| |
| |
| |
Deel I.
Waarom sociaal evolutionisme
1. Sociale vooruitgang: een achtergebleven gebied
De krantenlezer die wat verder komt dan de sportpagina's en de familieberichten kan het niet zijn ontgaan dat het schijnbaar onmogelijk is om te zeggen of een bepaalde oplossing beter is dan een andere, wanneer het gaat om een probleem, dat zich voordoet op maatschappelijk gebied. Iedereen heeft er een mening over, maar het schijnt niet mogelijk te zijn om op een overtuigende manier te bewijzen dat één oplossing beter is dan een andere.
Nu is het nieuws in de kranten meestal politiek getint. En politici leven bij de gratie van meningsverschillen tussen de burgers. Dus gaan wij ons verdiepen in de vakliteratuur om te zien wat de wetenschap van het betrokken probleem zegt. Wij beperken ons tot het lezen van bijdragen van die schrijvers die accepteren dat de wetenschap zo objectief mogelijk moet zijn. En wat vinden wij? Immer dezelfde onenigheid.
Nu zou het nog begrijpelijk zijn waar het aanbevelingen betreft voor de toekomst, want wie kan precies voorzien wat er in de toekomst gaat gebeuren? Meningsverschillen over het beleid voor de toekomst kunnen ontstaan door verschillen in doelstellingen maar ook in veronderstellingen waar het gaat over onvoorspelbare zaken zoals het weer. Helaas, de verschillen blijven bestaan, ook als men het eens is over doelstellingen en veronderstellingen omtrent onvoorspelbare toekomstige omstandigheden. Het is nog veel erger; op het gebied van sociale vraagstukken kan men het zelfs niet eens worden over de diagnose, over de oorzaak van het ontstaan van een probleem. Ook wetenschapsmensen kunnen het blijkbaar niet eens worden over de meest eenvoudige gebeurtenissen uit het verleden. De eerste schermutselingen omtrent de voorstellen tot bezuining op de ambtenarensalarissen zijn net achter de rug. U weet wel, de ambtenaren zouden drie
| |
| |
jaar achtereen één half procent salarisverhoging per half jaar minder krijgen, dan zou volgen uit het zogenaamde trendbeleid. Dit voorstel stoelde onder meer op de stelling dat de salarissen van ambtenaren de laatste jaren een aantal procenten (minimaal 3%) sterker waren gestegen dan de salarissen van het bedrijfsleven. Deze stelling werd onderbouwd door een artikel van hooggeleerde heren in de Economisch Statistische Berichten. Prompt hebben andere hooggeleerde heren berekend dat de ambtenarensalarissen de laatste jaren juist een achterstand ten opzichte van het bedrijfsleven hadden opgelopen van vier procent.
Hoe prettig is het dan om te leven in de wereld van de techniek! U beweert dat uw motor sterker is dan de mijne? Even op de proefbank, en het antwoord ligt klaar.
Ook in die wereld is niet alles koek en ei. Het is vaak moeilijk om de gelegenheid te krijgen om te bewijzen dat de eigen vinding beter is dan de bestaande; de geschiedenis der wetenschap is vol van voorbeelden van uitvinders die werden weggehoond toen zij om een kans vroegen om hun stelling te bewijzen. Maar - gegeven de kans - was het in elk geval mogelijk om dit bewijs te leveren.
Zodra de levende wereld eraan de pas komt, gaat het mis. Ik kan wel bewijzen dat mijn motor sterker is dan de jouwe, maar hoe bewijs ik dat deze sterkere motor ook beter is voor de rijder? Misschien zijn meer PK's wel het laatste dat automobilisten vandaag de dag werkelijk nodig hebben. Wat is een betere auto? Een veiliger en zuiniger auto! Maar, een veilige auto is meestal minder zuinig! Een extra dikke balk in de deuren, door deurstijlen en dak, maakt de auto veiliger, maar kost meer energie, omdat meer staal wordt gebruikt bij de fabricage (dus meer energie) en omdat het hogere gewicht van de auto resulteert in meer benzineverbruik. De auto trekt ook iets minder snel op, wordt duurder, en wordt dus minder verkocht. Als deze auto vóór deze verbetering al één van de veiligste en zuinigste modellen was, dan kan het best mogelijk zijn dat achteraf bekeken deze ‘verbetering’ een verslechtering was voor de maatschappij als geheel.
Hoe komt het toch dat wij op technisch gebied zover zijn gekomen dat wij vrijwel alles kunnen, terwijl het op het gebied van sociale problemen zo'n puinhoop is? Hoe komt het dat wij zo goed weten welk materiaal, welke natuurwetten, welke reacties en verbanden wij moeten gebruiken om mensen naar de maan te
| |
| |
sturen, terwijl wij nog niet eens in staat zijn om te voorkomen dat een deel van de mensen regelmatig tracht een ander deel van de mensen naar de maan te laten lopen? Door atoomsplitsing kunnen wij nieuwe elementen creëren, maar wij weten nog niet wat wij moeten doen om ervoor te zorgen dat in een tijd waarin nog veel mensen meer materiële welvaart willen, alle mensen die willen werken daartoe ook de gelegenheid krijgen! Hoe komt het dat wij op sociaal gebied als maar achteruit lijken te gaan, terwijl de techniek zulk een vooruitgang boekt?
De reden is heel eenvoudig: wij zijn te laat begonnen. De hele geschiedenis van de civilisatie van de mensheid is de geschiedenis van ons streven naar beheersing van de wereld van levenloze materie. Het is de geschiedenis van het maken van instrumenten, van het vinden en harnassen van energie. Ook waar het geestelijke zaken zoals communicatie betreft, bestaat de vooruitgang in hoofdzaak uit verbetering van de technische middelen (van drukpers tot televisie), terwijl weinig aandacht wordt besteed aan de inhoud van de boodschap. Althans, ik kan weinig vooruitgang bespeuren als ik de inhoud van een televisie-programma vergelijk met de verhalen van bijvoorbeeld Homerus.
Dit is geen originele ontdekking: al tientallen jaren wordt in brede kring gewezen op de achterstand van onze sociale ontwikkeling ten opzichte van de technische ontwikkeling. Dit ondanks het feit dat in de laatste twintig jaar op de universiteiten de toeloop naar de sociale wetenschappen veel sterker is gestegen dan die naar technische wetenschappen. Wat men over het hoofd ziet, is dat het probleem niet zozeer ligt in de hoeveelheid aandacht die wordt besteed aan sociale problemen, maar veeleer aan het feit dat wij nog geen goede methode hebben gevonden om deze problemen aan te pakken. In het kort komt het hierop neer dat wij niet efficient kunnen werken zolang wij nog geen goede methode hebben ontwikkeld die is aangepast aan de specifieke eigenschappen van sociale problemen. Sociaal evolutionisme is zulk een methode.
Om goed te begrijpen wat dit sociaal evolutionisme betekent, moeten wij eerst eens nagaan hoe de huidige achterstand is ontstaan, en waarom de huidige aanpak van sociale problemen niet tot succes leidt. Daarvoor moeten wij terug naar onze voorouders.
| |
| |
| |
2. Hoe is de achterstand van de sociale wetenschappen ontstaan?
Hoe zich ook de ontwikkeling van de mens exact heeft voltrokken, of hij van de apen afstamt of niet, feit is dat de fysieke bouw van de mens het meest overeenkomt met die van een mensaap, en dat dit bij de oermens nog sterker het geval was. Deze bouw is geheel afgestemd op het leven in kleine kolonies in de bomen van tropische bossen.
De kenmerken van het leven van een mensaap waren: geen voedselproblemen, geen klimaat probleem (betrekkelijk constante temperatuur), geen vijanden. Een ideaal leven, maar met beperkingen. Ten eerste waren mensapen afhankelijk van het bestaan van tropische bossen, en ten tweede leefden de verschillende groepen ver van elkaar, teneinde voedselconcurrentie en misschien ook ziekte-epidemieën te voorkomen. Het aantal individuen was dus ook beperkt, hetgeen een nadeel is bij het snel aanpassen aan veranderende omstandigheden. Afhankelijk zijn van één soort klimaat en één soort plantenrijk (tropische bossen) maakt de soort extra kwetsbaar! Naast zijn geestelijk vermogen is het meest markante onderscheid tussen mens en mensaap, dat de mens ook op de vlakke grond, eigenlijk overal leeft.
Het leven in de bomen van tropische bossen verlaten hebbende, bleek onze bouw een aantal problemen op te leveren:
- | op de grond waren wij niet snel genoeg om aan roofdieren te ontkomen, of zelf andere prooidieren in te halen; |
- | buiten de tropische bossen was het voedselaanbod onregelmatig: seizoenen en goede en slechte jaren wisselden elkaar af; |
- | het klimaat was veel extremer; de zon was heter en de nacht en winter kouder. |
De eerste problemen waar onze voorouders mee worstelden, waren dus zuiver van fysieke aard: klimaat, voedsel en verweer tegen vijanden. De invloed van de mens op zijn omgeving was toen vrijwel nihil; het ging er de mens juist om, zich tegen de in- | |
| |
vloed van de omgeving te beschermen. Het waren eenvoudige problemen: afspraken over de opstelling bij de jacht, het maken van eenvoudige instrumenten en onderkomens.
Het hele streven van de mens was gericht op verweer tegen de natuur, op het zich onafhankelijk maken van zijn omgeving. Hoewel de mensen enkele soorten platen en dieren hebben gecreeerd, bleef hun aandacht zich voornamelijk richten op het maken van instrumenten en het werken met dode materie; daar behaalden zij ook grote successen. De huidige graansoorten, fruitbomen en groenten zijn slechts op een aantal detailpunten anders dan hun natuurlijke voorouders. Maar zelfs een zo primitief menselijk instrument als een pijl en boog lijkt op niets anders in de natuur. De hoeveelheid voedsel die uit een moderne korenhalm of fruitboom gehaald kan worden, is wat groter dan uit zijn wilde soortgenoot, maar qua effectiviteit als jachtinstrument kan niets in de natuur tippen aan pijl en boog.
Men kan niet anders zeggen, dan dat dit streven naar onafhankelijkheid van de natuurlijke omstandigheden een volledig succes is geworden. Wij hebben tegenwoordig de middelen om ervoor te zorgen dat een mens nooit meer honger of kou hoeft te lijden, of door wilde dieren wordt verwond. Al in de tijden van Moses, van de Egyptische farao's, van Homerus en Caesar had de mens op het gebied van de aanpassing aan omstandigheden een niveau bereikt dat zo ver boven dat van andere levende wezens stond, dat hij zich toen met recht koning der aarde kon noemen. Geen wonder dat de methode die de mens heeft ontwikkeld om deze technische vooruitgang te bereiken, een vanzelfsprekend onderdeel is geworden van ons denk- en gedragspatroon.
Waar de mens tegen problemen aan liep die niet binnen dit denkpatroon opgelost konden worden, heeft hij deze problemen weggeschoven naar het buitenaardse. In eerste instantie was dit de vraag: ‘Waar kom ik als mens vandaan?’, en ‘Wat is het doel van mijn bestaan?’. Dergelijke vragen vallen per definitie buiten het technische denkpatroon, omdat dit laatste gericht is op de vraag: ‘Hoe kan ik (beter) blijven voortbestaan?’, en niet op de vraag ‘Waarom moet ik blijven voortbestaan?’ Het religieuze denken geeft een antwoord op deze laatste vraag.
Pas op een heel laat tijdstip kwam er een nieuwe vraag op: ‘Hoe moeten wij de samenleving van mensen onderling en mensen-natuur regelen teneinde ons voortbestaan te verzekeren?’ Tot
| |
| |
nu toe heeft men dit probleem slechts aangepakt met de twee denkwijzen waarmee wij vertrouwd zijn, het technische denken en het religieuze denken, of een combinatie van beiden. De inbreng in de sociale wetenschappen komt dan ook voornamelijk uit twee bronnen; enerzijds filosofieën en theologieën en anderzijds modellen en technieken die oorspronkelijk door natuurkundigen zijn ontwikkeld.
Helaas, het religieuze denken is niet van toepassing, want het gaat om een heel concrete vraag, die betrekking heeft op een zuiver materieel, aards onderwerp, namelijk het voortbestaan en de verdere ontwikkeling van het leven op aarde en meer in het bijzonder van de mens. Ook het technisch denken blijkt niet tot een aanvaardbaar resultaat te leiden. Gezien het enorme succes van het technische denken op zijn eigen terrein, ligt het voor de hand om eerst na te gaan waarom het op sociaal gebied niet werkt, en of dit denken zó te veranderen is dat het wel werkt.
| |
| |
| |
3. Het technisch denken
Om misverstanden te voorkomen wil ik eerst een omschrijving geven van wat ik met dit woord bedoel, waarbij ik zal aangeven op welk terrein het technisch denken zich heeft ontwikkeld, en welke methode het technisch denken volgt.
Onder technisch denken versta ik de bezigheid waarin wij bedenken hoe wij met behulp van onze kennis problemen kunnen oplossen door gebruik te maken van niet levende materialen op menselijke schaal. Wanneer een mens uit het stenen tijdperk een vorm tracht te bedenken voor een stuk silex die niet al te moeilijk is na te bootsen, goed snijdt maar ook nog aan een stuk hout vast te maken is, dan is hij bezig met technisch denken.
Wanneer een verkoopchef overweegt of hij een boodschap aan een vertegenwoordiger (bijvoorbeeld, dat deze op zaterdag nog naar een klant moet) beter per telefoon of per telegraaf door kan geven, dan is hij bezig met technisch denken. Maar wanneer hij overweegt of hij de vertegenwoordiger tot deze extra inspanning zal motiveren door een vriendelijk woord en uitzicht op een premie, of door te dreigen met het niet doorgaan van een verwachte promotie, is dit geen technisch denken, omdat de middelen die tot het doel (extra verkoop) moeten leiden geen dode materie zijn maar de activiteiten van een mens.
De methode die het technisch denken volgt is, dat men zich een voorstelling maakt van hoe het eindresultaat, de oplossing van een probleem, eruit zal zien, of eruit zou moeten zien. Voordat men dus een oplossing in de praktijk brengt, heeft men een blauwdruk, een plan van het geheel dat men gaat maken. Men kan zich diverse mogelijke oplossingen voorstellen waarvan men niet van tevoren weet welke de beste is, maar dan beslist een experiment en wordt de eenmaal gemaakte selectie in het plan verwerkt. Toepassing van het technisch denken veronderstelt een beeld vooraf - een voorstelling - van het gevolg van de toepassing.
De bijzondere eigenschap van het werken met dode materialen
| |
| |
is dat deze geheel niet worden beïnvloed door informatie zoals die aanwezig is buiten deze materialen zelf. Het gedrag, de eigenschappen van dode materialen, zijn altijd gelijk wanneer de materiële omstandigheden gelijk zijn.
Indien een stuk ijzer al tien keer is bewerkt en weer omgesmolten wordt, maakt dit zijn gedrag bij de elfde keer niet minder voorspelbaar. Het is geheel onafhankelijk van wat wij met andere stukken ijzer hebben gedaan, en van wat wij van plan zijn met dit stuk ijzer te gaan doen.
Water kookt altijd bij 100°C. als de atmosferische druk 1 is: gisteren, vandaag en morgen, in Amerika of Zambia, ongeacht de vorm of het materiaal van de houder, en ongeacht het doel dat wij ermee willen bereiken.
Dode materialen zijn tevens onderworpen aan een zeer beperkt aantal natuurwetten, die altijd op een voorspelbare wijze werken, en hun bestaan is vrijwel altijd onafhankelijk van het bestaan van andere materialen. (Hier ligt een onderscheid ten opzichte van niet-levende materialen buiten de menselijke schaal: de wetten die gelden voor bijvoorbeeld atomen hebben een heel andere graad van voorspelbaarheid.)
Deze stabiliteit heeft niet alleen betrekking op de eigenschappen van de materie van een ding, maar ook op zijn beweging: wanneer wij een kogel afschieten, dan wordt de beweging van de kogel, haar baan, uitsluitend bepaald door haar gewicht, vorm, richting, snelheid hij het verlaten van de loop, aantrekkingskracht van alle andere dingen om haar heen (in feite alleen de zwaartekracht) en door wat zij op haar baan tegen komt, in eerste instantie de lucht. Uit zichzelf zal de kogel nooit van baan veranderen, ongeacht de informatie om haar heen. De mens kan tegenwoordig bepaalde projectielen bouwen, bijvoorbeeld cruiseraketten) die reageren op bepaalde informatie. Deze reactie is echter van tevoren ingebouwd en eveneens stabiel; de cruiseraket zal altijd op deze informatie reageren en nooit op andere. Daardoor hebben ook de processen waarmee dode dingen op elkaar inwerken deze eigenschap van stabiliteit.
Hierdoor kunnen wij het gedrag voorspellen van een materiaal als reactie op één of meerdere gebeurtenissen onder een beperkt aantal exact te bepalen omstandigheden, omstandigheden die wij ook in de praktijk kunnen realiseren. Zolang deze omstandigheden niet veranderen, verandert er ook niets aan het stuk materiaal.
| |
| |
Zo kunnen wij ons een zeer goede voorstelling maken van het gevolg van een handeling ten opzichte van een dood materiaal. Nog veel essentiëler voor de vergelijking met levend materiaal is, dat deze voorstelling haar geldigheid blijft behouden, ook als wij er pas veel later weer op terug komen, na onszelf een hele rij andere zaken te hebben voorgesteld.
Nu is ons voorstellingsvermogen tamelijk beperkt, evenals ons geheugen. Een probleem wordt al gauw te onoverzichtelijk om een betrouwbare voorstelling toe te staan van de uitkomst van alle methoden die in aanmerking komen om dit probleem op te lossen. Bovengenoemde eigenschappen van het werken met dode materialen maken het ons mogelijk het hoofdprobleem uiteen te rafelen in deelproblemen, en te bepalen hoe deze deelproblemen in elkaar passen. Dit is de zogenaamde analytische methode. Wij gaan dan op elk deelgebied de oplossing zoeken, hetzij via ons voorstellingsvermogen en experimenten, hetzij via ervaringen van anderen die al met dit probleem hebben geworsteld. Mocht zo'n deelprobleem nog te gecompliceerd blijken te zijn, dan gaan wij ook dit weer ontleden in deelproblemen en zo gaan we door tot wij voor alle deelproblemen een oplossing hebben gevonden. Dan voegen wij alle deeloplossingen weer bij elkaar en kunnen wij ons op deze wijze een voorstelling maken van de eindoplossing, voordat deze eindoplossing ook werkelijk gerealiseerd is.
Hoe betrouwbaar de voorspellingen zijn die wij op grond van deze eindvoorstelling maken, hangt uitsluitend af van het feit of wij geen fout gemaakt hebben bij het oplossen van de deelproblemen en het bepalen van de samenhang tussen de deelproblemen. Als blijkt dat wij ergens een fout hebben gemaakt, dan kunnen wij deze fout opsporen zonder dat er intussen iets gebeurt met de andere deeloplossingen en verbanden. Met andere woorden, op het gebied van dode materialen op menselijke schaal is het in beginsel altijd mogelijk om ons een redelijk betrouwbare voorstelling te maken van de oplossing voor een probleem, ongeacht hoe gecompliceerd dit probleem is, en kunnen wij de gevolgen voorspellen van ons gedrag ten opzichte van deze materialen.
De kracht van de analytische methode zal u nog duidelijker worden wanneer u bedenkt dat het helemaal niet nodig is dat één en hetzelfde brein zich een voorstelling maakt van de oplossing voor alle deelproblemen. De beperkingen die het gevolg zijn van
| |
| |
de grenzen van het individuele voorstellingsvermogen worden opgeheven door de mogelijkheid om bij het oplossen van deelproblemen van technische aard anderen in te schakelen, in het bij-zonder door gebruik te maken van oplossingen die anderen al hebben gevonden. Gezien het feit dat materialen onder dezelfde omstandigheden altijd eender reageren, is één deeloplossing ook bruikbaar voor alle andere hoofdproblemen met eenzelfde deelprobleem.
De kennis van de temperatuur en luchtdruk waarbij water kookt, hoeft maar één keer ontwikkeld te worden om gebruikt te kunnen worden bij alle problemen waarvan het koken van water een deelprobleem is.
De stabiliteit van de reacties van dode materialen op menselijke schaal maakt het ons mogelijk de nauwkeurigheid van de bewerking of van de voorspelling op te voeren zover wij willen, mits wij daarvoor de moeite willen nemen. De grens aan deze nauwkeurigheid ligt daar waar wij buiten de menselijke schaal komen, dus bijvoorbeeld bij moleculen en atomen. Maar het technisch denken richt zich op het werken met dode materialen ten behoeve van menselijk gebruik, en heeft zich, op enkele uitzonderingen na, altijd beperkt tot problemen op menselijke schaal en het werken met materialen op menselijke schaal. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld het opwekken van electriciteit door middel van atoomsplitsing of fusie. Hoewel wij geheel niet kunnen voorspellen wat een bepaald individueel atoom gaat doen, wordt het gedrag wel voorspelbaar zodra wij voldoende atomen manipuleren om daaruit een voor mensen bruikbare hoeveelheid electriciteit op te wekken.
Door de stabiliteit van het gedrag van dode materialen op menselijke schaal kunnen wij onze oplossing eerst op zeer beperkte schaal toetsen in een laboratorium, en op basis van deze test een betrouwbare voorspelling doen over het gevolg van invoering van onze oplossing op wereldwijde schaal; althans voor zover deze gevolgen betrekking hebben op de technische kant van deze oplossing.
Met andere woorden: wij kunnen in het laboratorium en op de testbaan bepalen wat de gevolgen zouden zijn van het invoeren van een nieuwe auto-brandstof die hogere snelheden en acceleratie mogelijk maakt met dezelfde automobielen, voor zover het de reactie van deze automobielen betreft. Wij kunnen voor elk merk
| |
| |
en model vaststellen en voorspellen dat hij X kilometer sneller zal kunnen rijden en wij zullen ons daarin nauwelijks vergissen. Dat is de kracht van het technische denken. Maar kunnen wij ook voorspellen wat de gevolgen zullen zijn voor de mensen die in deze automobielen rijden?
De stabiliteit maakt het ons ook mogelijk om mensen te overtuigen van het nut van een bepaalde technische oplossing; wij kunnen het succes van die oplossing in het verleden of in een bepaalde toepassing gebruiken als bewijs dat zij ook in de toekomst of voor andere toepassingen zal voldoen, mits de omstandigheden die van belang zijn gelijk blijven. En wij kunnen eveneens - via een experiment in het laboratorium en andere testen - bepalen wat deze omstandigheden zijn. Deze bewijsvoering is een integraal deel geworden van het technisch denken.
De toepassing van de analytische methode is beperkt, doordat zij slechts dan consequent kan worden toegepast, wanneer wij stabiele, statische toestanden bezien. Zodra wij te maken hebben met processen waarin meerdere materialen elkaar beïnvloeden, en met name wanneer deze invloed afhankelijk is van de snelheid waarmee het proces zich voltrekt, dan kunnen wij niet meer elk onderdeel apart bezien, en weer op een eenvoudige - voor ons voorstellingsvermogen vatbare - manier in elkaar zetten. Dan gaat het om zogenaamde dynamische en simultane modellen. Dynamisch betekent dat de snelheid van het proces invloed heeft op de aard (en niet alleen het tijdstip) van de uitkomst, en simultaan betekent dat meerdere onderdelen samen moeten werken, en elkaar beïnvloeden.
Bij dynamische en simultane modellen zien wij ook vaak een nog niet genoemd element verschijnen: de waarschijnlijkheidsrekening. Als wij een groot aantal onderdelen hebben die samen een langdurig proces vormen, dan kan een minuscule onnauwkeurigheid in het begin bij een der onderdelen aan het einde van het proces zeer grote gevolgen hebben. Nu zijn er grenzen aan de nauwkeurigheid waarmee wij materialen kunnen verwerken of samenhangen en reacties meten. Deze grenzen kunnen voortkomen uit het feit dat de techniek nog niet ver genoeg is ontwikkeld, of de kosten van grotere nauwkeurigheid te hoog worden. Omdat wij niet meer elke reactie en elk onderdeel los van de anderen kunnen bekijken, en niet meer het geheel via ons voorstellingsvermogen kunnen overzien, kunnen wij ons ook niet
| |
| |
voorstellen hoe nauwkeurig de uitkomst zal zijn.
Onze gewone spreektaal, die nauw aansluit bij ons voorstellingsvermogen, is niet geschikt voor communicatie van dergelijke dynamische en simultane modellen.
De mens heeft de beperkingen van het voorstellingsvermogen doorbroken naar twee kanten:
1. | Behalve de verwerking van informatie via ons bewuste voorstellingsvermogen schijnt er in onze hersenen ook iets te zijn dat informatie op een integrale wijze verwerkt zonder dat wij ons daarvan bewust zijn. Dat noemen wij intuïtie. Men weet er nog weinig van, maar hoe danook, intuïtie alleen is niet afdoende om andere dan individuele problemen op te lossen. Wat wij dan missen is een uitspraak over de geldigheid van deze oplossing. Slechts het experiment kan daarbij helpen. Voor de mensheid als geheel zijn oplossingen op basis van intuïtie alleen van belang als zij via het experiment hun geldigheid kunnen aantonen. Intuiïtieve oplossingen zijn niet goed communiceerbaar. |
2. | De mens heeft op basis van de logica een nieuwe vorm van informatieverwerking en communicatie ontwikkeld, de wiskunde. Groepentheorie en matrix algebra heffen de beperking op van het aantal verschillende zaken dat wij ons in een beeld kunnen voorstellen. De multi-dimensionale analytische meetkunde plus bovengenoemde algebra heffen de beperking op die is verbonden aan het werken met dynamische en simultane processen. De waarschijnlijkheidsrekening stelt ons in staat om de beperkingen te verwerken die nu eenmaal zijn verbonden aan de nauwkeurigheid van bewerking en meting. |
Door de analytische methode en de wiskunde is de effectiviteit van het technisch denken zo sterk verhoogd, dat de gecompliceerdheid van een probleem geen enkele beperking meer oplegt aan de effectieve toepassing van het technisch denken, zeker niet met onze nieuwe generatie computers.
Eén beperking begrenst de toepasbaarheid van het technisch denken wel. Doel van het technisch denken is het oplossen van problemen via het ontwerpen en aanvaarden van de oplossing van het probleem voordat men deze oplossing toepast. Technisch denken is dus alleen daar van toepassing waar - bij de huidige stand van kennis - een mogelijkheid bestaat om vóór de toepas- | |
| |
sing te bepalen of een oplossing zal voldoen.
Wat betekent ‘voldoen’? Een oplossing voldoet wanneer wij kunnen verwachten, beter af te zijn door haar in te voeren, dan door haar niet in te voeren. Meestal kunnen wij het gevolg van het invoeren van een oplossing niet met volstrekte zekerheid bepalen. Toch kunnen wij nog een verantwoorde keuze maken wanneer wij de waarschijnlijkheid kunnen bepalen van de gevolgen van het al of niet invoeren van de oplossing. Wij kunnen deze voorstelling vooraf alleen maken indien het betrokken onderwerp voldoende stabiel is, zodat niet op het ogenblik van toepassing de eigenschap van materialen en hun beweging op een niet te voorspellen wijze zodanig zijn veranderd dat de gevolgen van de toepassing aanmerkelijk afwijken van de oorspronkelijk verwachte gevolgen. Dan wordt de zaak onvoorspelbaar.
De onvoorspelbaarheid waarop wij hier doelen is van een heel andere aard dan bijvoorbeeld de onvoorspelbaarheid van een roulette spel. In dit spel kunnen wij weliswaar niet bepalen wat een bepaalde uitkomst zal worden, maar wij kunnen wel vooraf al bepalen dat bij een zuivere, goed afgestelde roulette altijd één van de cijfers 0 tot 36 tevoorschijn zal komen, en dat de kans daarop 1 op 37 is. Wij kunnen op basis van deze informatie wel degelijk een strategie bepalen. Wanneer het ons doel is om met een bepaald kapitaal extra geld te verdienen, dan kunnen wij met deze kennis en de regels van het roulette spel berekenen wat de beste strategie is, en die is altijd: niet spelen.
Wanneer laat nu een probleem geen voorspelbare oplossing toe? Dat is wanneer wij niet kunnen bepalen:
- | alle gevolgen die toepassing van de oplossing zou kunnen hebben voor het probleemgebied; en |
- | de waarschijnlijkheid van elk der gevolgen. |
Samenvattend: het technisch denken heeft zich ontwikkeld op het gebied van het werken met dode materialen op menselijke schaal teneinde problemen op te lossen die ontstaan zijn bij de aanpassing van mensen aan omstandigheden, respectievelijk de beheersing van deze omstandigheden. De kern van de methode van het technisch denken is, dat men tracht zich vooraf een beeld te vormen van de gevolgen van het toepassen van een bepaalde oplossing, meestal op basis van een voorstelling van hoe het hele betrokken gebied werkt. Middel daartoe is voornamelijk de fun- | |
| |
damentele en toegepaste wetenschap en in het bijzonder de analytische methode aangevuld met wiskunde.
Het technisch denken kan bij de meeste problemen wel enige steun geven, maar echt van toepassing is het alleen in probleemgebieden waar wij kunnen verwachten dat wij alle gevolgen van een oplossing op dit gebied kunnen onderkennen, en de waarschijnlijkheid van deze gevolgen kunnen bepalen.
| |
| |
| |
4. Het technisch denken en de levende wereld
Door uitbreiding van ons voorstellings- en communicatievermogen via de wiskunde zijn de mogelijkheden op het gebied van informatieverwerking enorm uitgebreid, en informatieverwerking is de basis van het leven.
Waarom is nu onze vooruitgang in de sociale wetenschappen dan zo bedroevend klein? Dat komt omdat levende wezens een dimensie hebben die de dode materie niet heeft: zij verwerken zelf informatie, zij leren.
Vanaf het ontstaan van het leven tot aan de tweede wereldoorlog heeft er nooit penicilline-schimmel in het bloed van dieren gezeten. Toen de bacteriën die in dit bloed moesten leven geconfronteerd werden met penicilline, was dit een nieuwe informatie, Een bacterie heeft alleen zijn genetische apparaat om informatie te verwerken. Dit eist een voldoende hoeveelheid voortplantingen om via mutaties in de genen een vorm te vinden die deze informatie kan vasthouden, i.e., een bacterie die zich kan vermenigvuldigen ondanks de aanwezigheid van penicilline. Dat is uiteindelijk gebeurd: penicilline werd toegediend aan patiënten waar onder de bacteriën een mutant zat die penicilline-resistent was. Alle concurrerende bacteriën werden gedood, waardoor de penicilline-resistente mutant zich extra snel kon vermenigvuldigen, met als resultaat penicilline-resistente stammen van bijvoorbeeld stafylokokken (longontsteking, e.d.). De informatie over het effect van penicilline op bacteriën bleef alleen geldig totdat deze bacteriën de informatie hadden verwerkt.
Daartegenover zal een stuk staal de informatie dat het oplost in zoutzuur nooit verwerken; deze reactie blijft voorspelbaar.
Nu is het nog wel mogelijk ons technisch denken te gebruiken op het gebied van bijvoorbeeld het werken met bacteriën: het feit dat deze door hun genetische aanpassing zullen veranderen, maakt technisch denken weliswaar gecompliceerder, maar niet volstrekt onmogelijk. Wij kunnen op laboratoriumschaal en in
| |
| |
ons voorstellingsvermogen onbeperkt lang aan informatie omtrent dit probleem werken; zolang wij deze informatie nog niet gebruiken, gebeurt er nog niets met de bacterie. Wij kunnen dus met een redelijke mate van nauwkeurigheid voorspellen hoe de bacterie zal reageren op haar eerste contact met penicilline, en zolang wij door de volledige vernietiging van de eerste generatie bacteriën de genetische verwerking van informatie onmogelijk maken, blijft onze voorspelling geldig. Reusachtige problemen ontstaan ook op dit vlak doordat men niet weet hoe alle andere organismen zullen reageren op penicilline; alleen geteste reacties zijn bekend, maar die kunnen nooit volledig zijn.
Op het gebied van het menselijke individu, met name zijn gedrag in de maatschappij, ligt de zaak heel anders! De mens raakt bekend met de nieuwe informatie op het ogenblik dat deze ontstaat, respectievelijk wordt gecommuniceerd, dus vrijwel altijd voordat deze nieuwe informatie zich heeft omgezet in actie, zich heeft gerealiseerd. Dit is in elk geval zo met kennis op het gebied van wetenschap en technologie, dus van gemeenschappelijke kennis. De man die weet dat een genezing voor een bepaalde ziekte mogelijk is, reageert anders dan de man die dat niet weet, ook al is dat geneesmiddel nog niet te koop. Als men weet dat de regering de omzetbelasting gaat verhogen, gaan de mensen extra veel kopen voordat deze maatregel is ingevoerd.
Op het gebied van de organisatie van de maatschappij betekent elke nieuwe informatie een verandering van de omstandigheden voor alle bij deze maatschappij betrokken individuen.
Dit is er oorzaak van waarom de methoden der techniek, zoals wij die hebben ontwikkeld voor het beheersen van de dode omgeving, geheel anders werken zodra zij worden toegepast op levende wezens, met name mensen. In de techniek kunnen wij een onderdeeltje uit het geheel afzonderen, apart bestuderen en behandelen, en dan weer in een onveranderd geheel inpassen. Bij maatschappelijke vraagstukken gaat dat niet. Wij kunnen nog wel een stukje maatschappij van de ‘rest’ afzonderen. Maar als de ‘rest’ dat weet, dan is de ‘rest’ op dat ogenblik veranderd; en de ‘rest’ verandert ook nog door andere invloeden. Als wij ons stukje weer terug willen plaatsen in het geheel, is het zeer de vraag of het nog past! Wij kunnen dus niet de gevolgen van een ingreep in een levend systeem afleiden uit de gevolgen van deze
| |
| |
ingreep voor elk der onderdelen. Voor een levend systeem als geheel is vrijwel nooit voldaan aan de eis van de voorspelbaarheid van gevolgen, een voorwaarde voor de toepasbaarheid van technisch denken:
- | Elk levend wezen vormt een stuk omgeving voor andere levende wezens; |
- | Elk levend wezen ‘leert’ uit zijn ervaring, hetzij als soort, hetzij als individu; |
- | Wat het levende wezen leert uit zijn ervaring is niet exact te bepalen. |
Voor zover wij kunnen nagaan, speelt het toeval hierbij een belangrijke rol. Door deze rol van het toeval is elke reactie van een levend wezen slechts bij benadering te bepalen. Omdat elk levend wezen leert van de reacties van andere levende wezens, en omdat slechts bij benadering bepaald kan worden wat het leert, wordt de reactie van een gemeenschap van levende wezens steeds minder voorspelbaar naarmate meer verschillende wezens in het betrokken systeem tot elkaars omgeving behoren.
Van belang hierbij is de wijze waarop het wezen zich aanpast. Primitieve virussen en bacteriën kennen in hoofdzaak genetische aanpassing. De hele soort is in dit verband als één enkel wezen te beschouwen. Bij de mens moeten wij elk individu als een verschillend wezen beschouwen.
De voorspelbaarheid neemt eveneens af met de tijd die verstrijkt tussen de toestand op het tijdstip waarop de voorspelling is gebaseerd en het tijdstip waarop wij de voorspelling toetsen. Wanneer deze tijd korter is dan de tijd die nodig is voor één der levende wezens om te ‘leren’, dan is althans in theorie de uitkomst wel voorspelbaar. Dat is vaak te realiseren in laboratoriumproeven met bacteriën of enkele mensen. Is de periode langer, dan gaat bovengenoemde rol van het toeval, samen met het leerproces, een element van onzekerheid invoeren, dat sterker wordt met elke cyclus van dit leerproces.
Er is een mogelijkheid om het hele systeem wat beter voorspelbaar te maken, namelijk als wij het leerproces, of het aantal alternatieven waaruit een wezen kan kiezen, kunstmatig beperken. Met name is het gevolg van een handeling wel voorspelbaar als zij alle wezens in het betrokken systeem doodt voordat een leerproces op gang heeft kunnen komen. Zo blijft de werking van
| |
| |
antiseptica voorspelbaar zolang elke bacterie die daarmee in aanraking komt, dood gaat zonder zich te kunnen voortplanten. En men kan een maatschappij redelijk beheersen als men veel gedragingen effectief kan voorschrijven of verbieden. In wezen neemt de voorspelbaarheid van het effect van ingrijpen in een levend systeem toe met de mate waarmee wij het ‘leven’ eruit halen. Daarmee is deze mogelijkheid voor ons doel irrelevant geworden.
Het moet mogelijk zijn om te bepalen waar de grenzen liggen voor het aantal wezens, de individuele vrijheid (= onvoorspelbaarheid) en het tijdsinterval waarbinnen men nog een redelijke voorspelling kan doen van de gevolgen van een bepaalde handeling. Bij mijn weten zijn deze grenzen nog nooit bepaald; ik wil alleen stellen dat een moderne maatschappij in elk geval ver buiten deze grenzen valt. Door de moderne communicatiemiddelen behoort vrijwel elk individu tot de ‘omgeving’ van alle andere individuen. Het leerproces speelt zich overwegend af op het gebied van informatieverwerking, het gaat zeer snel, en dus heeft elke voorspelling een zeer korte geldigheidsduur.
Wie de problemen kent op het gebied van een voorspelling van de gevolgen van het ingrijpen in betrekkelijk eenvoudige natuurlijke gemeenschappen van enkele honderden planten en bacteriën, zal er geen moeite mee hebben als ik stel dat het voorspellen van de gevolgen van een ingreep op de groep als geheel onmogelijk is wanneer de groep een moderne menselijke leefgemeenschap is, zoals een land, of zelfs maar een provincie. Planten en bacteriën kunnen slechts ‘leren’ als soort, de mens kan leren als individu. Daarom staat op het gebied van de voorspelbaarheid elk menselijk individu gelijk aan een aparte ‘soort’.
Dat maakt de methoden der techniek niet waardeloos voor het oplossen van maatschappelijke problemen. Het stelt alleen bepaalde eisen en beperkingen aan het gebruik ervan:
1. | Wij kunnen de methoden der techniek vrijwel geheel overnemen bij het oplossen van alle vraagstukken die zich afspelen op een geheel van de rest afgezonderd gebied, dat zo eenvoudig en klein is, dat het door ons voorstellingsvermogen geheel te overzien is. Dat helpt ons niet veel, want op het gebied van de maatschappij komen zulke problemen vrijwel nooit voor. |
| |
| |
2. | Wij kunnen de methoden der techniek gebruiken als wij ons bewust zijn van de beperkte geldigheid van de aldus gemaakte voorspellingen. Nu zult u vragen: ‘Wat heb ik aan kennis die mij slechts zeer onbetrouwbare voorspellingen toestaat?’ Dat hangt af van uw persoonlijke instelling: is een glas half vol of half leeg? |
Een feit is, dat de methoden der techniek ons twee dingen mogelijk maken:
1. | Zij helpen ons om onze voorspellingen minder onbetrouwbaar te maken dan zij zouden zijn zonder deze methoden; |
2. | Zij geven ons een maatstaf voor de onbetrouwbaarheid van onze voorspellingen, en zij helpen ons bij het begrijpen van de oorzaak van deze onbetrouwbaarheid. |
Met name op dit laatste gebied bieden de methoden der techniek ons nog veel mogelijkheden die wij niet hebben benut.
De belangrijkste fout die op het ogenblik wordt gemaakt bij de aanpak van onze maatschappelijke problemen ligt in de verwachting dat wij eenzelfde niveau van beheersing en precisie zouden kunnen bereiken als bij de technische wetenschappen. Ons hele denken op het gebied van maatschappij-hervormingen vergeet dat er - althans voor de nu te voorziene toekomst - een grens is aan de mogelijkheid om maatschappelijke processen te besturen zoals wij een vliegtuig kunnen besturen. Wij gaan ervan uit dat - gegeven tijd en moeite - wij een maatschappij kunnen bereiken volgens een beeld dat ons al van tevoren voor ogen stond.
Toch wijst vrijwel elk onderzoek op het gebied van de sociologie of de economie op de reusachtige beperktheid van ons kunnen op dit gebied. Als iemand een sociaal-wetenschappelijk onderzoek heeft verricht dat de helft van het gedrag van de onderzochte groep verklaart, dan is dat een zeer geslaagd onderzoek; meestal is het succes minder. Vrijwel nooit bemoeit iemand zich met de vraag: wat gebeurt er met de andere helft? Wat gebeurt er als wij op basis van dit onderzoek een bepaalde maatregel invoeren? Deze vraag is bijzonder brandend omdat een maatschappij een hele rij van probleemgebieden bevat, en op elk van deze gebieden ondernemen wij akties. Acties die allen steunen op soortgelijke onderzoeken met beperkte geldigheid, terwijl het gedrag van de individuen op elk van deze terreinen elkaar beïn- | |
| |
vloedt, gedrag dat op elk terrein slechts beperkt voorspelbaar is. Doordat de uitkomst van de ene handeling het uitgangspunt is voor een andere, neemt de onvoorspelbaarheid cumulatief toe.
Het is gewoon niet mogelijk om op het gebied van de maatschappelijke vooruitgang te handelen op eenzelfde wijze als op het gebied van de techniek. Wij kunnen ons vooraf geen redelijk betrouwbaar beeld maken van hoe een maatschappij eruit zal zien als gevolg van bepaalde maatregelen, en al helemaal niet hoe een ideale maatschappij eruit zou moeten zien. Wel kunnen wij natuurlijk wensen hebben waar het gaat om rechtvaardigheid, welvaart, vrijheid en wat al niet meer. Maar wij hebben geen enkele waarborg dat wanneer wij maatregelen nemen om de maatschappij op één van deze gebieden te verbeteren, de uiteindelijke totale uitkomst inderdaad ook een betere zal zijn.
Het zal u opvallen dat ik het heb over de toepassing van de techniek en niet van de wetenschap. De methode van de wetenschap is in zijn geheel van toepassing op alle soorten van problemen, en in een later hoofdstuk zal ik daarop terugkomen. Juist het strikt toepassen van de methode der wetenschap wijst op de beperkte bruikbaarheid op het gebied van de levende wereld van de technieken die zijn ontwikkeld voor de beheersing van dode materie.
Zoals in hoofdstuk 1 van deel V zal worden uitgelegd, berust het afwijzen van de wetenschappelijke methode voor maatschappelijke problemen op een verwarring tussen de begrippen techniek en wetenschap.
| |
| |
| |
5. Sociaal evolutionisme: de derde weg naar sociale vooruitgang
Het streven naar sociale vooruitgang wordt sinds jaar en dag beheerst door twee denkwijzen, die beiden steunen op een beeld vooraf, op een blauwdruk van hoe de maatschappij eruit zou moeten zien. Daar zijn enerzijds de idealisten die dit beeld afleiden uit bepaalde vormen van geloof, en anderzijds de wetenschapsmensen, de technici, die zulk een blauwdruk trachten te maken op basis van kennis. De geschiedenis is één groot voorbeeld van het falen van beide methoden. Helaas heeft dit niet geleid tot het zoeken naar een derde methode: men kon of wilde zich geen andere methode voorstellen.
De aanhangers van de ene groep keken uitsluitend naar het falen van de andere, en putten daaruit de zekerheid van de juistheid van de eigen methode. Mede als gevolg daarvan staan de mens-wetenschappen nog steeds op het niveau van de natuurwetenschappen ten tijde van Copernicus. Dit is niet zo maar een willekeurge vergelijking.
Wat gebeurde er toen immers? Copernicus had ontdekt en kon bewijzen dat niet de zon om de aarde draaide, maar de aarde om de zon. Deze ontdekking zette de hele opvatting van het heelal, zoals die door de kerk werd verkondigd, op zijn kop. Zijn stellingen werden door de kerk tot ketterij verklaard, en de wetenschap stond stil. Echter niet voor lange tijd. Binnen een generatie was de nieuwe opvatting dermate evident geworden dat de kerk uiteindelijk haar verzet opgaf en de natuurwetenschap zich verder kon ontwikkelen tot wat zij heden ten dage geworden is. Zo hebben wij de hele wereld veroverd en aan ons onderworpen, en zijn nu bezig onze macht uit te breiden naar de planeten. Die macht hebben wij nu; over alles behalve onszelf. De natuurwetenschappen geven ons de macht, de menswetenschappen moeten ons leren deze macht te gebruiken. Maar de menswetenschappen staan - zoals gezegd - nog in hun kinderschoenen. De eerste, meest fundamentele vraag: ‘Wat is een mens?’ krijgt nu pas een
| |
| |
begin van een antwoord, nu de grondbeginselen van de ontwikkeling van het huidige leven op aarde zijn ontdekt.
Een revolutionaire ontdekking: het leven ontwikkelt zich op basis van een continu (en door het toeval onbeperkt) aanbod van alternatieven in een richting die gestuurd wordt door de omstandigheden, en wel via de natuurlijke selectie. Geen grootscheeps, van tevoren vaststaand bouwplan. Een weg waarop altijd pas achteraf blijkt waarom juist deze richting is gekozen. Toch geen willekeurige weg. Maar alleen achteraf is vast te stellen waarom de ene mutatie wel werd toegelaten, en de meeste andere niet.
Een ontdekking die niet alleen andere theorieën op zijn kop zet, maar ook rechtstreeks indruist tegen onze gevoelens. De tijdgenoot van Copernicus ervoer het idee dat hij op een bewegend voorwerp leefde als onzinnig, onwerkelijk en beangstigend. Net zoals in die tijd de natuurwetenschappen, zal de menswetenschap pas verder kunnen als wij de ontdekkingen van de biochemie aanvaarden, althans voorwaardelijk, zoals men dit met alle wetenschappelijke kennis moet doen.
En net als toen, is het een kwestie van tijd voordat men deze ontdekkingen en hun implicaties zal hebben aanvaard.
Er is echter één groot verschil met Copernicus: wij hebben geen tijd meer! Een wereld met atoombommen, een wereld waarvan de bevolking zich elke twintig jaar verdubbelt, een wereld verdeeld in naties waarvan de bestuurders zich slechts staande kunnen houden door hun succes bij het beconcurreren van andere naties, en naties waarvan de bevolking nog het chauvinisme van de prehistorische stammen heeft, zo'n wereld kan geen generatie wachten met het benutten van alle beschikbare wetenschappelijke kennis voor het opbouwen van haar organisatie.
Overwinnen wat we nu hebben is onvoldoende om vooruitgang te waarborgen. Men moet ook bepalen wat er moet komen in plaats van de nu bestaande maatschappij, waarbij er waarborgen moeten zijn dat deze nieuwe maatschappij beter is dan de huidige. Bepalen hoe zo'n ‘betere’ maatschappij eruit moet zien, is echter bij de huidige stand van de wetenschap onmogelijk. Zijn wij dan gedoemd tot het lijdzaam ondergaan van wat politici van de maatschappij zullen brouwen op basis van bovengenoemde verkeerde uitgangspunten en methoden? Kunnen wij iets doen om de ontwikkeling te stoppen die op het ogenblik regelrecht lijkt af te stevenen op de ondergang van de mensheid?
| |
| |
Is er een derde weg? Het antwoord is een duidelijk ja! Er is een derde weg, en wij kunnen er wat aan doen om deze derde weg te vinden.
Hoewel het Marxisme beweert te steunen op een wetenschappelijke aanpak van de maatschappelijke problemen, is dit tegenwoordig een loze kreet. Het Marxisme is wel op deze basis gestart... in 1850! Wij moeten de verworvenheid van de wetenschap anno 1980 inzetten bij het ontwikkelen van een strategie voor de vooruitgang. In wezen zijn wij dan echte Marxisten, in de zin dat wij verder gaan met wat Marx trachtte te bereiken, maar zonder ons te belasten met zijn concrete aanbevelingen die - gegeven de stand van de wetenschap in 1850 - onmogelijk in 1980 nog anders dan slechts incidenteel relevant kunnen zijn.
Wij hebben inmiddels ontdekt hoe het leven te werk gaat bij haar evolutie; en dit is een heel andere weg dan de wegen gevolgd door diegenen die tegenwoordig onze maatschappij besturen. Het leven vernietigt nooit ter wille van de vooruitgang. De vernietiging van een soort heeft zich in de allereerste plaats voorgedaan wanneer deze soort zich niet wist aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. De oudere soorten die vandaag de dag niet meer bestaan zijn vrijwel nooit verdwenen omdat de individuen waaruit zij bestonden werden vernietigd door hun opvolgers. Zij verdwenen omdat de nieuwe vormen meer tot vermenigvuldiging in staat waren dan de oude. Met andere woorden: het leven brengt eerst een nieuwe vorm tot stand, en pas als deze nieuwe vorm heeft bewezen beter te voldoen dan de oude, gaat zij de oude overheersen.
En wij weten dat deze nieuwe vorm niet van tevoren werd bepaald als zijnde de vorm die zou gaan overheersen. Het leven bepaalt nooit van tevoren hoe een levend wezen zich zal ontwikkelen, maar zorgt er voor dat alleen dat wat even goed of beter is zich vermenigvuldigt. Het zorgt voor een voldoende groot aanbod van alternatieven om zeker te stellen dat - zo er betere vormen mogelijk zijn - deze vroeg of laat ook worden gevonden. Deze methode kan een probleem ondervangen dat eigen is aan de toepassing van wetenschappelijke methoden op levende wezens, zoals uitgelegd in hoofdstuk 4.
Wij zagen dat het op het gebied van de levende - en met name lerende - wezens niet mogelijk is om te werken volgens de tot nu toe gangbare techniek, waarbij eerst een plan voor het geheel
| |
| |
wordt gemaakt uit delen die apart zijn getest. De strategie van het leven richt zich daarom niet op het verwezenlijken van al tevoren bepaalde modellen. Zij richt zich op het ontwikkelen van structuren die zich kunnen aanpassen aan omstandigheden welke op onvoorspelbare manier veranderen.
De evolutie is een voortdurend aftasten van alle mogelijke antwoorden op uitdagingen van de tegenwoordige omstandigheden, waarbij díe antwoorden worden gekozen en tot vermenigvuldiging toegelaten die het beste voldoen aan deze tegenwoordige omstandigheden.
Dit is de derde weg: een organisatie van de maatschappij die in hoofdzaak gericht is op processen. Die niet vraagt: ‘Hoe moet een ideale inkomensverdeling er uit zien?’, maar die vraagt: ‘Hoe moet ik het proces van inkomensvorming organiseren zodat de daaruit voortkomende inkomensverdeling zal voldoen aan de eisen van de omstandigheden?’ Een verschuiving van uitkomsten naar Processen, van optimaal naar afdoende, met als tussenstation beter.
Wanneer ik ervoor pleit dat wij onze aandacht richten op processen in plaats van uitkomsten, dan ben ik in goed gezelschap. Herbert A. Simon (Administrative Behaviour, Models of Man) vestigde bijvoorbeeld al in 1973 de aandacht hierop in een lezing voor de Universiteit van Groningen, die later herzien opgenomen is in de bundel Method and Appraisal onder de titel ‘From Substantive to Procedural Rationality’.
Het laten vallen van ideale of optimale oplossingen is geen verlies. Wie zich verdiept heeft in het wereldgebeuren en wie weet hoe alles in elkaar verweven is, zal al lang aangevoeld hebben wat C. West Churchman in zijn boek Challenge to Reason bijna twintig jaar geleden aantoonde, namelijk dat het onmogelijk is om in concreto een optimum voor onze maatschappij te bepalen. Dat wil niet zeggen dat men alle economische analyses die gebaseerd zijn op optima nu maar moet vergeten. Deze analyses zijn uiterst nuttig om ons een inzicht te geven in de processen waar wij mee te maken hebben. Men moet bij het gebruiken van deze analyses alleen niet kijken naar de uitkomst, maar naar het proces dat tot deze uitkomst leidt.
Het model voor deze derde weg zal dus zijn het proces van de evolutie, aangepast aan de menselijke schaal: sociaal evolutionisme. Dat is geen radicale verandering in de wijze waarop onze
| |
| |
vooruitgang tot stand is gekomen. Al onze technische verworvenheden zijn niets anders dan vernuftige toepassingen van wat de natuur ons biedt, en zijn allen gebaseerd op de wetten van de natuur. Waar wij de wetten van de natuur niet goed kunnen of willen verstaan, roept zij ons hardhandig terug. Er is geen reden om aan te nemen dat het organisatie-beginsel van de vooruitgang in de natuur - de evolutie - niet ook een vruchtbaar model zou kunnen zijn voor de vooruitgang van onze maatschappij: wij zijn immers zelf het produkt van deze evolutie!
Tenslotte: evolutionisme is niet hetzelfde als Darwinisme: dit laatste is slechts één van de vele mogelijke theorieën van de evolutie. Het volgende hoofdstuk laat u zien wat wij onder evolutionisme verstaan en wat de uitgangspunten zijn waarop wij verder zullen bouwen.
|
|