over beschaafde omgangsvormen beschikken, maar wat zou juffrouw Bradelschade van de voogdijraad wel van hem denken, wanneer hij maar alles over zijn kant liet gaan. En de bode, van wie bekend was dat hij opstandige stukjes in het blad van de personeelsbond schreef?... Toen hij constateerde dat de vrouw haar zelfde optimistische blos behield en hem met een vergevensgezinde nieuwsgierigheid bleef aanstaren, schakelde hij over op de versnelling van gespeelde minzaamheid, waarin hij, zoals de meeste advocaten wisten, het gevaarlijkst was.
‘Ik kan me best begrijpen dat u veel van uw dochter houdt, maar dat mag u toch niet verleiden tot een vertoon van vrolijkheid dat meer op de kermis thuishoort!...’
Het begrip ‘kermis’ had een averechtse uitwerking op de vrouw. Een soort plotselinge verbroedering met de aanwezigen, waarin ze ook juffrouw Bradelschade betrok.
‘We zijn hier toch zeker niet op een begrafenis! M'n dochter en ik hebben altijd de grootste lol!... Als ik haar zo niet had groot gebracht was ze dood gegaan van sjagrijn bij die rotvent van d'r vader!...
| |
| |
Die zat altijd maar met z'n vrindjes in de kroeg te kaarten en als ie thuiskwam zei ie nooit een vrindelijk woord!...’
Ze had nog veel meer willen vertellen, maar de president stopte haar woordenvloed.
‘Het gaat hier niet om uw gewezen man, maar over uw dochter. Of die aan hem zal worden toevertrouwd, dan wel aan u of...’ Severus begon geheimzinnig te grijnslachen ‘aan een gezin, een harmonisch mileu, waarin ze zonder gevaar voor haar zedelijk heil kan opgroeien...’
De vrouw begreep maar weinig van de presidiale tirade, maar net genoeg om in opstand te komen. Die zwartjas en dat kreng van een Bradelschade, waarmee ze het vroeger al zo dikwijls aan de stok had, spanden tegen haar samen. En op de achtergrond: ‘vossekoppie!’... dat nam ze niet!
‘De rechtbank heeft haar aan mij toegewezen!... Heeft die z'n eige soms vergist?...’
Severus schudde langzaam met het hoofd over zoveel domheid.
Hij wilde het haar uitleggen, dat bracht z'n ambt nu eenmaal mee. 'n Beetje gemoedelijk en zoetsappig, in het tempo waarop je een kind de spelkunst tracht bij te brengen, doceerde hij:
‘U bedoelt waarschijnlijk de beschikking van de president der rechtbank... Toen u, wat het volk noemt, in “de verzoenkamer” was, heeft de president inderdaad uw dochter aan u toegewezen, maar...’ en hier
| |
| |
stak hij z'n wijsvinger in de hoogte ‘dat was maar voorlopig, dat wil zeggen gedurende het proces... Nu dit is afgelopen, dient er een definitieve uitspraak te worden gedaan en daar gaat het hier nu over... Misschien bevestig ik de beschikking van de president, maar het kan ook zijn dat mijn uitspraak een andere is...’
Hij bleef even zwijgen. Een stilte om z'n woorden meer gewicht bij te zetten. Niet slecht bekeken, want de vrouw leek enigszins in verwarring te zijn gebracht.
Konden die heren van het gerecht je het ene ogenblik je kind toevertrouwen om het later weer van je af te nemen?... Daar zat natuurlijk dat kreng van een Bradelschade achter! Die had haar thuis enkele keren bezocht. Ze constateerde dat alles er netjes en zindelijk uitzag, dat Tonia, hoewel ze overdag in een kapsalon werkte, op tijd thuiskwam en dat de verstandhouding tussen beiden niets te wensen overliet. Dat scheen haar niet te bevallen. Ze luisterde, knikte met haar ragebol, maar vond haar blijkbaar, net als nu de president, wat vrijmoedig in haar uitlatingen.
Of Tonia niet al te veel voor haar kleren uitgaf, of ze al met jongens omging... Toen was ze van leer getrokken!
‘Wil je een jonge meid verbieden met jongens in contact te komen?... Als het maar in het nette bleef en daar stond ze voor in!’
| |
| |
Bradelschade lachte een beetje zuur: ‘Of ze zelf hertrouwen wilde?...’ ‘Dat zijn mijn zaken’ had ze terug gegrauwd, maar ze wist wel waar de pruik op doelde... De commensaal die bij haar inwoonde en die door haar en haar dochter ‘ome Henk’ werd genoemd. Naderhand had ze van de buren gehoord dat ook daar Bradelschade haar licht had opgestoken. Over het algemeen waren de inlichtingen gunstig, behalve bij de slager, met wiens vrouw ze eens ruzie had gemaakt over te laag gewicht. Bradelschade had de inrichting van het huis willen zien, in welke kamer zij sliep, of de dochter in dezelfde kamer sliep en waar de commensaal... Toen had ze zich niet meer kunnen inhouden. ‘Kijk eens, juffrouw, dat gaat je geen bliksem aan!... Al ben ik niet bij de voogdijraad, ik begrijp heel goed wat je bedoelt... Je bent partijdig omdat je jaloers bent... Bij jou zal geen kerel meer in bed kruipen, daar ben je te oud en te lelijk voor!...’ Die zat! Bradelschade had haar papieren zo haastig bij elkaar gegrist, dat haar bril van 'r neus was gevallen en zonder een woord verder de kamer uitgedraafd...
‘Op mij valt niets aan te merken!’ antwoordde ze.
Severus keek haar even onderzoekend aan. ‘Dan zullen we eerst maar eens vragen wat de vertegenwoordigster van de voogdijraad ervan denkt...’ zei Severus, terwijl hij naar Bradelschade opkeek met de vertrouwende glimlach van een bruidegom die het jawoord verwacht.
| |
| |
Bradelschade ging overeind staan en drukte haar bril vaster op haar stompneus.
‘We hebben in deze zaak een uitvoerig onderzoek ingesteld, waaruit ons is gebleken dat de moeder als opvoedster in hoge mate te kort schiet. Ze heeft een intieme verhouding met een getrouwde man die bij haar als commensaal inwoont. Ik laat dit voor wat het is, maar het dochtertje gaat met “ome Henk” - dat is de naam van de commensaal - naar de bioscoop en doet geregeld boodschappen voor hem. De man geeft haar het benodigde geld en koopt daarvoor behalve voedingsmiddelen ook sterke drank waarvan hij vaak misbruik maakt, al of niet in gezelschap van moeder en dochter. Leveranciers hebben hem in z'n onderbroek over het portaal zien lopen, tewijl de dochter zich daar eveneens bevond. De moeder is van haar man gescheiden omdat ze hem zo'n “saaie Piet” vond, maar in werkelijkheid staat deze bekend als een godvruchtige en zuinige huisvader die in een eis tot echtscheiding van de moeder heeft bewilligd, omdat ze geregeld meer uitgaf dan z'n salaris toeliet en hij hierdoor met een faillissement bedreigd werd...’
Tijdens deze als een vonnis voorgedragen oratie had de moeder enige malen verontwaardigd geïnterrumpeerd, maar Severus liet niet toe dat er discussie ontstond over wat haar werd aangewreven. Ze voelde zich in het nauw gedreven. Bepaalde feiten werden opzettelijk door Bradelschade in haar
| |
| |
nadeel voorgesteld, terwijl ze in werkelijkheid niets betekenden. Ze begreep ook zeer goed uit welke hoek deze verdachtmakingen afkomstig waren, maar steeds wist Severus haar bars en kort tot zwijgen te brengen. Alleen Tonia kwam haar te hulp. ‘Allemaal gelogen...’ riep ze vanaf haar verre zitplaats. ‘M'n vader is een huichelaar die altijd in de kroeg zit en ons honger laat lijden... Zelf houdt ie 'r een vrouw op na, maar dat doet ie zo stiekem dat je 'm niks kunt bewijzen... Ook dat mens daar...,’ ze wees beschuldigend naar Bradelschade, ‘staat onder z'n invloed en ze verklaart alleen wat hij haar heeft ingepraat. Ze moest zich schamen!... Ze is net zo'n vuile leugenaar als hij... Ze...’ De rest van haar woorden werd onverstaanbaar door de roffel die Severus met zijn hamer op het groene laken ten gehore bracht. Nu was hij echt boos. De geest des tijds! Er bestond geen respect meer voor de rechterlijke macht!...
‘Bode!...’ schreeuwde hij. ‘Breng die juffrouw onmiddellijk naar buiten!...’
Bradelschade genoot. Ze had er een kleurtje van gekregen, maar bleef uiterlijk onverstoorbaar in haar stukken kijken.
Anders was het met de vrouw gesteld die bij de interruptie van haar dochter in tranen was uitgebarsten. Ze snikte in haar zakdoek en dorst niet om te kijken. Haar vertrouwen was verdwenen. Zij stond tegenover een complot en in gedachten zag ze
| |
| |
hoe haar dochter door de politie werd weggehaald om bij vreemde mensen onderdak te worden gebracht.
Severus bleef zwijgen tot Tonia was verdwenen.
Hij hield niet van huilende vrouwen. De meesten denken dat ze door dat dramatisch vertoon de rechter voor zich innemen, maar bij hem verwekte het meer een heimelijke woede. Tegen wie de woede gericht was, wist hij eigenlijk zelf niet. Het was meer tegen de vrouwen in het algemeen. Rustig met ze discussiëren was immers niet mogelijk! Werden ze eenmaal in het nauw gedreven, zoals nu door de vertegenwoordigster van de voogdijraad, dan moest de zakdoek eraan te pas komen. Er was echter nog een ander element in zijn ontstemming. Deze vrouw behoorde volgens een oppervlakkige taxatie tot het verleidelijke slag. Welgevormd en stiekem de kat in het donker knijpen! Een gezellig diertje om mee te stoeien maar het eind betekende een, al of niet openlijke, aanslag op je portemonnaie of desnoods chantage. Alleen zo'n vent als ‘ome Henk’ was ertegen opgewassen. Diens stoeipartijtjes geschiedden gratis en in het verborgene rookte hij de sigaartjes van de wettige echtgenoot die voor haar betaalde. Severus kreeg er ineens plezier in dat verkapte hoertje op haar nummer te zetten. Hierdoor behaalde hij de overwinning op ‘ome Henk’. Maar langzaam en niet overhaast. Geen guillotine, maar de pijnbank. Op waardige, bijna meewarige toon, vermaande hij:
| |
| |
‘Blijft u nu rustig, want anders moeten we de zaak buiten uw tegenwoordigheid afhandelen. Mevrouw Bradelschade heeft er geen enkel belang bij hier anders dan de waarheid te verklaren. Zij is noch op de hand van uw gewezen man, noch op die van u. Van haar onpartijdigheid ben ik overtuigd en het past uw dochter niet haar te beledigen... Bergt u nou uw zakdoek maar op en als u u behoorlijk gedraagt, ben ik gaarne bereid te vernemen wat u tegen het oordeel van de voogdijraad heeft in te brengen...’
Er begon twijfel in de vrouw te herleven. Tonia had niet zo moeten uitvaren. Met tranen bereik je meer dan met schelden. Het feit echter dat ze hier alleen stond, dat niemand haar partij trok en ze het alleen moest uitvechten, deed haar zichzelf als een martelares beschouwen, waardoor ze haar zakdoek niet opborg en, hoewel wat klagelijk, bleef doorhuilen. Severus zag dat het ijs begon te smelten. Hij was op de goede weg.
‘Bode, brengt u mevrouw een glas water...’
Er viel een stilte, waarin de zwijgende bode aan het gerechtelijk bevel voldeed.
De vrouw pakte het glas aan met een bevende hand en deed er 'n paar slokjes aan. Daarna wiste ze haar ogen af en waagde het de rechter weder aan te zien. Wat moest ze tegen Bradelschade aanvoeren? Wat die beweerde was in hoofdzaak een ver- | |
| |
draaide voorstelling der feiten. Inderdaad had ze een verhouding met Henk, maar die was het gevolg van de eenzaamheid die ze niet verdragen kon en Tonia stond hier geheel buiten. Henk was een fatsoenlijke kerel, al dronk hij wel eens een stevige borrel, en hij wenste niets liever dan met haar te trouwen, maar z'n vrouw wilde, louter uit pesterij, niets van een echtscheiding weten. Hoe moest ze dat allemaal aan die meneer in toga duidelijk maken? Hij geloofde haar toch niet! Daarom bleef ze zwijgen. Henk had gelijk: ze had een advocaat moeten nemen! Ze was er naar één toegeweest, 'n oudere man die haar aandachtig had aangehoord en verklaard dat ze beter haar geld in haar zak kon houden, want dat toch alles van het advies van de voogdijraad afhing...
Severus gaf een glimlachje weg. Deze maakte haar opnieuw overstuur. Als ze het hem allemaal maar eens rustig, bij haar thuis kon vertellen, maar hier bevroren de woorden in haar keel. Zelfs de bode die nog gereed stond met z'n glas, werkte op haar zenuwen. Nou wist ze ineens op wie hij leek: de lange Briedé die chauffeur was bij een begrafenisondernemer. Net zo'n houten smoel! Die had haar verteld hoe hij mee had moeten helpen om twee jonge kinderen die gestorven waren ‘af te leggen’. De koude rillingen liepen nog over haar rug als ze eraan dacht...
Severus had er genoeg van. Straks viel ze misschien
| |
| |
in een flauwte. Hij keek naar de klok. Nog even de vader horen en dan was hij voldoende georiënteerd. Met een allervriendelijkst hoofdknikje wendde hij zich tot de vrouw: ‘U wordt bedankt voor uw komst, mevrouw... Gaat u nu maar rustig naar huis, dan krijgt u later wel bericht...’
‘Vossekoppie’ werd niet voor niets met de sluwe viervoeter vergeleken.
Hij kwam de zaal binnen en sloop eerbiedig tot voor het podium waarop de rechter zetelde. Daar maakte hij een ootmoedige buiging en waagde het pas daarna hem aan te zien.
De scherpe, starre blik uit twee oogjes die te dicht bij z'n puntneus waren geplaatst. Het scheen of de natuur z'n aanschijn alleen had geformeerd ter wille van die oogjes en die blik. Ze hadden zich onder een hoog en kaal voorhoofd verscholen in de holten tussen de uitstekende jukbeenderen. Ze misten bewegingsvrijheid en ook een duidelijk waarneembare kleur, maar door de diepe neerwaarts getrokken rimpels bezijden een klein pruilerig kindermondje, maakte het geheel de indruk van arglist en vastberadenheid. Na iedere vraag die Severus hem stelde, wachtte hij even alvorens te antwoorden. Hij sprak langzaam en goed verstaanbaar.
‘Ik kom hier alleen in het belang van mijn dochter. Wat mijn gewezen vrouw beweert, zijn allemaal verdachtmakingen die, zoals het onderzoek door de voogdijraad heeft uitgewezen, op onwaarheid be- | |
| |
rusten. Haar bedoeling is mijn dochter aan mijn invloed te onttrekken en haar op te voeden in een omgeving van ontucht en drankmisbruik. Tonia is nog te jong om te beseffen waartoe dat leiden zal. Ik voor mij ben ervan overtuigd - en de voogdijraad is dat ook! - dat ze op die manier onherroepelijk de verkeerde weg op gaat, als dat nu al reeds niet het geval is!...’
Severus luisterde aandachtig. De vent stond hem niet aan, maar wel waardeerde hij zijn vertoon van eerbied voor de rechterlijke macht. Zo hoorde het! Hij klampte zich wel wat al te doorzichtig aan de voogdijraad vast, maar deed de rechter dat niet evenzeer?... Hij kon toch immers niet zelf op onderzoek uitgaan! Toch wilde hij nog wel iets meer weten.
‘Gaat u zelf weer hertrouwen?...’
Vossekoppie zag de val die voor hem werd opengezet. Hij aarzelde even.
‘Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag, meneer de president. Ik heb inderdaad ernstige plannen in die richting. Een man alleen is niet veel en als ik eenmaal weer een ordelijk huisgezin heb, dan weet ik tenminste dat er op mijn dochter wordt toegezien...’ Severus begon hem een leep ventje te vinden. Het ontwijkende antwoord prikkelde zijn nieuwsgierigheid.
‘Is de vrouw met wie u wilt trouwen, vrij, dat wil zeggen, niet gehuwd?...’
| |
| |
Het vosje begreep de betekenis van zijn antwoord. Even keek hij naar Bradelschade als om hulp. En niet tevergeefs. De verfpruik keek op boven haar dossier, met een blos en een glimlach naar Severus. Zo alleen met mannen maakte zich iets in haar los. Ze werd een belangrijk personage. De man die daar voor het podium stond, had haar hulp nodig en een man helpen is in velerlei zin voor de vrouw een fascinerend perspectief.
‘Ook daaromtrent heeft de voogdijraad nadere informaties ingewonnen, meneer de president. De vrouw in kwestie is gescheiden van tafel en bed van een veel oudere man. In die procedure was zij eiseres. Ze wilde niet geheel van hem scheiden, omdat ze anders haar rechten op zijn pensioen verspeelde. Wanneer ze echter tot een volledige scheiding zou besluiten, dan geloof ik dat ze stellig als huisvrouw en eventueel opvoedster van Tonia in alle opzichten zou voldoen.’
Severus' gedachten dwaalden onwillekeurig af. Die Bradelschade en de door haar bedoelde vrouw behoorden beiden tot het aftandse slag dat wel sterk afstak tegen de knappe moeder en dochter tegen wie hij zoeven - en volkomen terecht! - nogal streng was opgetreden. Vooral de dochter! Sjonge-sjonge, dat zou wat worden als ze eenmaal volwassen was! Om van te watertanden! Hij bedwong z'n ondeugende gedachtenvlucht en wendde zich tot Bradelschade.
| |
| |
‘Wat denkt de voogdijraad omtrent gezinsvoogdij?’ Ze bleef zwijgen en maakte een onzeker gebaar met haar handen. Een dergelijke oplossing betekende voor haar wel geen volledige overwinning, maar die hoer en haar dochter zouden in ieder geval haar zin niet krijgen...
De rechter bleef haar zwijgend aanzien. Opeens werd haar glimlach breder.
‘Daar zou ongetwijfeld niets op tegen zijn, echter onder voorwaarde dat contact tussen moeder en dochter geheel, althans zoveel mogelijk uitgesloten wordt!...’
‘En ik?...’ vroeg de nijdige stem van Vossekoppie. ‘Komen de kosten dan voor mijn rekening?...’
De jukbeenderen kregen een blosje en de steekoogjes schenen Severus te willen doorboren, maar tegen het schild van diens minzame glimlach moesten ze het afleggen.
‘Dat is hier nu niet aan de orde!... U wordt bedankt voor uw komst en de uitspraak wordt u later schriftelijk medegedeeld!...’
|
|