Princelijcke deuijsen
(1563)–Claude Paradin, Gabriel Simeon– Auteursrechtvrij
[Folio 64v]
| |
rende de zee, ende hem geneerende met zeerouen, als ons Latinus Pacatus, Sidon,Ga naar margenoot+Apollinaris ende Beatus Rhenanus beschrijuen) oordineerden dat die principale plaetse daer sy neder gheslaghen waren, dwelcke is die stadt van Parijs hooftstadt van Vranckrijck, soude ten eewigen dage hebben voor deuijse de wapen vander neeringhen ende ambacht daer sy mede omme ghinghen. Ende gauen haer voor wapen een schip, die sy van dien tijt af tot noch toe altijts gheuoert hebben. Ende is wel te vermoeden dat dese comen zijn vande Gepiden, die daer te voren voerden de selue wapen, als sy hanterende ende seylende waren in de duytsche zee: dwelcke by auentuere waren de Troysche nacie, die in de verre zee versteken waren: vanden welcke, na dat den ghemeenen roep is, de Francoysen haer afcoemste hebben. |
|