Masereel
(1995)–Joris van Parys– Auteursrechtelijk beschermdEen biografie
[pagina 377]
| |
Wit en zwart
| |
[pagina 378]
| |
hij nooit zo hard heeft gewerkt als de voorbije zomer: schilderijen, tekeningen en tientallen houtsneden, waaronder de eerste zeven in de reeks Histoire de fou, die zijn Grotesk-Film van de jaren zestig wordt, de suite Etalages, die in 1961 bij Vorms verschijnt, en illustraties voor de verzamelbundel Vom Verfall zum Triumph van Johannes R. Becher, die eveneens in 1961, drie jaar na de dood van de dichter, in Oost-Berlijn wordt uitgegeven. Daarnaast vindt hij nog tijd voor een ‘correspondance de diable’, voor de verplichtingen die het Xylon-voorzitterschap met zich meebrengt, voor buitenlandse reizen in verband met exposities, nieuwe uitgaven en herdrukken, en voor de cameraploegen die filmen televisiedocumentaires over zijn werk maken. Bij zijn zeventigste verjaardag heeft hij alleen maar stilgestaan vanwege de vele brieven waarin hem een lang leven wordt gewenst - hij mag er niet aan denken dat hem hetzelfde zou overkomen als zijn Gentse vriend Cantré, die in zijn laatste levensjaren niet meer in staat was de gutsbeitel te hanteren. ‘Oud worden, dat is iets, hè. Ik kan niet meer kappen,’Ga naar eind7 zei Cantré toen ze een jaar voor zijn dood voor het laatst bij elkaar zaten. Alleen al daarom is de doodsgedachte voor Masereel onverdraaglijk: omdat hij zintuigprikkels en het creatief kunnen verwerken van zintuiglijke indrukken als een levensbehoefte ervaart. ‘Le silence, la nuit, le manque d'air me semblent déjà être le cercueil ou le tombeau, la mort,’Ga naar eind8 schrijft hij in 1961. Gelooft hij nog aan een god en een hiernamaals? Dat het 19deeeuwse katholicisme van zijn vroege kinderjaren zowel zijn wereldbeeld als zijn levensgevoel blijvend heeft beïnvloed, bewijst zijn levenslange fixatie op het bijbelse lijdensverhaal. Maar hij gelooft al lang niet meer aan ‘de god waarover we in de catechismus leerden... Nee, dat interesseert me absoluut niet,’Ga naar eind9 zegt hij in 1968 in een film van Frans Buyens. Wanneer Buyens hem vraagt hoe zijn ongodsdienstigheid te rijmen is met het opvallend groot aantal religieus geïnspireerde werken in zijn oeuvre, verwijst hij naar zijn geloof in de absolute, ‘goddelijke’ waarde van elk levend wezen, zijn overtuiging dat alles zijn unieke plaats in de natuur heeft. De veldbloem die hij terloops als voorbeeld noemt, herinnert onwillekeurig aan de grashalm die Walt Whitman niet geringer achtte dan de loop van de sterren - ‘I believe a leaf of grass is no less than the journeywork of the stars.’Ga naar eind10 | |
[pagina 379]
| |
IIJ'ai travaillé près de 3 semaines avec Vorms, devant un magnétophone, l'esquisse de mes mémoires (à la demande d'un éditeur). La Télévision Flamande est venue pendant ce temps-là, 9 types, 4 caméras, etc. etc., des cables descendant de notre fenêtre dans la rue, etc. etc, et j'ai dû parler et faire le singe de 8h du matin à 10.30 du soir.Ga naar eind11 Frans Masereel aan Robert Masereel, 2 mei 1961
In het voorjaar van 1960 maakt een Duits-Zwitsers camerateam onder leiding van de Nederlander Joop Huisken opnamen voor een filmGa naar eind12 over Masereel naar een scenario van Theo Pinkus. Door het gefilm rond de haven in volle Algerijnse crisis wordt de politie van Nice zo nerveus, dat het buitenlandse gezelschap op de laatste opnamedag voor ondervraging wordt afgevoerd naar de plaatselijke prefectuur. ‘Ze toonden me beelden van de oorlog in Algerije, om te bewijzen hoe wreed de Algerijnen wel waren,’ vertelt Pinkus' vrouw Amalie. ‘Ze dachten dat we voor de Algerijnen in de haven kwamen spioneren omdat we daar opnamen voor de film over Masereel hadden gemaakt en er ook een paar Franse oorlogsschepen voor anker lagen’.Ga naar eind13 Evenals de eerste Masereel-filmGa naar eind14 van Buyens is de documentaire van Huisken en Pinkus niet meer dan een impressie van twintig minuten, maar in 1961-62 maakt hij in de ddr deel uit van het voorprogramma van bioscoopvoorstellingen, zodat hij het grootst mogelijke publiek bereikt. Gezien de positieve reacties op de grote monografieGa naar eind15 van 1959 die bij Verlag der Kunst in Dresden is verschenen, zou uitgever Erhard Frommhold gaarne willen dat Masereel zijn memoires te boek stelt. Vorms weet van tevoren dat daar niets van in huis komt omdat Masereel een hekel heeft aan schrijven en nooit zelfs maar summiere aantekeningen heeft gemaakt over wie hij waar, wanneer en in welke omstandigheden heeft ontmoet. Toch blijft Frommhold aandringen, en tenslotte komt er een compromis uit de bus: Masereel zal zijn herinneringen laten registreren op geluidsbanden, in de vorm van vraaggesprekken met Vorms. Omdat de opnamen wegens de lange onderbrekingen tot 1965 zullen duren en het transcript daarna nog in het Duits moet worden vertaald, zal het boek Gespräche mit Frans Masereel pas in 1967 kunnen verschijnen. | |
[pagina 380]
| |
In zijn atelier in Nice, 1961
| |
[pagina 381]
| |
Bijna tegelijk met de eerste opnamesessies in april 1961 wordt een Masereel-aflevering van de Vlaamse televisieserie Ten huize van gefilmd, een interview van 50 minuten waarin Masereel uitvoerig aan het woord wordt gelaten en de kijker een beeld krijgt van de dagelijkse omgeving waarin de artiest leeft en werkt. Naast het eigenlijke vraaggesprek, dat in de nogal oubollige televisiestijl van de vroege jaren zestig verloopt, worden in zijn atelier een paar ‘geacteerde’ scènes opgenomen, die in het lange interview zullen worden ingelast. Aanvankelijk is Masereel duidelijk doodnerveus. Hij rookt de ene Gitane na de andere en excuseert zich uitvoerig voor zijn onbeholpen, Duitsgetint Nederlands - hij is ‘gepijnigd’ als hij zichzelf hoort spreken. Later in de film komen er sequenties waarin hij meer ontspannen vertelt en bereidwillig demonstreert hoe hij te werk gaat. Aan de grote tekentafel voor het open raam maakt hij een schets - een strandgezicht dat hem voor de geest komt als hij aan Blankenberge denkt - die hij meeneemt naar het tafeltje voor het andere raam, waar hij zijn houtblokken bewerkt. Hij laat zijn mesjes en gutsen zien, en een onbewerkt blok: een gave, rechthoekige plaat van hard, jarenlang gedroogd perehout dat hij uit Zwitserland laat komen omdat het in Frankrijk niet meer te krijgen is. Het blok wordt aan beide zijden bewerkt en is een 23mm dik - de hoogte van een typografische letter, zodat afdrukken zowel met een mechanische drukpers als met een handpers kunnen worden gemaakt. Nadat de schets is overgebracht op het zwartgemaakte houtGa naar eind16 begint het creatieve guts- en snijwerk, waarbij de tekening ontstaat die het spiegelbeeld van de afdruk is - vandaar dat hij een spiegeltje gebruikt om zijn werk te controleren. Aan één houtsnede werkt hij gemiddeld vijf, zes uur, zegt hij. Wat hij absoluut nodig heeft is goed licht, maar waar en wanneer hij werkt, speelt nauwelijks een rol: ‘Als ik aan 't werk ben, is mij alles egal, ik denk alleen maar aan mijn werk; zelfs bommen zouden kunnen vallen, ik zou niet opzien, geloof ik.’ Dat illustreert hij metterdaad in de scène waarin hij een blok op zijn knieën neemt, begint te snijden en de aanwezigheid van de camera op slag vergeet. | |
[pagina 382]
| |
IIIIl n'y a vraiment plus beaucoup de personnes qui aient de l'affection pour moi et ne suis-je déjà pas remplacée à l'avance. Tu dis vrai, comme ce serait agréable, pour moi tout au moins, si nous étions plus proche l'une de l'autre, Frans pourrait alors se faire soigner à Paris quand il en avait envie. Je me traîne en attendant la fin, c'est long.Ga naar eind17 Pauline Masereel aan May Masereel, 12 oktober 1963
In de meeste afleveringen van Ten huize van wordt ook de vrouw des huizes kort voorgesteld, maar in de Masereel-aflevering is van de drieëntachtigjarige Pauline geen glimp te bespeuren. Op de vraag van de familie in Gent naar de reden antwoordt ze: ‘Mij hebben ze dat niet gevraagd, en bovendien zou ik me voor geen geld ter wereld hebben willen vertonen aan de zijde van de “jeune premier”. Het contrast zou voor mij te pijnlijk zijn geweest.’Ga naar eind18 Ook uit een aantal andere grimmige opmerkingen en toespelingen in brieven aan haar schoonzus May blijkt dat ze zich aan de zijde van Frans nog ouder voelt dan ze is en maar al te goed beseft hoe ze door iedereen als een blok aan zijn been wordt beschouwd. Toen hij in 1957 de eerste uitnodiging naar China ontving en zij de reden was waarom hij die niet kon aanvaarden, schreef ze: ‘Que je suis une terrible gêne pour Frans, c'est bien é;vident, mais que faire?’Ga naar eind19 Door haar verdere fysieke aftakeling in de jaren zestig wordt die vraag nog schrijnender. Ze lijdt aan vier, vijf verschillende kwalen, maar vooral de artrose in beide heupgewrichten is er de oorzaak van dat ze stilaan zwaar invalide wordt. Juist omdat ze niet meer naar buiten kan en de perioden van bedlegerigheid frequenter en steeds langer zullen worden, betekent het voor de veellezer die ze vanouds is een ware ramp wanneer ze begin november 1963 ineens niet meer uit haar linkeroog ziet en nadien ook met haar rechteroog begint te sukkelen. De oogarts kan alleen maar vaststellen dat een bloedvaatje in het linkeroog door sclerose verstopt is geraakt en dat haar gezichtsverlies aan die kant definitief is. Aan een brief uit januari 1964 aan Robert en May, waarin Frans het nieuws van de voorbije weken naar gewoonte in telegramstijl samenvat, voegt ze één zin toe, waarin ze zegt dat ze overal pijn heeft, dat het tijd wordt dat ze ‘oprukt’ en dat ze wel weet dat niemand er rouwig om zal zijn als ze doodgaat - integendeel: ‘Joie pour tout le mon- | |
[pagina 383]
| |
de.’Ga naar eind20 Drie jaar later zullen haar afhankelijkheid en vereenzaming, en de daarmee gepaard gaande buien van opstandigheid, wanhoop en verbittering een punt bereiken waarop ze zelf niet meer begrijpt waarom ze eigenlijk nog wil leven: ‘Je résiste encore, mais je me demande comment et surtout pourquoi.’Ga naar eind21 Dat is de achtergrond van haar toenemende misantropie en van de woedeuitbarstingen waarbij zich alle angst en frustratie ontladen die ze in de perioden van alleenzijn opkropt. ‘Je deviens de plus en plus sauvage,’Ga naar eind22 constateert ze zelf. In de ogen van Laure is Pauline altijd al een sta-in-de-weg geweest. Ze schildert haar af als kleinburgerlijk en egoïstisch, een ‘op wraak belust oud mens’Ga naar eind23 dat van plan is Frans in haar ondergang mee te sleuren. Aangezien Laure van zichzelf vindt dat ze naar haar moeder aardt, ‘een sterke, gevoelige en intelligente vrouw... voor wie Frans veel bewondering en genegenheid had’Ga naar eind24 ligt het voor de hand hoe moeilijk ze het ermee heeft dat hij haar al meer dan twintig jaar in de schaduw laat wachten. Hoewel ze hem op bijna al zijn reizen vergezelt, wil hij niet dat ze, zolang Pauline leeft, in Nice bij hem in huis komt. ‘Je kunt je niet voorstellen hoe bang hij voor haar is,’ schrijft Laure - die hem bovendien verwijt dat hij door zijn lijdzaamheid ten opzichte van Pauline zijn eigen gezondheid ondermijnt. Omdat Masereel zich meer dan ooit in zichzelf en in zijn werk opsluit, valt zelfs niet bij benadering te zeggen met welke innerlijke conflicten hij leeft en in welke mate de psychische en fysieke belasting van het samenleven met Pauline zijn gezondheid aantast. In de brieven aan zijn broer en schoonzus en aan Thea Sternheim bericht hij wel over de opeenvolgende fasen van invaliditeit waarin Pauline terechtkomt, maar slechts een enkele keer laat hij zich iets ontvallen waaruit blijkt hoe slopend de situatie wel is - ‘vooral de nachten zijn penibel,’Ga naar eind25 schrijft hij in oktober 1963. Dat hij intussen zelf voor het eerst in zijn leven chronische gezondheidsproblemen krijgt, is het kwalijke gevolg van een val op een decemberdag in 1961, op een paar honderd meter van zijn huis: hij glijdt uit op het trottoir en komt zo ongelukkig ten val, dat hij twee weken lang zijn rechterbeen nauwelijks kan bewegen. Alleen met behulp van een stok kan hij een beetje in het appartement rondhinken. In januari gaat het stilaan beter, maar de opluchting is van korte duur. Een maand later - februari 1962 - krijgt hij felle rugpijn, en röntgenfoto's wijzen uit dat die veroorzaakt wordt door ontkalking en een lichte verschuiving van een | |
[pagina 384]
| |
paar wervels. Omdat de pijn niet overgaat en hij thuis niet de voeding en verzorging kan krijgen die hij nodig heeft, laat hij zich begin mei door Laure overhalen om naar haar Parijse pied-à-terre in de rue de la Tombe-Issoire te komen - volgens haar zeggen was hij ‘er kwalijk aan toe’, toen hij in Parijs arriveerde. Vier weken later schrijft ze aan de familie in Gent: ‘Je l'ai fait soigner très énergiquement et je le nourris en conséquence.Ga naar eind26 Hoewel de pijn dank zij de medicatie en massage stilaan draaglijk wordt, is er geen sprake van dat hij op 22 juni naar Duitsland kan om aan de Westfaalse Wilhelms-Universiteit in Munster de Joost van den Vondel-prijsGa naar eind27 voor 1962 in ontvangst te nemen. Hij laat zich op de uitreiking vertegenwoordigen door Carl Georg Heise, die een kort dankwoord van hem voorleest. Eind juli pas, een week voor zijn drieënzeventigste verjaardag, keert Masereel per Caravelle terug naar Nice. In een filmdocumentaire van de Franstalige Belgische televisie, die begin augustus in zijn atelier wordt opgenomen, maakt hij een erg matte indruk, en omdat hij zelf constateert hoe snel hij vermoeid raakt, gaat hij in op het aanbod van de Brusselse collectioneur Frédéric Dahlmann om een maand vakantie te houden in diens chalet in het Zwitserse bergdorp Flims. Zijn nieuwe wekenlange afwezigheid tot begin september veroorzaakt de nodige spanningen met Pauline, die nog steeds geen vreemde oppas in huis wil en de voorbije maanden heeft overleefd met de hulp van een paar buurvrouwen en haar dochter Paule. | |
IVC'est un jour important pour moi anjourd'hui, car je viens de terminer la gravure des 80 bois sur Hambourg. Je suis content d'avoir ce boulot derrière moi!!! Je vais maintenant attaquer les 25 bois du Vlaschaard de S. Streuvels - si mon dos le permet, car j'ai mal par moments, et ces bois sont bien plus grands et nécessitent par conséquent un effort physique plus grand.Ga naar eind28 Frans Masereel aan Robert Masereel, 13 april 1964
Na vier maanden gedwongen inactiviteit en de maand vakantie in Zwitserland is het voor Masereel een verlossing wanneer hij eindelijk weer aan het werk kan: in oktober 1962 snijdt hij in opdracht van Naessens de drie grote Gentse houtsneden ‘Torens | |
[pagina 385]
| |
van Gent’, ‘Gents Grootheid leidt haar toekomst’ en ‘De Maagd van Gent’. In 1963 ontstaan achtereenvolgens de suites Poètes en Route des hommes, en - vanaf oktober - de eerste paar tientallen houtsneden van Das Gesicht Hamburgs. Terwijl Route des hommes een naoorlogse remake van Du noir au blanc wordt, vormt Poètes een originele collectie vignetten van alle mogelijke dichterstypen, van poseur tot genie. Over het pasverschenen boekje schrijft dichter Géo Norge in oktober. 1963: La verte verve maserélienne est plus riche que jamais! Quel pouvoir d'invention! Quel Métier! (Je mets un grand M.) Comment se choisir une vocation parmi tous ces ‘Poètes’? Je me sens concerné par tous, sauf l'arriviste. Que je ne puis être le ‘génial’!Ga naar eind29 Tot april 1964 werkt Masereel in opdracht van de Hamburgse reder en groothandelaar Alfred Toepfer aan de tachtig houtsneden van Das Gesicht Hamburgs, een project waarvoor hij zich ter plaatse uitvoerig heeft gedocumenteerd zoals hij dat eerder voor Mijn land heeft gedaan en zoals hij dat een jaar later ook voor een boek over Antwerpen zal doen. De drie suites vormen trouwens een soort triptiek waarmee hij hulde brengt aan zijn geboorteland en aan de twee havensteden waarmee hij een speciale gevoelsband heeft. Behalve met de sfeer van de haven hangt Masereels bijzondere genegenheid voor Hamburg ook samen met de vrije Hanzegeest die hier voortleeft, en met de gastvrijheid van vrienden en kennissen zoals museumdirecteur Heise en uitgever Johannes Asmus. Van zijn bezoek naar aanleiding van de voorstelling van Das Gesicht Hamburgs aan de pers profiteren zijn Hamburgse vrienden eind juli om hem te verrassen met een groots verjaardagsfeest en een gelegenheidsexpositie. Even vermoeiend als vererend is de overrompelende mediabelangstelling: drie dagen lang wordt hij in Hamburg door fotografen en journalisten van kranten, radio en televisie belegerd. Als hij op 5 augustus in Nice thuiskomt, blijkt overigens dat zijn vijfenzeventigste verjaardag ook elders niet onopgemerkt voorbij is gegaan. In zijn atelier liggen honderden brieven, pakjes en telegrammen opgestapeld, met gelukwensen van zowel onbekende bewonderaars als bijvoorbeeld koningin Elisabeth van Belgiä.
Ondanks de rugpijn, die tijdens zijn werk aan de Hamburgse suite opnieuw is komen opzetten, reist Masereel in september naar Hongarije voor de opening van zijn tentoonstelling in het Prentenkabinet van het Museum voor Schone Kunsten | |
[pagina 386]
| |
in Boedapest. Op 30 oktober wordt hij weer in Duitsland verwacht, voor de uitreiking van de eerste Cultuurprijs van de Deutsche Gewerkschaftsbund in Düsseldorf, die hij deelt met de onafhankelijke communistische filosoof Ernst Bloch. Het is hun eerste en laatste ontmoeting, maar Bloch kent Masereels werk en is net als iedereen meer dan onder de indruk van de overeenstemming tussen werk en mens. In zijn toespraak in Düsseldorf noemt Bloch dat werk ‘bitterlicht’: bitter, omdat het een aanklacht is, een daad van rebellie; licht, omdat Masereel zich laat leiden door een ‘geweten van het licht’, een kritisch vertrouwen in het vermogen van de mens om zichzelf uiteindelijk van geestelijke en materiële onderdrukking te bevrijden. Het feit dat dit kritische vertrouwen ook ten grondslag ligt aan Blochs ‘filosofie van de hoop’, verklaart zijn bijzondere gevoeligheid voor Masereels werk, ‘mit der mit Stolz ich mich in eine Reihe stelle.’Ga naar eind30 Een paar maanden voor Das Gesicht Hamburgs in de handel komt, verschijnt in Zürich bij Pinkus' Limmat-Verlag de bundel Route des hommes. Op een recensie in de Journal de Genève onder de titel ‘Le testament de Frans Masereel’Ga naar eind31, reageert Masereel met de droge opmerking dat hij nog niet dood is. | |
VDans mon travail, je me suis laissé guider, avant tout, par mon expérience de la vie. Cela a été pour moi la véritable source où j'ai puisé inlassablement les formes, les couleurs, les idées et les sujets.Ga naar eind32 Frans Masereel, 12 november 1965; voorwoord in de catalogus van de retrospectieve in Nice
In opdracht van de Städtische Bühne van Heidelberg ontwerpt Masereel in de winter van 1964-65 decors en kostuums voor Wolfgang Fortners muziekdramatische bewerking van Lorca's Bloedbruiloft, een opdracht die hij te danken heeft aan het succes van zijn ontwerpen voor de Baselse Bluthochzeit van 1952. Van de Duitse theaterprojecten waaraan hij in de jaren zestig meewerkt - in 1962 was er al een Urfaust in Wuppertal, met achtergrondprojectie van getinte penseeltekeningen - is de Bluthochzeit het enige waarmee hij unaniem lovende kritieken zal oogsten. | |
[pagina 387]
| |
Behalve aan de ontwerpen voor Heidelberg werkt hij in het voorjaar van 1965 aan de houtsnedensuite Couples, en in april-mei verblijft hij een maand in Antwerpen voor de voorbereiding van het Antwerpse houtsnedenboek dat Naessens naar het model van Das Gesicht Hamburgs heeft besteld. Omdat hij Couples vlak voor de afsluiting van zijn autobiografische gesprekken met Vorms heeft voltooid, komt de nieuwe suite uitvoeriger ter sprake dan anders het geval was geweest. Wat hem heeft geïnspireerd, zegt hij, is de manier waarop twee mensen elkaar aantrekken en afstoten, bewonderen en haten, naar elkaar toegroeien en van elkaar vervreemden. Eigenlijk was Histoire sans paroles ook al de geschiedenis van een paar, maar die heeft hij verteld in de vorm van een satirische allegorie. In Couples heeft hij alle symboliek geweerd en laat hij zien hoe de gevoelens van twee partners ten opzichte van elkaar wisselen naargelang van de omstandigheden. Terwijl hij in april in het Osterrieth-huis aan de eerste voorstudies voor Antwerpen werkt, krijgt Masereel al snel het gevoel dat een meerjarenproject van deze omvang zijn krachten voortaan te boven gaat. De urenlange concentratie en de intensieve fysieke arbeid van het snijden zijn op zich al vermoeiend, maar daarbij komen de chronische rugpijn, de stress van de slapeloze nachten wegens Pauline, en de consequenties van het dubbelleven met haar en met Laure dat hij al twintig jaar leidt - ‘Colère’, ‘Désespoir’ en ‘Insomnie’ zijn grote prenten uit 1965 die geen commentaar behoeven. ‘s Avonds bijvoorbeeld, als ik een hele dag gewerkt heb, zijn mijn ogen erg moe, terwijl dat vroeger niet het geval was’, vertelt hij aan Vorms. ‘Ik ondervind ook dat sommige van mijn bewegingen trager worden, moeizamer, aarzelender.’ Hoewel hij Vorms' indruk dat hij algemeen gesproken nog in goede conditie verkeert niet tegenspreekt, weet hij, en weet Laure dat hij in werkelijkheid met zijn laatste reserves woekert. ‘Het is niet van vandaag of gisteren, dat hij iets voor zijn gezondheid had moeten doen,’ constateert Laure bitter. ‘Hij laat al jaren betijen, hij heeft zijn gezondheid verwoest, louter en alleen door zijn eigen schuld, door een gebrek aan wil en moed.’Ga naar eind33 Tijd om stil te staan bij het succes van de Heidelbergse première op 3 juni is er nauwelijks, want de voorstudies voor Antwerpen en de voorbereiding van een tiental exposities slorpen alle energie op die hij nog kan opbrengen. Op uitnodigingen voor vernissages en andere feestelijke gelegenheden gaat hij overigens al- | |
[pagina 388]
| |
leen nog in om vrienden of kennissen te plezieren. Zo is hij eind oktober present bij de overdracht van de tachtig houtblokken van Das Gesicht Hamburgs aan een Hamburgs museum en bij de herdenking van de honderdste verjaardag van de oprichting van de Duitse vakverenigingen. Begin december reist hij naar Vlaanderen voor de voorstelling van De Vlaschaard, een bibliofiele uitgave van Naessens' Mercatorfonds waarvoor hij op aandringen van Streuvels zelf als illustrator is gevraagd. Omdat de vierennegentigjarige auteur thuis is gebleven, laat Masereel zich vóór de plechtigheid in Kortrijk door Naessens naar het Lijsternest in Ingooigem rijden, waar auteur en illustrator elkaar begroeten alsof ze elkaar niet jaren maar slechts weken geleden voor het laatst hebben gezien. Drie dagen later, op 12 december, is Masereel weer in Nice, voor de opening van zijn grootste expositie van 1965: een retrospectieve in de Galerie Municipale des Ponchettes, die door het stadsbestuur in samenwerking met de Association culturelle France-Allemagne wordt georganiseerd en ‘onder de hoge bescherming’ staat van de Franse minister van Cultuur André Malraux en de Duitse ambassadeur in Parijs. Ongetwijfeld heeft Masereel deze late blijk van officiële erkenning in Frankrijk te danken aan de persoonlijke sympathie van Malraux en de twee andere oude kennissen die de catalogus inleiden: André Chamson, directeur-generaal van de Archives de France, en Jean Cassou, voormalig hoofdconservator van het Parijse Musée National d'Art Moderne. | |
VIJe me dépêche d'écrire car mon pauvre oeil y voit de moins en moins et j'ai une peur terrible de devenir aveugle. De plus je me suis aperçue que j'ai tout à fait perdu l'odorat... Frans travaille beaucoup, peut-être trop, étant donné son état de santé, mais il exagère un peu en disant qu'il travaille de 6h à 9h, il fait en général un petit tour entre 3h et 5h après-midi, et il y a souvent des visites dont il doit s'occuper.Ga naar eind34 Pauline Masereel aan Robert en May Masereel, 8 september 1966
Drie dagen na de vernissage in de Ponchettes doet Masereel een | |
[pagina 389]
| |
longontsteking op, zodat hij een week lang compleet uitgeteld in bed ligt - als hij voor de hoogstnodige huishoudelijke karweien opstaat, moet hij om de vijf minuten een rustpauze inlassen. Over die zware vermoeidheid klaagt hij ook de volgende weken nog, maar in het voorjaar komt hij er stilaan weer bovenop. In mei meldt een steeds cynischer commentariërende Pauline dat het hem weer goed, zelfs zeer goed gaat, aangezien hij alweer reisplannen maakt, zonder zich af te vragen hoe zij zich moet redden als ze alleen achterblijft. ‘Ik moet toch wel een slecht karakter hebben, dat ik iedere ochtend nog levend wakker wil worden,’Ga naar eind35 concludeert ze. Dat Masereel weer reisplannen durft maken, hangt samen met zijn opluchting na een serie van twintig massages die hem voor het eerst sinds vier jaar helemaal van zijn rugpijn heeft verlost. Op 19 mei heeft hij twintig houtsneden voor Antwerpen klaar, en vier maanden later voltooit hij de zeventigste. ‘Het gaat steeds moeizamer, en ik ben moe. Nog maar 8 te graveren!’Ga naar eind36 verzucht hij op 20 september. Dat het werk trager vordert dan gepland, komt niet alleen omdat hij steeds sneller vermoeid raakt, maar ook omdat hij zich vaak hele middagen moet bezighouden met bezoekers. In mei bijvoorbeeld krijgt hij drie keer zijn doorluchtige leerling prins Karel op bezoek, en verder onder anderen Herman Scholl, norbertijn in de abdij van Postel, en Maurits Naessens, die plannen heeft om naast het Osterrieth-huis in Antwerpen een Masereel-museum te openen, met als pronkstukken de blokken van de illustraties voor Ulenspiegel.Ga naar eind37 Pater Scholl is doctor in de geschiedenis, auteur van een paar boeken over de christelijke arbeidersbeweging, en fervent Masereel-bewonderaar. Omdat hij een boek over ‘de mens Masereel’ wil schrijven, duikt hij vanaf 1966 herhaaldelijk in Nice op - in april 1967 zelfs voor vier dagen. ‘Elke dag vijf uur discussies en gesprekken,’Ga naar eind38 schrijft Masereel. Gelukkig is de pater het type dat lekker eten en drinken even sterk apprecieert als hij, zodat ze hun gesprekken vaak voortzetten in restaurant Le Nautique, aan de overkant van de haven. Eveneens in april 1967 komt de Duitse regisseur Friedrich Petzold naar Nice voor overleg over de decors en kostuums voor De Toverfluit, een tweede Heidelbergse opdracht, die het resultaat is van het succes van de eerste. De eerste schetsen dateren uit het najaar van 1965, maar de oorspronkelijk voor september 1966 geplande produktie wordt naar het volgende seizoen verschoven, en de definitieve ontwerpen zijn pas eind juli 1967 klaar, twee | |
[pagina 390]
| |
maanden voor de première op 24 september. Terwijl de Vlaamse krant Het Laatste Nieuws het over ‘de bekroning van een levenswerk’ heeft, is de Duitse pers in het algemeen aanzienlijk kritischer over de eigenzinnige manier waarop Masereel de symboliek in Mozarts opera heeft geïnterpreteerd. De groteske kostuums en het toneeldoek dat beschilderd is met ‘neuzeitlichgrossstädtischen Wohnblocks’, handen die naar de zon reiken en de dreigende kanonloop van een tank, zorgen ervoor dat de Heidelbergse Toverfluit iets weg heeft van een theaterversie van Route des hommes. De kritiek dat zijn behoefte om zijn humanitaire overtuiging uit te dragen afbreuk doet aan de artistieke waarde van zijn werk blijft Masereel negeren - ‘solange ich arbeiten kann, will ich wirken mit meiner Kunst,’ zei Käthe Kollwitz ooit, en dat is precies wat ook hij wil. Het blijft overigens een vraag hoe het komt dat de twee elkaar in het vooroorlogse Berlijn waar Kollwitz woonde nooit hebben ontmoet, hoewel ze daar als xylograaf en pacifist even bekend waren. Na de oorlog is het te laat, want Kollwitz is in 1945 overleden. Bij de herdenking van haar honderdste geboortedag in juli 1967 wordt op de internationale grafiekexpositie Intergrafik in het Oosfberlijnse Altes Museum een Käthe Kollwitz-medaille uitgereikt, en het spreekt bijna vanzelf dat de onderscheiding aan Masereel wordt toegekend. Een paar maanden later verschijnen in Dresden eindelijk de Gesprcäche mit Frans Masereel - zoals de recensent van de Times Literary SupplementGa naar eind39 opmerkt, is het Vorms' grootste verdienste dat er althans iets bewaard zal blijven van de autobiografie die Masereel nooit zal schrijven. Dat het boek bizarre accenten en opvallende lacunes vertoont, hangt nauw samen met het feit dat de Oostduitse uitgever rekening moest houden met de ddr-realiteit en dat Masereel alles uit zijn blote hoofd heeft verteld. Vandaar dat een aantal ontmoetingen en gebeurtenissen met alle mogelijke details wordt beschreven, terwijl andere slechts vluchtig worden vermeld of helemaal niet ter sprake komen, hoewel ze voor hem even belangrijk of zelfs belangrijker zijn geweest. Het meest krasse voorbeeld van zelfcensuur is het wegretoucheren van Thea Sternheim, die in heel het boek niet één keer wordt genoemd. Dat hij Laure in Avignon heeft leren kennen vertelt hij wel - én dat zijn intieme kennismaking met haar en met het mediterrane landschap een ware verjongingskuur betekende. In welk opzicht en in welke mate Pauline zijn leven heeft beïnvloed is een voor de hand liggende vraag die niet wordt gesteld. | |
[pagina 391]
| |
Op 1 maart 1968 wordt Pauline negentig. Het is een verjaardag die ze liever niet meer had beleefd, en ook Masereel is zowat aan het eind van zijn krachten. Op aandringen van Naessens woont hij in juni nog wel de presentatie van Antwerpen in het Osterriethhuis bij, en op 19 juli de opening van zijn expositie in Avignon, in de galerie waar Laure vaak exposeert, maar tijdens de opnamen van Buyens' tweede film in augustus blijkt hij zo snel vermoeid en heeft hij zoveel last van zijn rug, dat er per dag niet meer dan een uur kan worden gefilmd. Desondanks reist hij op 9 september naar Dresden voor zijn huldiging als ‘eresenator’ van de Hochschule für Bildende Künste. Omdat hij Pauline niet langer dan een dag alleen kan laten, keert hij 's anderendaags al terug naar Nice, maar intussen is haar op die 10de september overkomen wat ze al lang vreesde: dat ze ten gevolge van de ondraaglijke gewrichtspijn, waardoor ze soms ineens geen voet meer kan verzetten, een fatale val zou doen: ‘Ik zou zelfs niet bij een stoel kunnen als er niemand was om me te helpen.’Ga naar eind40 Bij zijn thuiskomst uit Duitsland treft Masereel haar levenloos aan. Op 13 september laat Laure aan Buyens weten dat ‘de vrouw van Frans is gestorven na een ongeluk waarbij ze een dubbele dijbeen- en schouderbreuk had opgelopen. Ze wordt morgen begraven.’Ga naar eind41 Om van de emoties te bekomen - en zijn pijnlijke rug te verzorgen - verblijft Masereel na de begrafenis een maand in Laures appartement in Avignon. De laatste opnamen voor de film van Buyens laat hij voor onbepaalde tijd uitstellen. ‘Il ne faut pas compter sur moi en ce moment,’ schrijft hij. ‘Je ne suis bon à rien.’Ga naar eind42 Een van de weinigen met wie hij de voorbije jaren over Pauline heeft gesproken, is pater Scholl. Op het bericht van haar dood - een paar weken voor hij zelf onverwacht overlijdt - antwoordt Scholl met een briefGa naar eind43 waarin hij zijn bewondering uitspreekt voor de ‘heldhaftige’ manier waarop Masereel zijn invalide vrouw jarenlang heeft verzorgd. Wat hij nooit zal vergeten, zegt hij, is wat Masereel hem ooit heeft verteld over zijn motivatie: dat er ook zoiets bestaat als herinnering en dankbaarheid. Na de eerste schok overheerst bij Masereel een gevoel van verlichting, omdat er een eind is gekomen aan de lijdensweg van Pauline en aan de dubbelzinnigheid waarin hij al die jaren heeft geleefd. Laure is overigens niet van plan nog meer tijd te verliezen: nu Pauline niet meer in de weg staat, wil ze hun relatie zo snel mogelijk laten formaliseren. Zelf voelt Masereel er weinig voor om op zijn tachtigste nog te hertrouwen, maar op haar aandringen gebeurt dat dus toch, en worden ze op 14 januari 1969 offi- | |
[pagina 392]
| |
cieel man en vrouw. Terwijl het appartement in Nice naar Laures instructies wordt opgefrist, verblijven ze in Avignon. In een interview met de Antwerpse Nieuwe Gazet - ‘De wittebroodsweken van Frans Masereel in Avignon’ - vertelt Masereel dat ze van plan zijn afwisselend in Nice en Avignon te gaan wonen: ‘Op beide plaatsen hebben we onze ateliers. Avignon is rustiger dan Nice. We hebben ook nog een appartement te Parijs, maar dat gaan we opgeven. We worden wat oud om veel heen en weer te reizen.’ In de praktijk zal die regeling hem tegenvallen. Zijn atelier in Avignon is een veel te kleine kamer, en in Nice mist hij na de drastische opknapbeurt de sfeer waarin hij de voorbije twintig jaar heeft gewerkt. | |
VIIQuant aux événements de Prague, cette histoire est bien pénible et regrettable! Mais je ne m'en suis pas trop étonné car ils découlent du ‘partage’ de Yalta!... Mais je garde mon optimisme et je pense que l'humanité arrivera un jour à vivre dans une société dont le système sera quelque chose dans le genre d'un socialisjne libertaire. Mais ce n'est pas pour demain!!!Ga naar eind44 Frans Masereel aan Frans Buyens, 28 augustus 1968
In mei 1969 reist het echtpaar Masereel-Malclès met Vorms voor een week naar Oost-Berlijn, voor de uitreiking van een eredoctoraat van de gereputeerde Humboldt Universiteit en voor een bezoek aan de expositie in de Deutsche Akademie der Künste naar aanleiding van Masereels aanstaande tachtigste verjaardag. In een korte toespraak in de universiteitsaula zegt Masereel onder andere dat het hem goed doet, het op zijn leeftijd nog te mogen beleven dat ‘de rode vlag, symbool van het socialisme en de vrijheid,’ in haar ware betekenis door Amerikaanse en Westeuropese studenten wordt opgenomen om te protesteren tegen de uitbuiting van de ontwikkelingslanden, de vervolging van minderheden, de verspilling in de consumptiemaatschappij van de rijke landen, de kernbewapening en de oorlog in Viëtnam. Amper vier maanden eerder heeft de Praagse student Jan Palach door zelfverbranding een eind aan zijn leven gemaakt uit protest tegen de bezetting van Tsjechoslovakije door troepen van het Warschaupact, maar daarover kan Masereel het in Oost-Berlijn natuurlijk | |
[pagina 393]
| |
niet hebben. Dat hij zich de facto een selectieve morele verontwaardiging laat opdringen, is één van de compromitterende consequenties van de min of meer officiële eerberuigingen die hij zich in de ddr laat welgevallen. In de lange en verder opvallend positieve recensie van Gespräche mit Frans Masereel in de Times Literary Supplement van 12 september 1968 constateert John Willett dat de enige kritische opmerking die Masereel zich over de Sovjetunie permitteert betrekking heeft op de slechte gewoonte van de Russen om werk van en over hem zonder zijn toestemming of zelfs buiten zijn weten te publiceren. Vandaar de vraag of hij zijn moreel gezag in Oost-Europa niet beter had kunnen benutten, ‘zoals dat van hem als eerlijk en onafhankelijk man kon worden verwacht’.Ga naar eind45 Zelfs voor een oude kennis als Xylon-secretaris Heinrich Rumpel ligt de conclusie voor de hand dat er bij Masereel ‘geen ontmichtering... geen afkeer van de communistische realiteit’Ga naar eind46 te bespeuren valt. Waarom Masereel nog steeds weigert de ‘communistische realiteit’ openlijk te bekritiseren zoals Gide dat in Retour de l'URSS en later bijvoorbeeld Arthur Koestler met een aantal andere auteurs in A God that Failed hebben gedaan? Om te beginnen blijft hij ervan overtuigd dat de Sovjetunie een noodzakelijk tegenwicht tegen de Verenigde Staten vormt, dat het communisme de repressieve fase van de revolutionaire en postrevolutionaire periode zal ontgroeien, en dat een verlicht revolutionair socialisme de enige mogelijkheid is om armoede en alle ander sociaal onrecht definitief uit de wereld te helpen. Dat de stalinistische dictaturen van dat nobele doel een wrede karikatuur hebben gemaakt, betekent niet dat het communisme niet deugt - net zoals het christendom niets te maken heeft met de Inquisitie en andere gewelddadige uitwassen van de machtspolitiek die de pausen eeuwenlang hebben gevoerd. Bovendien behoudt Masereel zelfs na de onderdrukking van de Praagse Lente zijn geloof in de mogelijkheid van een Moskouse en een Oostberlijnse Lente, een geloof dat wordt gevoed door zijn vele discrete contacten met geestesgenoten in Oost-Europa. Interessant is in dit verband wat Thomas von Vegesack, voormalig voorzitter van de Zweedse pen-club, in De intellectuelen schrijft over een groep Oostduitse auteurs die op het internationale schrijverscongres van 1950 in West-Berlijn, minder dan een jaar na de oprichting van de ddr, probeerden een andere weg dan de confrontatie tussen Oost en West te vinden. Een ultieme poging in die richting was hun ontmoeting met Arthur Koestler, de Amerikaanse journalist Meivin Lasky en een aantal | |
[pagina 394]
| |
andere westerse congresdeelnemers in een Berlijns hotel. ‘De bijeenkomst in hotel Am Zoo is een vroeg voorbeeld van het onvermogen van de "westerse intellectuelen om de situatie in het Oostblok te begrijpen,’ schrijft von Vegesack. ‘Koestler en Lasky gingen ervan uit dat hun gesprekspartners stalinisten waren en daardoor misten zij een unieke kans om met een paar van de meest onafhankelijke denkers in het Oosten te praten.’Ga naar eind47 Ondanks de meedogenloze repressie zijn er ook in de ddr van de jaren zestig nog onafhankelijke geesten, en Masereel heeft ervoor gekozen om hen te blijven steunen door ter plaatse te tonen en te zeggen wat zij niet eens mogen denken. In die keuze wordt hij trouwens gesteund door Vorms, die tijdens zijn verblijf van september 1968 en maart-april 1969 in de ddr tot de conclusie gekomen is dat bezoeken van gerespecteerde figuren als Masereel juist in de gegeven internationale context van belang zijn om ervoor te zorgen dat mensen in de ddr ‘die ongeveer denken zoals wij’, zich niet helemaal geÏsoleerd en in de steek gelaten voelen. De prijs die Masereel betaalt zijn de permanente pogingen om zijn persoon en zijn werk te manipuleren. Eén voorbeeld daarvan is de kleine ingreep bij de publikatie van de toespraak die hij voor de plechtigheid van mei 1969 in Oost-Berlijn heeft geschreven.Ga naar eind48 Terwijl hij zelf in zijn manuscript zegt dat de rode vlag het symbool van het socialisme en van de vrijheid is, vormt ze volgens de gepubliceerde versie het symbool van ‘de klassenstrijd, het socialisme en de vrijheid’. In de toespraak die Masereel als pasbenoemd eresenator van de Hochschule für Bildende Künste in Dresden houdt, een maand na de overval van het Warschau-pact op Tsjechoslovakije, zegt hij dat hij er meer dan ooit van overtuigd is dat de maatschappij haar kunstenaars de kans moet geven om hun persoonlijkheid vrij te ontplooien. In de gegeven omstandigheden zal zijn Oostduits publiek er geen moment aan hebben getwijfeld dat het niet om een louter artistiek credo ging. Terecht, want twee weken later zegt Masereel in een brief aan Buyens dat hij op zijn manier een dienst heeft willen bewijzen ‘aan degenen die in Oost-Duitsland onze mening over Praag delen’.Ga naar eind49 | |
[pagina 395]
| |
VIIISi, comme le vieux Faust, je pouvais rencontrer le Diable, je lui vendrais mon âme tout de suite, afin de pouvoir réaliser encore tout ce que j'ai en tête.Ga naar eind50 Frans Masereel aan Frans Buyens, 14 januari 1970
Na zijn terugkeer uit Oost-Berlijn bereidt Masereel zich in het Zwitserse vakantieverblijf van Dahlmann lijdzaam voor op de drukte van de komende maanden. ‘Gelukkig wordt een mens maar één keer tachtig,’Ga naar eind51 verzucht hij. De maand rust in Flims doet hem overigens zichtbaar deugd: tot grote voldoening van Laure vindt iedereen dat hij er veel beter en jonger uitziet dan de voorbije jaren. Via Basel, waar ze een bezoek brengen aan de vijfentachtigjarige Thea Sternheim, vliegen ze eind juni naar Brussel voor het begin van de viering van ‘Masereel 80’ in België: de opening van een expositie in zijn geboortestad Blankenberge, die van de gelegenheid gebruik maakt om hem tot ereburger te proclameren. Vanaf augustus loopt een grote retrospectieve in de Stedelijke Feestzaal van Antwerpen en in het najaar volgt een kleinere tentoonstelling in Charleroi. Ook in de ddr en de Bondsrepubliek zijn er speciale exposities, onder andere in de Deutsche Akademie der Künste in Oost-Berlijn, het Museum für Bildende Künste in Leipzig en het Gutenberg-Museum in Mainz. In Moskou wordt op zijn verjaardag zelf een expositie van werk uit het bezit van Moskouse musea geopend, en in Nederland is op 1 mei Buyens' film Ik hou van zwart en wit uitgezonden door de socialistische televisieomroep vara, de voornaamste sponsor. Een paar weken later zendt ook de Vlaamse televisie de film uit, en begin december wordt hij in het Singer Foundation Memorial Museum in het Noordhollandse Laren geprojecteerd naar aanleiding van de opening van de expositie die het sluitstuk van het ‘Masereel 80’-jaar is. Een van de aangekondigde sprekers is de Belgische ambassadeur in Nederland, maar zijn toespraak wordt na een telefoontje van de kabinetschef van eerste minister Gaston Eyskens in extremis van het programma afgevoerd. Uit de verklaring die Buyens van de ambassade-attaché krijgt, blijkt dat het ‘spreekverbod’ voor de ambassadeur te maken heeft met Brusselse rancune wegens zowel Masereels ‘antinationaal’ verleden als Buyens' polemische film Vechten voor onze rechten over de grote stakingen van 1962 tegen de sociale politiek van het toenmalige kabinet-Eyskens. | |
[pagina 396]
| |
De houtsneden waaraan Masereel in Ik hou van zwart en wit werkt zijn illustraties voor Aan de voet van het Belfort, een pakkende schildering van het Gent van zijn kinderjaren en van de algemene historische achtergrond van zijn revolutionair-socialistisch humanisme. Auteur Achilles Mussche had hem in 1955 al een exemplaar van het boek gestuurd, in de hoop dat het hem zou interesseren vanwege de herinneringen die het oproept. ‘Parfois même je m'imagine que la matière aurait pu vous inspirer, à votre tour, un de vos romans de bois gravés,’Ga naar eind52 voegde Mussche eraan toe. De geÏllustreerde Masereel-editie zal er uiteindelijk pas in 1975 komen, vijfentwintig jaar na de eerste druk. Hoewel Naessens' Mercatorfonds het project al in 1969 op stapel heeft gezet en Masereel de laatste van de drieëntwintig houtsneden begin 1970 voltooit, zal het boek pas drie jaar na zijn dood het licht zien. In 1970 verschijnt eindelijk wel een geïllustreerde uitgave van een andere tekst die hem nauw aan het hart ligt en die hij eveneens al in de jaren vijftig had willen illustreren: De Internationale, het lied van de Parijse Commune dat het strijdlied van het revolutionaire internationalisme is geworden. Naast de bibliofiele editie van Vorms komt er een kalendereditie (voor 1970) van het Belgische socialistische vakverbond, en in 1971 een goedkope vijftalige editie, die in Leipzig wordt gedrukt en in Parijs uitgegeven door Les Editeurs Français Réunis. Voor Masereel hebben die twee laatste illustratieprojecten een bijzondere symbolische betekenis. ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde’, het openingsvers van De Internationale, zou niet misstaan als motto boven zijn grafisch werk, en aan het slot van een brief aan Buyens verwijst hij naar de wanhoopskreet van de arbeider in het verpauperde 19de-eeuwse Vlaanderen: ‘Je termine en citant les mots de Mussche... qui sont tout un programme pour moi: “een boterham asjeblief... een boterham godverdomme!!!”’Ga naar eind53 In het algemeen haalt Masereel in de jaren vijftig en zestig nog maar zelden het niveau van zijn vooroorlogse houtsneden, maar de grote prenten ‘La vague’ uit 1966 en ‘Visages du port’ uit 1970 bewijzen afdoende dat hij ook in zijn laatste levensperiode nog lyrische meesterstukken aflevert. Als schilder probeert hij nog steeds grafische en picturale elementen in een eigen stijl te ‘synchroniseren’, zoals hij dat noemt, maar het resultaat blijft halfslachtig en overigens ook voor hem zelf onbevredigend. Op Buyens' vraag of schilderen voor hem evenveel betekent als | |
[pagina 397]
| |
houtsnijden antwoordt hij dat er dagen zijn waarop hij liever schildert, en andere waarop hij de wereld in zwart-wit ziet. Hoe de relatie tussen zijn twee activiteiten in de praktijk is geëvolueerd, blijkt uit zijn antwoord op de vraag of hij veel schildert: ‘De laatste tijd wel, ja. Om me te verpozen als ik aan een houtsnede heb gewerkt, schilder ik af en toe een doek.’ | |
IXJ'ai encore la tête assez vide, les bras en coton, les jambes en pâte de foie, les yeux très fatigués et des soucis pleins les poches. A part ça je me sens un peu mieux, la carcasse tient encore.Ga naar eind54 Frans Masereeel aan Pierre Vorms, 7 juli 1971
In november en december 1970 ondergaat Laure niet minder dan drie chirurgische ingrepen. Begin november een meer dan twee uur durende spoedoperatie wegens acute blindedarm- en buikvliesontsteking, waarvoor ze na aankomst op de luchthaven van Marignane bij Marseille rechtstreeks van het vliegtuig uit Parijs naar de kliniek in Avignon wordt gebracht. En vier weken later twee operaties wegens maagvliesontsteking. Voor Masereel hebben de angst en de spanning van die maanden tot gevolg dat hij de verse krachten die hij had opgedaan weer verliest. ‘Ik ben zo moe als een oude ezel,’Ga naar eind55 schrijft hij op 6 december aan Robert. En op 7 januari aan Vorms: ‘Ik hou nog altijd vol, maar ik ondervind de weerslag van die twee maanden van voortdurende angst! Af en toe voel ik de vermoeidheid loodzwaar op me wegen.’Ga naar eind56 Gelukkig hebben ze een efficiënte femme de ménage en herstelt Laure wonderbaarlijk snel. Vanaf februari gaat ze weer aan het schilderen, in april exposeert ze in Avignon en begin mei kan ze zelfs mee naar Brugge, waar Frans in de Stadsschouwburg wordt gehuldigd als eerste laureaat van de prijs die de pas opgerichte Stichting Achiel Van Acker toekent aan een Vlaams kunstenaar met bijzondere verdiensten wegens zijn sociaal engagement. Masereels afscheid van Brugge en het vlak bij gelegen Blankenberge op 10 mei, van de familie in Gent op 11 mei en van het Antwerpse Osterrieth-huis op 12 mei zal een definitief afscheid blijken, maar daar heeft hij nog geen vermoeden van. Op 13 mei schrijft hij in zijn Brusselse hotelkamer aan Vorms dat alles goed is verlopen, ‘... op een acute jichtaanval na, die er de | |
[pagina 398]
| |
Boven: Frans en Laure Masereel in Nice, 1969.
Rechts: de schilder in zijn atelier in Avignon, voorjaar 1971
| |
[pagina 399]
| |
oorzaak van is dat ik hevige pijn heb en niet uit de voeten kan. Moeilijk te verzorgen als je op reis bent!’Ga naar eind57 Na zijn terugkeer in het mediterrane klimaat van Nice voelt hij zich kennelijk beter, want op 8 juni meldt hij aan Roger Aver-maete dat Laure en hij weer aan 't werk zijn - ‘... en het ziet ernaar uit dat het bestendig mooi weer wordt,’Ga naar eind58 eindigt hij. Maar het warme voorjaar aan de Azurenkust heeft ook zijn verraderlijke kanten: in die maand juni 1971 doet hij een dubbele longontsteking op die gepaard gaat met hartritmestoornissen en een aanhoudende algemene vermoeidheid. Hij is niet in staat zich te concentreren, heeft totaal geen kracht in zijn armen en benen en constateert bovendien dat zijn gezichtsvermogen onrustbarend verzwakt. Op de vraag van Vorms of hij een ex-libris voor een Duitse liefhebber uit Leipzig zou kunnen leveren, antwoordt hij begin juli dat daar voorlopig geen sprake van is en dat hij zelfs betwijfelt of hij dat nog ooit zal kunnen: ‘je ne sais si mes yeux me per-mettront encore de graver un petit bois.’Ga naar eind59 Wat er met zijn ogen aan het gebeuren is, blijkt overigens niet alleen een kwestie van vermoeidheid. Een paar weken eerder heeft hij van zijn oogarts te horen gekregen dat ze aangetast zijn door sclerose, en sindsdien is hij doodsbang dat hij net als Pauline blind zal worden. Dat zijn toestand in plaats van te verbeteren met de dag achteruitgaat, is in de eerste plaats te wijten aan het feit dat hij bijna niet meer eet - hij, die altijd heeft getafeld met een appetijt die elke disgenoot imponeerde. Een bloedtransfusie en alle mogelijke pogingen om zijn eetlust te herstellen leveren weinig of geen resultaat op, en ondanks de goede zorgen van Laure is hij eind oktober zo zwak, dat ze ten einde raad beslist hem te laten overbrengen naar de kliniek in Avignon waar ze zelf is behandeld. Onderzoeken brengen niets verontrustends aan het licht, maar dat neemt de eigenlijke oorzaak van zijn lethargie niet weg. ‘Als ik niet meer kon werken, zou het leven mij niet meer het leven waard zijn,’ zei hij aan het slot van Buyens' film, en nu blijkt hoe letterlijk hij dat meende.Ga naar eind60 Wanneer hij in december Naessens op bezoek krijgt, die probeert hem op te monteren, antwoordt hij hoofdschuddend: ‘Ik voel dat het afgelopen is.’ Op de laatste dag van het jaar ziet Laure het einde zo snel naderen, dat ze Vorms in allerijl ontbiedt: J'arrivai donc à Avignon dans la journée du 1er Janvier et m'installai immédiatement, jour et nuit à côté de Laure, au chevet de FM. Et, le 3 Janvier au soir, notre ami rendit le dernier souffle entre nos bras, en douceur et en toute conscience.Ga naar eind61 | |
[pagina 400]
| |
Laure respecteert Masereels wens om in Gent begraven te worden, onder een eenvoudige hardstenen zerk met geen andere inscripties dan de naam en de data van geboorte en overlijden, maar ze stemt wel in met een officiële rouwceremonie in de grote hal van het Gentse Museum voor Schone Kunsten. Tot de hoogwaardigheidsbekleders uit binnen- en buitenland die Masereel hier op 8 januari met de naaste familie en vrienden als Vorms, Naessens en Avermaete een laatste groet brengen behoren de Vlaamse katholieke minister van Cultuur en een vijf leden tellende delegatie uit de ddr onder leiding van de tachtigjarige Alfred Kurella.Ga naar eind62 Na de toespraken weerklinkt de treurmars uit Beetho-vens Eroica en wordt de kist de kille middag in gedragen voor Masereels laatste tocht door Gent, naar de begraafplaats in St.-Amandsberg. ‘Zijn begrafenis groeide uit tot een indrukwekkende plechtigheid,’ zal Avermaete zich herinneren, ‘en het mag wel een paradox heten dat de eens zo oproerige Masereel - aan wie jarenlang de toegang tot België werd ontzegd - naar zijn rustplaats werd geleid voorafgegaan door het muziekkorps van de Gentse politie en nadat een minister hem plechtig hulde had gebracht.’Ga naar eind63 Conservator Paul Eeckhout heeft het nooit eerder meegemaakt, zoveel officiële eer voor de begrafenis van een Belgisch kunstenaar. Het graf ligt op de kleine heuvel in de hoek van de begraafplaats die gereserveerd is voor Gents bekendste burgers. Dat dit ‘Campo Santo’ volgens de legende de Reinaertsberg is, de plek waar het middelnederlandse dierenepos Van den vos Reinaerde begint, is eigenlijk een betere reden om Masereel hier te begraven, want al jaren liep hij rond met het plan voor een Masereel-editie van de Reinaert, een volksboek zoals dat van 1589, ‘met schoone figueren gheciert’. De tweede geïllustreerde Ulenspiegel die Masereel had gepland is er evenmin gekomen. Het blijft bij de ene grote prent ‘Hommage à Ulenspiegel’ uit 1967, waarin hij zichzelf heeft binnengesmokkeld als het jongetje dat in de rechterbenedenhoek op een van de wieken van de molen verdiept zit in De Costers boek. Een jongetje dat voortleeft in de dertiger die in Genève Mon livre d'heures en in Parijs de illustraties bij de avonturen van Ulenspiegel snijdt. En voortleeft in het hoofd en het hart van de bijna tweeëntachtigjarige, die in juni 1971 met zijn laatste krachten de linoleumsnede ‘Un original’ afwerkt: een ‘rare kwast’ die onder het misprijzend oog van de goegemeente dansend de straat uit loopt. | |
[pagina 401]
| |
Vijf jaar later, in september 1976, is de Belgische eerste minister op bezoek in Peking. Hoe gaat het met de grote kunstenaar Frans Masereel? vraagt Mao Tse-toeng tijdens de officiële ontvangst.Ga naar eind64 Waarop de premier de tolk laat antwoorden dat Masereel in goede gezondheid verkeert. Hommage à Ulenspiegel, housnede, 1967
|
|