| |
Mach
In de tweede helft van de 19de eeuw keerde de burgerij zich meer en meer van het
materialisme af. Door de ontwikkeling van het kapitalisme verstevigde de
bourgeoisie zijn heerschappij, maar de opkomst van de arbeidersbeweging, die als
doelstelling de vernietiging van het kapitalisme had, deed twijfel ontstaan over
de duurzaamheid van het bestaande maat- | |
| |
schappelijk stelsel. De
wereld en de toekomst schenen vol onoplosbare problemen. De zichtbare, materiële
machten waren vol onheilsdreiging, en om zijn angstige voorgevoelens te kalmeren
en zijn zelfvertrouwen te versterken bekeerde de heersende klasse zich tot het
geloof in de superieure besturing door geestelijke machten. Mystiek en
godsdienst kregen de overhand, en nog sterker in de 20ste eeuw, na de eerste
wereldoorlog. Natuuronderzoekers vormen een deel van de burgerij; zij staan
voortdurend in konkakt met de bourgeoisie en worden door zijn geestelijke
stromingen beïnvloed. Tegelijkertijd moeten zij een oplossing zoeken voor nieuwe
problemen en tegenstrijdigheden die in hun theorieën optreden ten gevolge van de
voortgang der wetenschap.
De kritiek op hun theorieën wordt niet ingegeven door helder filosofisch inzicht,
maar door de direkte behoefte van de praktijk van de natuurwetenschap. Deze
kritiek wordt dan gevormd en gekleurd door de antimaterialistische stromingen in
de heersende klasse. Daardoor vertoont de moderne natuurfilosofie twee
kenmerken: een kritische bezinning op de grondslagen van de wetenschap, en een
kritische instelling ten opzichte van het materialisme. Net als in Hegels tijd
wordt belangrijke vooruitgang in de kennistheorie in mystieke en idealistische
vormen gekleed. In het laatste deel van de 19de eeuw stonden er in verschillende
landen kritici van de geldende theorieën op: b.v. Karl Pearson in Engeland,
Gustav Kirchhoff en Ernst Mach in Duitsland, Henri Poincaré in Frankrijk. Zij
allen hadden, zij het met kleine verschillen, dezelfde gedachtengang.
De geschriften van Mach hebben ongetwijfeld de grootste invloed gehad op de
ideeën van de volgende generatie.
Volgens Mach moet de natuurkunde niet uitgaan van materie, van atomen, van
objekten; dit zijn alle afgeleide begrippen. Het enige wat wij rechtstreeks
kennen is de ervaring, en alle ervaringen bestaan uit gewaarwordingen,
zintuigelijke indrukken. Door onze begripswereld die berust op onze opvoeding en
intuïtieve gewoonten, drukken wij iedere gewaarwording uit als de werking van
een objekt op onszelf als subjekt: ik zie een steen. Maar als wij ons los maken
van deze gewoonte, dan zien wij dat iedere gewaarwording een eenheid op zichzelf
is, een gegeven zonder meer, waarin geen onderscheid tussen subjekt en objekt
bestaat. Door een aantal soortgelijke gewaarwordingen kom ik er toe een objekt
te onderscheiden, en ik heb van mijzelf ook alleen kennis door al dergelijke
gewaarwordingen. Daar objekt en subjekt uit gewaarwordingen worden op- | |
| |
gebouwd, is het beter geen aanduiding te gebruiken die verwijst naar een
persoon die ze ervaart. Daarom geven wij de voorkeur aan de neutrale benaming
‘element’ voor de eenvoudigste grondslag van alle kennis.
Het gewone denken ziet hier de paradox, dat een harde onveranderlijke steen, het
prototype van het vaste ‘ding’, gevormd zou zijn of zou ‘bestaan uit’ zulk
vluchtig en subjektief materiaal als gewaarwordingen. Bij nader onderzoek zien
wij echter dat de eigenschappen, en alles wat het ding uitmaakt, eenvoudig uit
gewaarwordingen, en uit niets anders, bestaan. Ten eerste is zijn hardheid niets
anders dan de som van een aantal, vaak pijnlijke, gewaarwordingen, en ten tweede
is zijn onveranderlijkheid de som van onze ervaringen, dat wij dezelfde
gewaarwording hebben als wij op dezelfde plaats terugkomen. Zo gaan wij ze als
een vaste kombinatie in onze gewaarwordingen verwachten. In onze kennis van het
ding is er niets dat niet op een of ander wijze een soort gewaarwording is. Al
onze gewaarwordingen van verschillende ogenblikken kombineren wij en wij geven
ze een naam; wij nemen n.l. aan dat zij met elkaar verband houden doordat wij ze
steeds vrijwel op dezelfde plaats en in dezelfde omgeving waarnemen; die
kombinatie is dan het ‘ding’. Meer is er niet; er is geen reden om, met Kant,
het bestaan van het ding-op-zichzelf (Ding an sich) aan te nemen, buiten deze
bundel gewaarwordingen; wij kunnen niet eens onder woorden brengen wat wij
daarbij zouden moeten denken. En zo wordt het ding dus geheel uit
gewaarwordingen opgebouwd, het bestaat alleen uit gewaarwordingen. Mach stelt
zijn opvatting in de volgende woorden tegenover de gangbare natuurkunde:
‘Niet de dingen veroorzaken gewaarwordingen, maar komplexen van
elementen (gewaarwordingen) vormen de dingen. Als de natuurkundige de dingen als
de duurzame werkelijkheid beschouwt, en de elementen als een voorbijgaand
verschijnsel, dan realiseert hij zich niet dat alle dingen slechts de
gedachtensymbolen zijn voor de complexen van elementen (of gewaarwordingen). (3)
Hetzelfde geldt voor het subjekt. Wat wij met “ik” aanduiden, is een
komplex van herinneringen en gevoelens, vroegere en tegenwoordige
gewaarwordingen en gedachten, die door de kontinuïteit van het geheugen worden
verbonden en die op een bepaald lichaam betrekking hebben, maar slechts
betrekkelijk bestendig zijn... Primair is niet het ik, maar de
elementen... De elementen vormen | |
| |
mijn ik. De bewustzijnselementen
van één persoon zijn sterk met elkaar verbonden, met die van een ander persoon
slechts zwak en af en toe. Daarom denkt iedereen dat hij alleen van zichzelf
kennis draagt, en beschouwt zichzelf als een ondeelbare en onafhankelijke
eenheid.’ (4)
In zijn werk ‘Die Mechanik in ihrer Entwicklung’. (1883) schrijft hij in dezelfde
trant:
‘De natuur wordt opgebouwd uit de elementen die door de zintuigen
worden gegeven. De primitieve mens kiest daaruit eerst bepaalde komplexen van
elementen, die tamelijk stabiel zijn en voor hem van het meeste belang. De
eerste en oudste woorden zijn namen voor “dingen”. Hierbij ziet men al af van de
omgeving der dingen, van de voortdurende kleine veranderingen in deze komplexen,
waarop men geen acht slaat omdat zij van geen belang zijn. In de natuur
bestaan er geen onveranderlijke dingen. Het ding is een abstraktie, de naam is
een symbool voor een komplex van elementen, waarbij wij van de veranderlijkheid
afzien. Dat wij het gehele komplex door één woord, één symbool aanduiden,
gebeurt omdat wij alle indrukken die bij elkaar horen tegelijk willen
oproepen... De gewaarwordingen zijn geen “symbolen van dingen”. In tegendeel,
het “ding” is een verstandelijk symbool van een komplex van gewaarwordingen, dat
tamelijk stabiel is. Niet dingen, voorwerpen, maar kleuren, geluiden, druk, tijd
(die wij gewoonlijk gewaarwordingen noemen) zijn de ware elementen van de
wereld. Het hele proces heeft een ekonomische betekenis. Wij beginnen bij het
weergeven van feiten bij de meer stabiele en gewone komplexen en voegen er later
korrekties aan toe voor het ongewone’. (5)
In deze behandeling van de historische ontwikkeling van de mechanika komt hij
dicht bij de methode van het historisch materialisme. Voor hem is de
geschiedenis van de natuurwetenschap niet een opeenvolging van genieën die
geweldige ontdekkingen doen. Hij laat zien hoe de praktische problemen eerst
worden opgelost door het gewone gezonde verstand, en pas later op de
eenvoudigste en meest passende wijze theoretisch worden uitgedrukt. Steeds weer
legt hij de nadruk op de ekonomische funktie van de wetenschap.
‘Alle wetenschap dient om ervaringen te vervangen of onnodig te maken
doordat hij in gedachten, achteraf of van te voren, gebeurtenissen | |
| |
konstrueert; deze konstrukties heeft men gemakkelijker bij de hand dan de
ervaringen zelf, en zij kunnen de ervaringen in vele opzichten vervangen.’ (6)
‘Als wij in gedachten gebeurtenissen konstrueren, dan konstrueren wij ze
niet in hun algemeenheid, maar slechts die kant die voor ons van belang is; wij
hebben daarbij een doel, dat direkt of indirekt uit een praktisch belang is
voortgekomen. Onze konstrukties zijn altijd abstrakties. Ook hieruit blijkt een
ekonomische strekking.’ (5)
Hier wordt de wetenschap, de vakkennis zo goed als de kennis van het dagelijks
leven, als een hulpmiddel voor het leven in verband gebracht met de
levensbehoeften.
‘De biologische taak van de wetenschap is, de volwaardige mens een zo
volledig mogelijke oriëntering te verschaffen.’ (7)
Het is niet nodig dat de mens, om efficiënt in iedere omstandigheid op zijn
indrukken te reageren, zich alle vroegere soortgelijke gevallen met hun afloop
herinnert. Hij hoeft in de regel alleen maar in het algemeen de afloop te
kennen, en dit bepaalt zijn handelen. De regel, het abstrakte idee is als
gereedschap voorhanden, en bespaart het in beschouwing nemen van alle vroegere
gevallen. De natuurwetten leggen niet vast wat er zal en moet gebeuren, maar wat
wij verwachten dat zal gebeuren; en dit is nu juist waartoe zij dienen.
Het formuleren van abstrakte begrippen, van regels en natuurwetten is, zowel in
het dagelijks leven als in de wetenschap, een intuïtief proces, dat dient om
hersenarbeid te besparen en tot ekonomie in het denken. Mach toont met een
aantal voorbeelden uit de geschiedenis van de wetenschap hoe iedere vooruitgang
grotere ekonomie betekent, doordat een groter ervaringsgebied korter wordt
samengevat, zodat bij het doen van voorspellingen een herhaling van denkwerk
wordt vermeden.
‘Gezien de korte levensduur van de mens en zijn beperkt geheugen, kan
enige kennis van betekenis alleen worden verworven door de uiterste ekonomie in
het denken.’ Daarom bestaat de taak van de wetenschap uit ‘het zo volledig
mogelijk weergeven van feiten met zo min mogelijk hersenwerk’. (8)
Volgens Mach bepaalt het principe van de ekonomie in het denken het karakter van
het wetenschappelijk onderzoek. Wat de wetenschap als eigen- | |
| |
schappen
van dingen en wetten over atomen formuleert zijn in werkelijkheid betrekkingen
tussen gewaarwordingen. De verschijnselen waartussen de wet van de zwaartekracht
verband legt bestaan uit een aantal indrukken van gezicht, gehoor en tastzin; de
wet zegt dat zij niet toevallig ontstaan, en voorspelt wat wij mogen verwachten.
Natuurlijk kunnen wij de wet niet in deze vorm uitdrukken; hij zou door zijn
ingewikkeldheid ondoelmatig en voor de praktijk ongeschikt zijn. Maar in
beginsel is het van belang vast te stellen dat iedere natuurwet over de
betrekking tussen verschijnselen handelt. Als er dan tegenstrijdigheden in onze
ideeën over de atomen en de wereldether optreden, dan liggen deze niet aan de
natuur, maar aan de vormen die wij voor onze abstrakties hebben gekozen om ze op
de meest handelbare wijze ter beschikking te hebben. De tegenstrijdigheden
verdwijnen als wij de resultaten van onze onderzoek als betrekkingen tussen
waargenomen grootheden uitdrukken, d.w.z. uiteindelijk tussen gewaarwordingen.
De onbevangen wetenschappelijke beschouwing wordt gemakkelijk vertroebeld wanneer
een opvatting, die geschikt is voor een beperkt doel, tot grondslag van alle
onderzoek wordt gemaakt. Dit gebeurt, zegt Mach, ‘als alle ervaringen worden
opgevat als de uitwerking van een buitenwereld op ons bewustzijn. Het resultaat
is een onontwarbare knoop van metafysische problemen. Het spookbeeld verdwijnt
onmiddellijk, als wij de zaken a.h.w. in wiskundige vorm opvatten, en er ons van
bewust zijn dat het slechts van belang is funktionele betrekkingen vast te
stellen, en dat de onderlinge afhankelijkheid van ervaringen het enige is wat
wij willen weten’. (9)
Het zou kunnen schijnen dat Mach hier twijfel uitspreekt aan het bestaan van een
buitenwereld, onafhankelijk van de mens. Op talloze andere plaatsen spreekt hij
echter duidelijk over de omringende natuur, waarin wij moeten leven en die wij
moeten onderzoeken. Dit ((citaat)) betekent [daarom] dat een buitenwereld, zoals
die in de natuurkunde en in de gewone opvatting wordt aangenomen, de wereld van
de materie en van krachten die de verschijnselen veroorzaken, ons tot
tegenstrijdigheden voert. Deze kunnen slechts worden opgeheven als wij teruggaan
tot de verschijnselen zelf en onze resultaten uitdrukken als betrekkingen tussen
waarnemingen, in plaats van woorden en abstrakte termen te gebruiken. Dit is,
wat men later het ‘principe van Mach’ noemde: als wij ons afvragen of een
bewering zin heeft, en zo ja, welke, dan moeten wij nagaan | |
| |
door
welke proeven wij deze kunnen verifiëren. Het belang van dit principe is
tegenwoordig gebleken, eerst in diskussies over tijd en ruimte in de
relativiteitstheorie, en later bij het inzicht in atomaire en
stralingsverschijnselen. Het was Machs doel een bredere interpretatie voor
natuurkundige verschijnselen te vinden. In het dagelijks leven zijn de vaste
lichamen de belangrijkste komplexen van gewaarwordingen, en de mechanika, de
wetenschap van hun bewegingen, was het eerste goed ontwikkelde deel van de
natuurkunde. Maar dit rechtvaardigt niet dat wij de wetenschappelijk vormgeving
der atomen als voorbeeld voor de gehele wereld beschouwen. Inplaats van warmte,
licht, elektriciteit, scheikunde en biologie alle in termen van zulke kleine
deeltjes te verklaren, moeten wij voor iedere gebied zijn eigen passende
begrippen ontwikkelen.
Toch is er een zekere dubbelzinnigheid in Machs uitingen over de buitenwereld.
Zij vertonen duidelijk een neiging naar het subjektivisme, die overeenkomt met
de algemene mystieke stroming in de kapitalistische wereld. Vooral in latere
jaren vond hij het prettig overal verwante stromingen te ontdekken, en hij sprak
lovend over idealistische filosofieën, die de realiteit van de materie
ontkenden. Mach heeft zijn ideeën niet tot een beknopt samenhangend filosofisch
systeem ontwikkeld, waarin alle konsekwenties goed waren uitgewerkt. Zijn doel
was kritische gedachten te uiten, nieuwe ideeën op gang te brengen, vaak in
paradoxen die scherp tegen de heersende opvattingen waren gericht, en hij
bekommerde er zich niet om of al zijn beweringen wel konsistent waren en al zijn
problemen opgelost. Hij had niet de geestesgesteldheid van een filosoof, die een
systeem opbouwt, maar die van een wetenschapsman, die zijn ideeën naar voren
brengt als een kleine bijdrage tot het geheel, in de overtuiging dat anderen in
de kollektiviteit van onderzoekers zijn fouten zullen verbeteren en zullen
afmaken, wat hij onvoltooid liet.
‘De hoogste filosofie voor een natuuronderzoeker,’ zegt hij elders, ‘is
een onvolledig wereldbeeld te accepteren, en daaraan de voorkeur te geven boven
een volledig, maar onbevredigend systeem’. (10)
Machs neiging de nadruk te leggen op de subjektieve kant van de ervaring blijkt
daaruit, dat hij de direkt gegeven elementen van de wereld, die wij
verschijnselen noemen, met ‘gewaarwordingen’ aanduidt. Weliswaar betekent dit
tegelijkertijd een dieper ingaan op de verschijnselen; het verschijnsel van een
vallende steen omvat een aantal visuele gewaarwordingen, samen met de
herinnering aan vroegere visuele en ruimtelijke ge- | |
| |
waarwordingen.
Machs elementen, de gewaarwordingen, kan men de elementaire onderdelen van de
verschijnselen noemen. Maar als hij zegt: ‘Daarom is het waar dat de wereld uit
onze gewaarwordingen bestaat’ (11) dan is zijn bedoeling daarmee op het
subjektieve karakter van de elementen van de wereld te wijzen. Hij zegt niet
‘mijn’ gewaarwordingen; solipsisme (de leer dat ik de enige ben die bestaat) is
hem geheel vreemd en wordt nadrukkelijk afgewezen; het ‘ik’ is op zichzelf een
komplex van gewaarwordingen. Maar waar hij over de medemens spreekt in verband
met de wereld der gewaarwordingen is hij niet helemaal duidelijk.
‘Evenmin als ik aanneem dat rood en groen bij een bepaald lichaam
horen, maak ik - op het standpunt dat ik voor een algemene oriëntatie aanneem -
verschil tussen mijn eigen gewaarwordingen en die van een ander. Dezelfde
elementen zijn onderling verbonden, in vele “ik's” als knooppunten. Deze
knooppunten zijn echter niets bestendigs, zij ontstaan, vergaan en veranderen
voortdurend.’ (12)
Hier kan men tegenwerpen, dat als rood en groen eigenschappen van meer lichamen
zijn, zij niet eenvoudige zintuigelijke ervaringselementen zijn, maar zelf ook
al abstrakte begrippen. Het schijnt dat Mach hier de abstrakte begrippen lichaam
en materie door andere abstrakte begrippen, eigenschappen en kleuren, vervangt,
die als realiteiten in mijn ervaringen en die van andere optreden. En als hij
mijn gewaarwordingen en de analoge gewaarwording van een ander het zelfde
element noemt, dan gebruikt hij dit woord in afwijkende betekenis.
Machs stelling, dat de wereld uit onze gewaarwordingen bestaat, is een
uitdrukking van de waarheid dat wij de wereld alleen door onze gewaarwordingen
kennen; dit zijn de bouwstenen waaruit wij onze wereld vormen, en in die zin
‘bestaat’ de wereld, het ‘ik’ inbegrepen, alleen uit gewaarwordingen. Maar
tegelijkertijd weerspiegelt de nadruk op het subjektieve karakter van
gewaarwordingen dezelfde tendens van het burgerlijk denken die wij in andere
filosofische systemen van die tijd vinden. Dat is nog duidelijker als hij er op
wijst dat deze opvattingen er toe kunnen leiden zich van het dualisme te
bevrijden, de eeuwige filosofische tegenstelling tussen de twee werelden van de
stof en de geest. De fysische en de psychische wereld bestaan voor Mach uit
dezelfde elementen, alleen in andere kombinaties. De gewaarwording ‘groen’, bij
het zien van een blad, is met andere gewaarwordingen een element van het
stoffelijke blad; dezelfde gewaarwording, samen met andere van mijn lichaam,
mijn oog, mijn herinneringen, is een element van mijn ‘ik’, mijn ziel.
| |
| |
‘Ik zie daarom geen tegenstelling tussen het psychische en het
fysische, maar een eenvoudige identiteit {ten opzichte} van deze elementen. In
de zintuigelijke sfeer van mijn bewustzijn is ieder objekt tegelijk fysisch en
psychisch’. (13) ‘Niet het materiaal, maar de richting van het onderzoek
is in beide gevallen verschillend’. (14)
Zo is dus het dualisme verdwenen; de hele wereld is een eenheid, die uit precies
dezelfde elementen bestaat, en deze elementen zijn geen atomen, maar
gewaarwordingen. En in ‘Erkenntnis und Irrtum’ voegt hij in een voetnoot toe:
‘Terwijl het niet moeilijk is om ieder stoffelijk gebeuren uit
gewaarwordingen, d.w.z. psychische elementen op te bouwen, is het met geen
mogelijkheid in te zien hoe men met de elementen van de tegenwoordige
natuurkunde, massa's en bewegingen, enig psychisch gebeuren zou kunnen
opbouwen... Men bedenke dat niets objekt van de ervaring of van een wetenschap
kan zijn, dat niet hoe dan ook bewustzijnsinhoud kan worden.’ (15)
In deze voetnoot, die later, in 1905, werd toegevoegd, ziet hij af van de
equivalentie van de twee werelden, de fysische en de psychische, en van de
zorgvuldige neutrale karakterisering van de elementen, door ze ‘psychisch’ te
noemen, en daarmee breekt de anti-materialistische geest van de bourgeoisie
door. Daar het niet in onze bedoeling ligt Machs inzichten te bekritiseren of te
bestrijden, maar ze slechts uiteen te zetten, zullen wij niet ingaan op de
tautologie van de laatste zin, dat alleen hetgeen in het bewustzijn ligt bewust
kan worden, en dat daarom de wereld geestelijk is.
Volgens Mach stuit het nieuwe inzicht dat de wereld uit gewaarwordingen bestaat,
op bezwaren, doordat wij in onze jeugd kritiekloos een wereldbeeld overnemen dat
intuïtief is ontstaan in de duizenden jaren van de menselijke ontwikkeling. Wij
kunnen die betoveringen doorbreken door het proces kritisch te herhalen met
bewuste filosofische redeneringen. Uitgaande van de eenvoudigste ervaringen, de
elementaire gewaarwordingen, konstrueren wij de wereld stap voor stap: onszelf,
de buitenwereld, ons lichaam als deel van de buitenwereld en verbonden met onze
eigen gevoelens, handelingen en herinneringen. Zo zien wij door analogie in, dat
onze medemensen aan ons verwant zijn, en wij kunnen dan hun gevoelens, die uit
hun woorden blijken, als extra materiaal bij het opbouwen van de we- | |
| |
reld gebruiken. Hier eindigt Mach; verdere stappen naar een objektieve wereld
zet hij niet.
Dat deze onvolledigheid niet toevallig is, blijkt uit het feit dat wij hetzelfde
vinden bij Carnap, een van de vooraanstaande denkers van de moderne
wetenschapsfilosofie. In zijn werk ‘Der logische Aufbau der Welt’ onderneemt hij
dezelfde taak, maar grondiger: als wij beginnen met niets te weten, maar wel ons
volledig denkvermogen hebben, hoe kunnen wij dan de wereld met zijn gehele
inhoud vaststellen? (hij noemt het: konstrueren). Ik begin met ‘mijn
gewaarwordingen’ en breng die onder in een systeem van ‘uitspraken’ en
‘voorwerpen’ (‘voorwerp’ heet alles waarover wij een uitspraak kunnen doen). Zo
vorm ik fysische en psychische ‘voorwerpen’ en konstrueer de wereld als een
geordend systeem van mijn gewaarwordingen. Het probleem van de dualiteit van
lichaam en geest, van stoffelijk en geestelijk, krijgt hier dezelfde oplossing
als bij Mach: beide bestaan uit hetzelfde [ervarings] materiaal, alleen anders
geordend. De gewaarwordingen van medemensen wijzen, blijkens hun uitspraken, op
een geestelijke wereld die precies met de mijne overeenkomt. Daarom noemen wij
dat de ‘intersubjektieve wereld’, die aan alle subjekten gemeen is; dit is de
wereld van de natuurwetenschappen. Hier houdt Carnap op, tevreden dat het
dualisme is opgeheven, en dat nu is aangetoond dat ieder onderzoek naar de
realiteit van de wereld zinloos is, omdat ‘realiteit’ op geen andere wijze dan
door onze ervaring, onze gewaarwordingen, kan worden onderzocht. En daarom wordt
de trapsgewijze opbouw hier afgebroken.
De beperktheid van deze wereldstruktuur is gemakkelijk in te zien; hij is niet
af. De wereld die op deze wijze door Mach en Carnap wordt opgebouwd is de wereld
van één ogenblik, die als onveranderlijk wordt beschouwd. Het feit dat de wereld
voortdurend verandert, wordt buiten beschouwing gelaten. Daarom moeten wij
verder gaan waar Carnap ophield. Naar onze ervaring worden mensen geboren en
sterven zij; hun gewaarwordingen ontstaan en verdwijnen, maar de wereld blijft.
Als mijn gewaarwordingen, waaruit de wereld is opgebouwd, met mijn dood ten
einde komen, dan bestaat de wereld verder. Uit erkende wetenschappelijke feiten
weet ik, dat er lang geleden een wereld zonder mensen, zonder enig levend wezen
was. De feiten van de evolutie, die zijn gebaseerd op onze tot wetenschap
gekoncentreerde gewaarwordingen, geven een vroegere wereld zonder enige
gewaarwordingen te zien. Uitgaande van een in- | |
| |
tersubjektieve wereld,
die de hele mensheid gemeen heeft, en die door de wetenschap wordt opgebouwd tot
een wereld van verschijnselen, konstrueren wij dus een objektieve wereld. Dan
verandert het hele wereldbeeld. Als men de objektieve wereld eenmaal heeft
gekonstrueerd, dan worden alle verschijnselen relaties tussen delen van de
wereld, onafhankelijk van de mens die ze waarneemt. De wereld is het geheel van
oneindig veel delen die op elkaar inwerken; ieder deel bestaat uit de som van
zijn uitwerkingen en reakties op het overige; al deze wisselwerkingen vormen de
verschijnselen, die het onderwerp van de wetenschap zijn. De mens is ook een
deel van de wereld; wij zijn ook de som van onze interakties met de
buitenwereld. Onze gewaarwordingen verschijnen nu in een nieuw licht; zij zijn
de inwerking van de wereld op ons, en hoewel zij slechts een klein deel van alle
gebeurtenissen in de wereld uitmaken, zijn zij de enige die ons rechtstreeks
zijn gegeven. Als nu de mens de wereld uit zijn gewaarwordingen opbouwt, dan is
dat een geestelijke rekonstruktie van een wereld die al objektief bestaat. Wij
hebben wederom de wereld in tweevoud, met al de problemen van de kennisleer. Hoe
zij zonder metafysika kunnen worden opgelost, toont het historisch marxisme.
Als men vraagt waarom twee zulke vooraanstaande natuurfilosofen deze voor de hand
liggende stap naar de konstruktie van een objektieve wereld hebben nagelaten,
dan kan men het antwoord alleen vinden in hun burgerlijke opvattingen. Hun
instinktieve instelling is anti-materialistisch. Door vast te houden aan de
intersubjektieve wereld houden zij een monistisch wereldsysteem over: de
fysische wereld bestaat uit psychische elementen, en het materialisme is
weerlegd. We hebben hier een leerzaam voorbeeld hoe klasseopvattingen de
wetenschap en de filosofie bepalen.
Als we Machs ideeën samenvatten kunnen wij twee stappen onderscheiden. Eerst
worden de verschijnselen teruggevoerd tot gewaarwordingen; daarmee wordt hun
subjektief karakter uitgedrukt. Omdat hij de rechtstreekse realiteit alleen in
gewaarwordingen en psychische faktoren wil zien, leidt hij niet door strenge
bewijsvoering een objektieve wereld af, die kennelijk een duidelijk feit is
[voor hem], zij het mystiek en vaag. Dan komt de tweede stap van de wereld der
verschijnselen naar de fysische wereld. Wat naar de opvatting van de
natuurkunde, en door de popularisering van de wetenschap, ook naar de algemene
opvatting, de werkelijke wereld is - materie, atomen, energie, natuurwetten, de
vormen van ruimte en tijd, het ik - is alles een abstraktie van groepen
verschijnse- | |
| |
len. Mach vatte de twee stappen samen door de
uitspraak dat dingen komplexen van gewaarwordingen zijn.
De tweede stap komt overeen met Dietzgen; hier is de overeenkomst zeer duidelijk.
De verschillen zijn te verklaren door hun verschillende klasseopvattingen.
Dietzgen stond op de basis van het dialektisch materialisme, en zijn
uiteenzettingen volgden direkt uit het marxisme. Mach, die door de opkomende
reaktie van de bourgeoisie werd gedragen, zag zijn opgave in een fundamentele
kritiek van het fysisch materialisme door de heerschappij op te eisen voor een
of ander geestelijk beginsel. Er is ook een verschil in aanleg en doel. Dietzgen
was een veelomvattend filosoof, die er zich op toelegde aan de weet te komen hoe
de hersenen werken; de praktijk van het leven en de wetenschap was voor hem het
materiaal voor de kennis omtrent de kennis. Mach was een natuurkundige, die door
zijn kritiek probeerde de manier waarop het verstand te werk gaat bij
wetenschappelijk onderzoek, te verbeteren. Dietzgens doel was een helder inzicht
te verschaffen in de rol van kennis bij de sociale ontwikkeling, ten bate van de
klassenstrijd. Machs doel was verbetering in de praktijk van het natuurkundig
onderzoek, ten bate van de natuurwetenschap.
Als hij over de praktische toepassing [van zijn opvattingen] spreekt, drukt Mach
zich verschillend uit. De ene keer vindt hij het gebruik van de gewone
abstrakties nutteloos.
‘Wij kennen alleen gewaarwordingen, en de aanname van deze kernen
(materiedeeltjes) en hun wisselwerking, waaraan dan de gewaarwordingen worden
ontleend, blijkt geheel nutteloos en overbodig te zijn.’ (16)
Een andere keer wil hij de algemene opvatting van het onbevooroordeelde ‘naïeve
realisme’ niet afvallen, omdat het de mensheid in het dagelijks leven grote
diensten bewijst. Het heeft zich als een natuurlijk produkt ontwikkeld, terwijl
ieder filosofisch systeem een kortstondig kunstprodukt is, voor tijdelijk
gebruik. Daarom moeten wij nagaan,
‘waarom en waartoe wij gedurende het grootste deel van ons leven dit
standpunt innemen, en waarom en waartoe en in welke richting wij het tijdelijk moeten verlaten. Geen standpunt blijft absoluut
altijd gelden; elk is slechts voor een bepaald doel van belang’. (17)
Met de praktische toepassing van zijn ideeën in de natuurkunde had Mach weinig
succes. Zijn aktie was hoofdzakelijk gericht tegen de over- | |
| |
heersende
rol van materie en atomen in de natuurwetenschap. Niet alleen omdat zij
abstrakties zijn en als zodanig moeten worden erkend: - Atomen kunnen wij
nergens waarnemen, zij zijn als alle stoffen denkprodukten (18) - maar omdat ze
onpraktische abstrakties zijn. Zij zijn een poging de hele fysika tot de
mechanika terug te brengen, tot de beweging van kleine deeltjes, ‘en men ziet
gemakkelijk in dat men door mechanische hypothesen geen werkelijke ekonomie van
het wetenschappelijk denken kan bereiken’. (19)
Maar zijn kritiek (reeds van 1873) op de verklaring van warmte uit de beweging
van kleine deeltjes, en van elektriciteit als een stromende vloeistof, vond geen
weerklank onder de natuurkundigen. Integendeel, deze verklaringen vonden steeds
verdere toepassingen, en de gevolgtrekkingen werden telkens weer bevestigd. De
atoomtheorie kon zich op steeds meer successen beroepen en werd zelfs tot de
elektriciteit uitgebreid als elektronentheorie. De generatie van natuurkundigen
die na hem kwam voelde wel sympathie met zijn ideeën in het algemeen en
accepteerde ze ook wel, maar volgde hem niet in de speciale toepassingen. Pas in
de volgende eeuw, toen de atoom- en elektronentheorie schitterende vooruitgang
had gemaakt, en de relativiteitstheorie opkwam, kwam er een aantal ernstige
tegenstrijdigheden aan het licht, die het beste met Machs principe konden worden
opgehelderd.
|
|