| |
| |
| |
XXIV
In oktober 1770 pleegden enkele leden van de Bokkerijders op eigen houtje en zonder medeweten van de kapitein Joseph Kerckhoffs een inbraak. Dit misdrijf zou tot de aanhouding van de gehele bende leiden. Deze afzonderlijke onderneming ging uit van acht Bokkerijders uit Ubach. Het waren de 18-jarige Joseph Keyser, Peter Müller, Leonard Ploum, Leonard Steins, Cornelius Dautzenberg, Dirk Jaspers, Anthoon Scheuerman en Jacobus Otten.
Op zekere dag zat de eerzame boer Henricus Schütz uit Waubach in een herberg te Ubach. Schütz was in Ubach geboren. Op 11 juni 1737 trouwde hij met Maria Werden uit de parochie Eygelshoven en vestigde zich in Waubach. Het gesprek in de herberg ging al vlug over de Bokkerijders, omdat zij weer van zich hadden doen spreken wegens de vele diefstallen en inbraken van de laatste tijd. Henricus Schütz liet zich bij die gelegenheid nogal minachtend over de activiteiten van de Bokkerijders uit. Hij vond, dat de Bokkerijders helemaal niet zulke flinke kerels waren als gezegd werd. Hij wond zich zo op, dat hij de Bokkerijders uitdaagde. Hij riep uit, dat bij hem in de stal een paard stond, dat zo wild was, dat geen Bokkerijder het durfde stelen. In de herberg zaten ook leden van de bende, die het snoeven van Schütz gelaten aanhoorden. Verder deden zij er het zwijgen toe. Maar de uitdaging was aangenomen. De leden, die het pochen van boer Schütz gehoord hadden, vertelden het aan hun complicen, die onmiddellijk bereid waren de boer te bewijzen hoe flink de Bokkerijders wel waren. Acht complicen zouden dat varkentje wel even wassen.
Op de afgesproken avond trokken acht Bokkerijders uit Ubach naar Waubach. Het was een avond in oktober 1770. De posten werden uitgezet en Joseph Keyser, bijgenaamd ‘De jong’ brak de paardenstal open. ‘De jong’ haalde het woest steigerende paard naar buiten. Hij sprong op het paard en ging er mee tot Broekhuizen. De complicen volgden hem. In Broekhuizen mocht Leonard Steins op het paard zitten. Hij bracht het naar Ubach. Na overleg besloten ze het paard niet in Ubach van de hand te doen, omdat dan de kans op ontdekking te groot zou zijn. Zij kwamen overeen, dat de twee grootste booswichten ‘De jong’ en Peter Müller, die samen al vele rooftochten op hun naam hadden staan, het paard naar het Guliker
| |
| |
land zouden brengen. Daar zou het dan verkocht worden en het geld onder de acht Bokkerijders verdeeld worden. ‘De jong’, die de hele zaak had voorbereid, stond er echter op, dat hij de kwestie alleen zou regelen. Omdat hij zo aandrong, stemden de anderen er uiteindelijk in toe.
‘De jong’ reed het paard via Engelsdorf naar de markt te Aldenhoven, waar hij het paard te koop aanbood. De koper koesterde echter argwaan. Joseph Keyser moest de koper bewijzen, dat hij de eigenaar van het paard was. Dat lukte hem niet, waarna hij zonder paard de benen nam. De markt was zeer druk, zodat Joseph met moeite door de mensenmassa heen kwam. Bij zijn paard was inmiddels groot tumult ontstaan. Mannen begonnen te schreeuwen, dat zij hem tegen moesten houden. Spoedig hadden zij Joseph Keyser te pakken. Hij werd overgeleverd aan het gerecht te Aldenhoven, waar hij werd ingesloten.
Schout De Limpens van Ubach vroeg aan de Hofrath Junckgeburth, de schout van Aldenhoven, om uitlevering van Joseph Keyser. Dat verzoek werd op 1 november 1770 ingewilligd. ‘De jong’ werd in de gevangenis in het kasteel te Herzogenrath gezet.
Het proces werd tegen hem geopend. De justitie had er geen vermoeden van, dat Joseph Keyser een Bokkerijder was. Hij werd daarom alleen ondervraagd over de diefstal van het paard. Op 10 januari 1770 werd ‘De jong’ op de pijnbank gebracht. Ondanks helse pijnen was hij er niet toe te bewegen een bekentenis af te leggen. Hij ontkende al het hem ten laste gelegde. De duimschroeven moesten eraan te pas komen en na 20 minuten gaf Joseph Keyser toe het paard gestolen te hebben. Hij verried zijn zeven andere complicen en noemde de namen van andere Bokkerijders, die samen met hem aan een reeks diefstallen hadden deelgenomen. Hij noemde toen ook complicen uit Merkstein en Herzogenrath.
De rechters ging een licht op. Eindelijk hadden zij iemand te pakken, die iets over de Bokkerijders vertelde. Jarenlang hadden zij in het duister getast. Nu kon de zaak aangepakt worden. Diverse rechtbanken werden van de bekentenis van Joseph Keyser op de hoogte gesteld. Een reeks arrestaties volgde en bij de verhoren werden weer nieuwe leden van de bende ontdekt, die eveneens in de gevangenis belandden. De sneeuwbal was gaan rollen.
De arrestaties veroorzaakten bij de bendeleden grote opschudding. Velen, die zichzelf reeds aan de galg zagen bungelen, kozen het hazepad. Een grote uittocht begon. Er waren ook Bokkerijders, die zich veilig voelden. Zij verkeerden in de veronderstelling, dat de gearresteerde complicen hun Bokkerijderseed trouw zouden blijven en dat zij op de pijnbank zouden zwijgen. De Bokkerijders,
| |
| |
Het kasteel van Herzogenrath, waar zoveel Bokkerijders gevangen gezet zijn, rijst hoog boven het Duitse dorp uit. Hier sleet ook de kapitein van de Bokkerijders, Joseph Kerckhoffs, zijn laatste dagen. Hier werd hij op een afschuwelijke manier gemarteld. In de plompe toren waren de cellen voor de Bokkerijders gemaakt. De zelfmoordenaar Vorst is uit een van beide raampjes naar beneden gesprongen, waar hij te pletter viel.
die niet gevlucht waren, kwamen bijeen om te beraadslagen wat zij moesten doen.
Bij een van de eerste arrestaties werd ook Peter Müller aangehouden. Hij ontkende alle beschuldigingen. Zijn vriend Joseph Keyser zat toen al lang en breed in de cel en deed de justitie zijn bekentenissen. Een van de bewakers van het kasteel Herzogenrath, Leonard Loupen uit de Groenstraat, waarschuwde de rechters: ‘Mijne Heren, wees voorzichtig, want deze Joseph Keyser weet meer, als U zoudt denken’. Ook de bewaker Willem Ploum, alias Jochems Willem uit Ubach, getuigde tegen ‘De jong’. Deze getuigenissen zijn zeer vreemd, want de twee bewakers waren zelf ook lid van de Bokkerijders.
| |
| |
Zij vreesden echter, dat als ‘De jong’ op de pijnbank zou doorslaan, zij misschien ook tot de slachtoffers zouden behoren. Door de zaak om te draaien hoopten zij, dat de rechters geen geloof zouden schenken aan de bekentenissen van ‘De jong’.
Tijdens een vergadering van de kopstukken van de bende in het huis van Baltus Kerckhoffs te Merkstein werd de arrestatie van ‘De jong’ besproken. Een van de aanwezigen verweet de leiders toen, dat men een stommiteit had begaan om zulke jongens, die hun mond niet konden houden, in de bende op te namen. Dat was niet alleen een grote stommiteit geweest, maar ook een grote onvoorzichtigheid, waardoor de hele bende gevaar liep ontdekt te worden. Baltus Kerckhoffs en zijn vrouw Maria Notermans uit Schinnen stelden toen voor de schurk ‘De jong’ met geweld uit de gevangenis te bevrijden en hem daarna te doden. Anderen vonden, dat de onderneming groter kans van slagen had als ‘De jong’ in de gevangenis door vergif om het leven gebracht zou worden. Aan de bewakers was het immers toegestaan om met Joseph te spreken. Zij moesten hem een glas brandewijn geven, waarin zij rattenkruit hadden gedaan. Aan een beker sterk vergif kon men ook wel komen, Chirurgijn Kerckhoffs was immers arts.
Leonard Loupen en enkele anderen waren van mening, dat men de zaak moest laten rusten, want hoe ‘meer den dreck roeren zou, hoe meer hij zou stinken’. ‘De jong’ zou zijn mond wel houden, waardoor de rechter geen reden had hem over andere kwesties te ondervragen, stelde hij de aanwezigen gerust. Hij en zijn collega-bewaker zouden de rechters vertellen, dat ‘De jong’ op kermiszondag in een huis te Ubach had ingebroken en er enige vla's en wittebroden had gestolen. Dat zou voor de rechter voldoende zijn om over Joseph Keyser vlug recht te spreken en hem hetzij te verbannen of op te hangen. Onder protest van enkele Bokkerijders werd het voorstel van Leonard Loupen aangenomen en werd de vergadering gesloten.
Volgens besluit van deze vergadering moest Peter Müller de wijk nemen naar het Gulikerland, omdat hij in zijn vaderland veiliger zou zijn. Peter Müller volgde dit besluit inderdaad op, maar werd op Guliks gebied gegrepen en aan de rechtbank van Ubach uitgeleverd. De Bokkerijders zaten nu met de handen in het haar. Zij werden bang, dat nu alles zou uitlekken. Zij besloten, dat alles in het werk gesteld moest worden om Joseph te dwingen zijn eerder gedane bekentenissen te herroepen. Joseph bleef echter bij zijn verklaringen. Hij vreesde zelfs, dat de Bokkerijders een poging zouden doen hem te vermoorden. Hij verzocht daarom de schout van
| |
| |
Ubach goed op te letten, dat er geen vergiftigde spijs of drank in zijn cel terecht zou komen.
Peter Müller werd met Joseph Keyser geconfronteerd over het stelen van het paard. Tegelijkertijd werden ook andere misdrijven ter sprake gebracht. Peter Müller ontkende echter alles. Hij werd op de pijnbank gebracht. De duimschroeven, de linker en de rechter scheenschroef werden opgezet. Het haalde niets uit. Peter Müller bleef ontkennen. Hij werd aan de dubbele stroppade opgetrokken en moest zo geruime tijd blijven hangen. Hij bleef echter beweren, dat hij onschuldig was. Enkele dagen na de zware tortuur ontbood hij de rechter in de gevangenis. Hij deelde hem mee, dat hij een vrijwillige bekentenis wilde doen.
Zijn verzoek werd ingewilligd. Peter Müller begon te praten. Hij verried de namen van zijn complicen en gaf vele geheimen van de organisatie prijs. Hij vertelde details van onopgeloste inbraken. Toen dit de Bokkerijders ter ore kwam, raakten zij helemaal in paniek. Zij maakten zich de ergste verwijten, dat zij ‘De jong’ en Peter Müller niet hadden gedood.
De rechters hadden in de gaten gekregen, dat veel inwoners lid van de bende van de Bokkerijders waren. Dat zelfs de bewakers niet te vertrouwen waren. Zij vonden dat de bewaking niet meer door ingezetenen mocht gebeuren. Zij vroegen aan het Hof van Brussel enkele keizerlijke invalide soldaten om de bewaking van het kasteel te Herzogenrath over te nemen. Dit verzoek verwekte grote beroering onder de Bokkerijders. Velen maakten zich daarop verdacht door de benen te nemen, toen de soldaten in Herzogenrath arriveerden. Peter Ploum en Leonard Loupen gaven de moed nog niet op.
Zij stelden aan de kapitein van de Bokkerijders voor om geheel Herzogenrath plat te branden en van het tumult dat zou ontstaan te profiteren door de wacht van het kasteel te overrompelen en de gevangenen te bevrijden. De chirurg, die zelf in Herzogenrath woonde, was geheel ontdaan van dit voorstel. Hij wenste geen besluit te nemen en stelde voor hierover een vergadering op de Leonardsberg te beleggen.
De vergadering werd gehouden en enkele Bokkerijders stelden voor niet zo rigoreus te werk te gaan. Men moest enkele huizen en schuren in het naburige Afden in brand steken. De bende zou zich dan gewapend in de buurt van het kasteel gereed houden. Als de inwoners van Herzogenrath naar Afden snelden om het vuur te blussen, zouden zij tevoorschijn komen en de gevangenen bevrijden.
Kapitein Joseph Kerckhoffs voelde weinig voor de plannen van zijn complicen om branden te leggen. Hij kon zich niet met het voorstel verenigen de inwoners van Afden in een precaire situatie te storten. Hij voorvoelde, dat
| |
| |
bij die operatie onherroepelijk doden zouden vallen. Doden, zowel onder de inwoners van Afden als onder de Bokkerijders. En dat wilde Kerckhoffs voor iedere prijs voorkomen. Bij die operatie zou waarschijnlijk ook ontdekt worden hoeveel leden de bende telde. En dan zouden er uit Brussel nog meer soldaten gestuurd worden. Chirurg Kerckhoffs dacht, dat het verraad van enkele complicen tegen ‘eerbare burgers’ zoals zij geen wettig bewijs zou vormen. Als zij de eed trouw bleven en niets zouden verraden kon geen enkele rechter hen veroordelen. De meeste Bokkerijders zagen dit in. Zij beloofden plechtig, dat zij, als zij gearresteerd zouden worden, niemand zouden verraden. Daarna gingen zij naar huis, waar zij de gebeurtenissen afwachtten.
Na de arrestatie van Joseph Keyser, alias ‘De jong’, en Peter Müller werden op 1 februari 1771 Joseph Ploum, Leonard Ploum, Dirk Jaspars, Baltus Kerckhoffs en zijn vrouw aangehouden. Joseph Ploum was in Aken geboren. Hij woonde in de Sandkaul. Aan die straat had hij zijn bijnaam ‘Der Herr von der Sanckel’ te danken. Leonard Ploum droeg de bijnaam ‘Ploum met de laem hand’.
De rechtbank trad zeer streng op tegen Baltus Kerckhoffs en zijn vrouw. Via die beiden probeerden de schepenen de gehele zaak te ontrafelen. Baltus werd daarom vaak en ernstig getortureerd. Hij liet echter niets los. Op 6 maart 1771 moest Baltus de zoveelste gang naar de pijnbank maken. Bij de eerste martelingen bleef hij opnieuw halsstarrig. Hij doorstond de pijnen en zweeg. Tenslotte werd hij aan de dubbele stroppade gebracht. Na enige tijd moesten de schepenen hem er afhalen, omdat hij het bewustzijn had verloren. Hij werd bewusteloos naar de gevangenis terug gebracht, waar hij dezelfde nacht, zonder nog tot het bewustzijn te zijn gekomen, overleed. De aanwezige landsdokter constateerde bij de lijkschouwing, dat de dubbele stroppade de lever en het buikvlies van Baltus gescheurd had. Het lijk van Baltus werd op 8 maart 1771 begraven. Zijn vrouw Maria Notermans wist uit de kerker van het kasteel van Herzogenrath te ontsnappen. (Maria Notermans was een heel dikke, zware vrouw. Het gat naast de kerkerdeur, waar Maria volgens de bewaker door ontsnapt was, was echter zo klein, dat er nauwelijks een rat doorheen kon).
Kort na de geslaagde ontvluchtingspoging van Maria gingen nog drie Bokkerijders uit Ubach aan de haal. Het waren Dirk Jaspars, Jacobus Henseler, bijgenaamd ‘Thekelen Kobus’ of ‘Thekelen vuss’, en Leonard Steins. Eind juli 1771 zaten 18 Bokkerijders in het kasteel te Herzogenrath gevangen. Onder hen bevond zich Frans Heinrich Vorst, alias de Cüper uit Merkstein. Vorst was doodsbenauwd voor de verhoren en de daarmee gepaard
| |
| |
gaande martelingen. Hij liet het er daarom niet van komen en pleegde op 27 juli 1771 zelfmoord.
Frans Vorst was vele jaren lang kuiper op de abdij van Kloosterrade geweest. In de cel had hij zich met de scherven van een glas een levensgevaarlijke wonde in de hals gemaakt. Het werd nog op tijd ontdekt, waarna een dokter hem de wonde verbond. De zelfmoordpoging was mislukt en Frans Vorst werd weer in de cel in de toren van het kasteel opgesloten. Enkele dagen na de eerste poging had hij weer zoveel kracht verzameld, dat hij het raampje in de cel open kon wrikken. Hij sprong in zijn wanhoop naar beneden en sloeg op de grond te pletter. De vilder sleepte zijn lijk door Herzogenrath en hing het met één been aan de galg op.
De gearresteerde Bokkerijders hadden inmiddels de namen van ongeveer honderd complicen genoemd. Er waren zodoende nog veel arrestaties en processen te verwachten. Op 7 oktober 1771 werd de eerste terechtstelling gehouden. De slachtoffers die de gang naar de galg op de Beckenberg in Herzogenrath moesten maken, waren Albertus Sleiper en Arnoldus Zanders (‘Kneullen’, bijgenaamd), beiden uit Merkstein. Het was het begin van een eindeloos lijkende reeks terechtstellingen, die pas in 1776 eindigde. Enkele dagen na de terechtstelling van de beide mannen uit Merkstein waren op 15 oktober negen Bokkerijders aan de beurt. Joseph Keyser, die jongeman, die de aanleiding van de arrestaties van de Bokkerijders was geweest, bevond zich onder die negen. Verder stierven die dag Joseph Ploum, Jacobus Otten, Adolf Steins, zijn zoon Heinrich Steins, Gabriel Reinaerts, Peter Pauwels, Willem Ploum en Butze Nelles.
Hoewel Adolph Steins reeds op 6 augustus 1771 een aantal complicen uit het Land van Valkenburg noemde, waren de schepenen van Valkenburg zich nog niet bewust, dat er ook Bokkerijders in hun land zaten. Steins noemde onder meer de namen van enkele Heerlense Bokkerijders, die bij de inbraak bij Martin Schröders aan de Hand in het Land van Ter Heyden betrokken waren. Zo verried hij ene Peter uit Heerlen, die zijn boterham als ‘eenen fournellenmaecker’ (een maker van kleermakersgereedschap) verdiende, en Berben Linnerd en Goerdt. Linnerd en Goerdt hadden bij Martin Schröders overnacht. In de nacht van de inbraak hadden zij van binnen de poort van de boerderij open gemaakt. Stilaan bemerkten de schepenen van Valkenburg, dat er ook Bokkerijders in hun omgeving zaten.
In de nacht van maandag 7 op dinsdag 8 december 1772 besloten enkele Bokkerijders op eigen houtje een inbraak in de Caumermolen in Heerlen te plegen. Het waren Jacobus Junneman, Peter Jabichs, Gerhard Dirckx, Zander Austen en Joannes Steins van Schandelen. Rond midder- | |
| |
nacht gingen zij op weg naar de Caumermolen. Zander Austen en Jacobus Junneman kropen over het ‘candel’ tot aan het venster van de molen. Met een mes peuterde Junneman het venster open. Junneman kende uitstekend de weg in de molen, want hij had er vroeger als molenaarsknecht gewerkt. Hij glipte door het raam naar binnen. In de molen stonden zakken, die berstensvol vruchten zaten. Junneman reikte ze door het raam aan Zander Austen aan. Molenaar Anthoon Quaedvliegh, die de volgende dag door zijn knecht de diefstal ontdekte, gaf als schadepost twee vaten meel en 12 vaten vruchten op. De vijf Bokkerijders sleepten de gestolen zakken naar het huis van Van de Bus (Maria Dirckx).
De dag, die op de nacht van de diefstal volgde was een ‘heiligendag’. De knecht Wilhelmus Fyter had derhalve de dag tevoren nog tot elf uur in de molen gewerkt. Daarna had hij alles goed afgesloten, omdat er een vrije dag volgde. Die nacht was het echter gaan sneeuwen. De volgende morgen ontdekte hij gave sporen in de sneeuw. Hij waarschuwde de molenaar en samen volgden zij de sporen, die tot aan het huis van Van de Bus in de Evegats voerden. (De Evegats is de huidige Klompstraat).
De mannen keerden naar de molen terug en waarschuwden de schepenen van Heerlen. Door het goede speurwerk van de molenaar en zijn knecht hadden de schepenen weinig moeite om de daders te achterhalen. Om echter geen opzien te baren besloot het gerecht de visitatie in het huis van Van de Bus tijdens de hoogmis te houden. De meeste mensen waren dan in de kerk. De rechter hoefde niet lang te zoeken in het huis van Van de Bus. De gestolen zakken kwamen al spoedig op de proppen. De wacht, die de rechter vergezelde, bracht de zakken naar de gevangenentoren. Gerard Dirkx, een broer van Van de Bus probeerde te vluchten. Hij werd echter spoedig door de wacht achterhaald en gearresteerd. Gerard was door het gebeurde zo in paniek geraakt, dat hij prompt alles bekende voor de rechter. Hij gaf bevend toe, dat hij in de Caumermolen had ingebroken.
Gerard mocht in huis blijven, maar hij werd door een lid van de wacht, de jood Mozes, bewaakt. De andere leden van de wacht gingen de gestolen goederen naar de gevangenentoren brengen. Gerard wachtte geduldig tot de rechter en de wacht vertrokken waren, overrompelde Mozes, waarbij hij weinig weerstand van het lid van de wacht ondervond en ging er vandoor. Bij zijn haastige bekentenis aan het begin van de visitatie had Gerard echter zijn complicen verraden. De rechter wist voldoende. Hij ging naar de Pancratiuskerk en wachtte tot de hoogmis uit was. Jacobus Junneman was die dag naar de mis gegaan. Toen hij buiten kwam werd hij prompt gearresteerd. Hij schrok zo van de wacht en de rechter, die
| |
| |
De Caumermolen in Heerlen werd in de nacht van maandag 7 op dinsdag 8 december 1772 door enkele Bokkerijders bezocht. Het was de vooravond van een ‘heiligendag’. Hoewel de knecht van de molenaar die avond nog laat in de molen bezig was, zette het groepje Bokkerijders er een kraak. De sneeuw, die die avond viel, werd hun fataal.
plotseling op hem afkwamen, dat zijn gedrag al een bekentenis was. De rechter deelde Junneman mee, dat hij naar de gevangenis in Valkenburg gebracht zou worden. Junneman meende, dat de pastoor gehaald zou worden. Hij was helemaal ontdaan van de onverwachte arrestatie. Vermoedelijk zag hij op dat moment al de galg voor zich en wilde hij bij de pastoor biechten. Dezelfde dag werden Peter Jabichs, Zander Austen en Joannes Steins aangehouden en in ‘den landhuise’ te Valkenburg ingesloten. Op de pijnbank noemden zij de namen van een aantal Bokkerijders uit Heerlen, Heerlerheide, Beek en omgeving. Nieuwe arrestaties volgden en spoedig waren de kerkers in Valkenburg overvol. De processen begonnen en ook in het land van Valkenburg werden Bokkerijders aan de galg opgehangen. Op 20 april stierven Junneman, Jabichs en Steins aan de galg. Omdat Zander Austen
| |
| |
alleen medeplichtig was aan de diefstal in de Caumermolen werd hij op 20 april 1773 onder de galg op de Heesberg gegeseld. Met acht roeden werden hem telkens zes slagen toegebracht. Daarna werd hij voor eeuwig verbannen uit het ‘Territoir der Hoogmogende de Staten Generaal’.
Op 12 mei 1773 stierven weer zes Bokkerijders aan de galg op de Heesberg. Het waren Joannes en Willem Cordewener, Gerardus van der Roost, Andries Cornée, Henricus Kreiten en Joannes Gerits. De executies gingen door tot en met 10 november. In die tijd werden in totaal 38 Bokkerijders uit de bank Heerlen opgehangen.
De Bokkerijder Jacobus Schosmans kreeg een uitzonderlijk zware straf. Hij werd op 28 mei 1773 naar de Heesberg gebracht, waar hij werd geradbraakt en met een bijl onthoofd. Jacobus Schosmans was in Malwal (kanton Uri in Zwitserland) geboren. Hij was glazenwasser van beroep en woonde in Heerlen. Op 29 juli 1750 was hij in Heerlen met Maria Sophia Cosmas gehuwd. Zijn schoonvader Gelis Cosmas (Koemoet) dreef een herberg in het Kruis te Heerlen. Tijdens zijn verkering met de dochter van de herbergier logeerde Schosmans op 4 april 1705 in de herberg. Hij had zich voor de ondertrouw met Maria Cosmas laten inschrijven. Het was in die tijd echter gebruikelijk, dat de aanstaande bruidegom niet bij de bruid mocht inwonen. De jongelingschap, wie dit ter ore was gekomen, ging bij de herberg van Cosmas ketelmuziek maken en eiste van Schosmans een ton bier. Dit bier noemde men huilbier of kwanselbier. De jongelingschap kreeg het huilbier en dronk de ton in de herberg leeg. 's Nachts kwamen negen dronken jongens terug, drongen de herberg binnen en eisten meer bier. Maria Cosmas weigerde dit, waarna een vechtpartij ontstond. De dronken belhamels sloegen alles kort en klein. De wacht, die op het tumult was afgekomen, durfde niet in te grijpen en trok ozich stilletjes terug. Op een gegeven moment dropen de belhamels uit zichzelf af. Zij werden echter opgespoord en op 4 mei 1750 veroordeeld tot het betalen van de kosten van het proces. Dat waren 24 gulden plus een boete van een goudgulden, die alle deelnemers aan de vechtpartij moesten betalen.
Schosmans was een gevaarlijke bandiet. Bij zijn vonnis werden hem elf inbraken, mishandelingen en moorden ten laste gelegd. Zijn vonnis luidt letterlijk: ‘....condemneeren, den beclaegden omgebragt te worden, ter plaetse daer men gewoon is crimineele Justitie te doen, en aldaar aan de scherprechter, overgelevert sijnde op een cruys gebonden en van onderen op, met agt slaegen leevendig geradbraakt te worden, desselfs hoofd van 't lichaam afgeslaegen en voorts op een Rad gelegt, en 't hoofd op een Pin gestelt te worden......’
|
|