De begrenzing van de Kempen
(1983)–J.J. Goossens, J. Molemans, Etienne Paulissen, Jan Theuwissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||
Fysische landschapsdifferentiatie van de Belgische Kempen
|
- | in het oosten: de rand van de alluviale vlakte van de Maas (grosso modo samenvallend met de steenweg Lanaken-Maaseik-Kessenich) |
- | in het zuiden: de vallei van de Demer en van de Dijle (Lanaken-Bilzen-Hasselt-Diest-Aarschot-Werchter-Mechelen) |
- | in het westen: de valleien van de Nete en de Kleine Nete van Mechelen over Lier naar Broechem, de westelijke grens buigt vervolgens om in NW-richting. ongeveer samenvallend met het Albertkanaal tussen Viersel en Schoten en volgt vervolgens de rand van de Scheldepolders vanaf Ekeren over Stabroek naar Zandvliet. |
De fysische landschapsdifferentiatie van de Kempen is gebaseerd op morfologische, geologische, hydrografische, hydrologische en pedologische kenmerken van het gebied. De dekzandafzetting is inderdaad dun (gem. 1-2 m.), zodat de hoofdkarakteristieken van het vroegere reliëf praktisch nooit werden uitgewist.
Morfologisch kan de Kempen worden onderverdeeld in 2 delen, die gescheiden zijn door de lijn Postel-Leopoldsburg-Houthalen-Genk-As (= de westelijke plateaurand), nl.:
(1) | ten westen van de geërodeerde Kempen, ontstaan door intense erosie van het substraat, bestaande uit zanden en kleien. Deze Kempen is laag gelegen en heeft een ondiepe watertafel. Daar dit landschap vnl. voorkomt in de provincie Antwerpen zouden we het ook de Antwerpse Kempen kunnen noemen. |
(2) | ten oosten de opgebouwde Kempen, ontstaan door
accumulatie van fluviatiele grinden en grove zanden van de Maas en in
mindere mate ook van de Rijn. Deze Kempen is hoog gelegen en is over grote
oppervlakten gekenmerkt door een diepe watertafel. Omwille van de verbreiding van deze eenheid zouden we deze eenheid ook de Limburgse Kempen kunnen noemen. |
In de Antwerpse Kempen manifesteert de aard van het substraat zich in de morfologie: weerstandbiedende lagen (klei en grove zanden) vormen positieve reliëfs, terwijl de meest erodeerbare lagen (fijn zand) het lagere reliëf vormen. Omwille van de oost-west strekking van substraat kan de Antwerpse Kempen macro-morfologisch ingedeeld worden in oost-west verlopende eenheden, die volgende kenmerken vertonen (van noord naar zuid):
- | de Noorderkempen: vormt een hoger gelegen gebied (boven
20 m.) weinig geërodeerd door de rivieren die afstromen naar het noorden.
Deze eenheid wordt geschraagd door een kleilaag (de klei van de Kempen), die
natte bodems veroorzaakt. De zuidgrens van de Noorderkempen valt samen met de verbreiding van de klei en vormt een oost-west lijn vanaf Turnhout over Beerse, Oostmalle, Westmalle naar Brasschaat. |
- | de Centrale Kempen: vormt het laagst gelegen gebied (onder 20 m.), en bestaat uit dekzanden (vnl. zanden) die rusten op een fijn zandig substraat. Valt samen met het bekken van de Kleine Nete en het Schijn. De zuidgrens verloopt over Geel-Herentals-Nijlen-Lier. |
- | de Zuiderkempen: omvat het plateau van Oevel en het
bekken van de Grote Nete. De Zuiderkempen is opgebouwd op grove
glauconietrijke zanden (v. Diest v. Antwerpen) en
ook op de klei van Boom. De deklaag in de
Zuiderkempen is vruchtbaarder en bestaat vnl. uit lemige zanden. In de
Zuiderkempen treden eveneens ZW-NO gerichte lage heuvels op, de Diestiaanse
heuvels (vormen eveneens het typisch kenmerk van het Hageland). De zuidgrens
van deze eenheid vormt eveneens de zuidgrens van de Kempen. Door het voorkomen van de lage heuvels, met een relatief diepe watertafel, en de moerassige valleien, kan dit gebied verder worden ingedeeld in: het plateau van Oevel-Tongerlo, de vlakte van Schriek (zeer vochtig; bewoning op de zandruggen naast de rivieren (windwallen volgens F. Gullentops), de Kempen van Averbode-Bolderberg en het glacis v. Diepenbeek. |
In de Limburgse Kempen speelt het tertiair substraat geen rol omwille van de continue bedekking met grove fluviatiele sedimenten. Door fluviatiele accumulatie in verschillende perioden en door endogene activiteiten is hier een sterk gevarieerd fysisch landschap ontstaan:
- | Het Kempisch Plateau: komt overeen met de meest
onvruchtbare Kempen en bestaat uit een hoger gelegen vlakte, afhellend naar
het noorden, met diep ingesneden dalen (hierin bewoning) en opgebouwd uit
fluviatiele grinden (vnl. in het oostelijk deel) en fluviatiele grove zanden
(vnl. in westelijk deel) onder een dunne laag dekzanden. De westelijke grens valt samen met de westgrens van de Limburgse Kempen en de oostelijke grens met de rand As-Neeroeteren. Het plateau daalt geleidelijk naar het noorden af vanaf 100 m. zodat ook de grondwatertafel geleidelijk stijgt. Fysisch-landschappelijk menen we deze eenheid in het noorden te begrenzen op een hoogte van ongeveer 65 m., samenvallend met de lijn Leopoldsburg-Grote Brogel-Bree-Neeroeteren. |
- | De Maaslandse Kempen: omvat het gedeelte van de Maasvallei waarin dekzanden voorkomen, rustend op grove grinden. De watertafel is relatief ondiep, doch de bodems zijn droog omwille van de hoge permeabiliteit van de ondergrond. De kolonisatie van de Maaslandse Kempen kan niet los worden gezien van het voorkomen van de vruchtbare alluviale vlakte van de Maas. Deze eenheid strekt zich uit tussen Lanaken en Kessenich. |
- | De ‘Noord-Limburgse Kempen’: is gesitueerd ten noorden van Leopoldsburg-Bree-Neeroeteren en is gekenmerkt door slecht gedraineerde gronden gevormd in licht lemige zanden rustend op grove fluviatiele zanden. Omwille van de grote permeabiliteit van de ondergrond is de vochtigheid van de bodem rechtstreeks functie van de relatieve hoogteligging van de verschillende reliëfelementen onderling. Zo zijn er drogere gebieden (bijv. Lommel); variërend tot moerassige landschappen (bijv. Vlakte van Bocholt). |
- | Hamont, Kinrooi en Molebeersel, aansluitend met het bekken van Eindhoven, zijn in België de enige gebieden waar dikke dekzandpakketten in de ondergrond voorkomen, en waar de positieve reliëfs gevormd worden door dekzandruggen. |
Het weze benadrukt dat in elk van de onderscheiden eenheden nog verdere differentiaties mogelijk zijn op basis van droog-nat, hoog-laag, zand-kleigrond, zandige- lemige bodem. Het was op basis van een combinatie van deze elementen in een concrete omstandigheid dat de mens het fysisch landschap omvormde.