| |
| |
| |
Verhandeling over den Koran.
Hoe men ook over Mahomet, den beroemden Profeet van het Oosten, denken moge; het zij men hem houde voor een' bedrieger, of voor een' dweeper; voor een groot man, of voor een gelukkig fortuinzoeker; voor een dier verheven geniën, die over den wil en de denkwijze van anderen heerschen, of voor een' Opperpriester des bijgeloofs onder onkundige land- of tijdgenooten; als Stichter eener nieuwe Godsdienst-leer en van een magtig Rijk op die leer gegrondvest, is hij ten hoogste belangrijk en opmerkenswaardig; als zoodanig is zijne verschijning op het tooneel der wereld, een der gewigtigste voorwerpen van het onderzoek des wijsgeers, en van den vlijtigen navorscher der Natuurlijke Geschiedenis van den menschelijken geest. Zijne leer toch be- | |
| |
hoort niet onder de zoodanige, die, na schielijken opgang gemaakt te hebben, even ras verdwenen zijn; neen! sedert twaalf eeuwen wordt zij geloofd, beleden, aangekleefd en gehandhaafd met ijver, met de hitte der onverdraagzaamheid! Het is geene leer, die binnen een' kleinen hoek des aardbodems besloten, slechts in de hutten der armoede, of in de morsige tenten van stroopende horden geëerbiedigd wordt: haar gebied omvat alles, wat in Azië, Egypte en Afrika op beschaafdheid roem draagt, en strekt zich uit, hier van den Donau tot aan den Ganges, daar van den Nijl tot den Oceaan, en van de Roode tot aan de Kaspische zee: daar heerscht zij, ook in de woningen der welvaart, in de paleizen der grooten, en is de zuil der troonen.
Maar deze leer, blijkbaar een mengsel van Joodschen, Christelijken, en natuurlijken godsdienst, in derzelver of meest bekrompen, of meest bezoedelden toestand, van waar heeft zij dat aanzien, dat gezag, dien invloed, die heerschappij over de gemoederen verkregen? Welke is, opdat ik mij in Oosterschen stijl uitdrukke, die alles vermogende talisman, aan welks bestaan en tooverkarakters hare during en onveranderlijkheid verknocht is? Dit is geene andere, M.H! dan het Boek, waarin de openbaring dier leer begrepen is, hetwelk koran, of Al- dat is, de koran genoemd wordt. Gelijk het woord koran het lezenswaardige beteekent, zoo wordt het ook voor het eenige eigenlijk lezenswaardige gehouden, en draagt daarom ook de namen van Al-kitâb, of het Boek bij uitnemendheid, en Al-forkân, of de onveilbare beslisser tusschen waarheid en dwaling.
Van den eerbied, dien de Mohammedanen aan dit boek toedragen, kunnen wij ons naauwelijks een begrip
| |
| |
vormen. Geen hunner zal een afschrift daarvan aanraken, zonder vooraf zijne handen te wasschen, en opdat hij het niet uit onwetendheid of onvoorzigtigheid doen zou, staan menigmaal op den buitensten omslag de woorden: dat niemand het aanrake, dan die gereinigd is! Van hier dat het te heilig geacht wordt, om de onreine behandeling der drukpers te ondergaan, en de Keizerin Catharina van de prachtige en naauwkeurige, door haar vervaardigde uitgave, aan hare Mohammedaansche onderdanen, geen enkel exemplaar heeft kunnen doen afleveren. Haalt men eenig deel van dit boek aan, het is met de woorden: zoo spreekt de Allerhoogste God! Zonder in hetzelve bedreven te zijn, kan men even min op den roem van geleerde, in welke wetenschap het zij, als op dien van een goed staatsman en regent aanspraak maken. Het is geen geringe lof, den Koran zuiver, met gevoel en nadruk te kunnen lezen: velen kunnen hem, van het begin tot aan het einde, uit hun geheugen opzeggen; deszelfs taal, eindelijk, en uitdrukkingen zijn in den beschaafden, edelen en verheven stijl hunner geschriften zoo geheel overgenomen, dat men geen wel geschreven boek verstaan kan, zonder gemeenzaam te zijn met den inhoud en de spreekwijzen des Korans.
Maar waar; dus hoor ik u, dunkt mij, spreken: waar schuilt dan toch in dit boek dat verwonderenswaardige, dat alle harten vermeesterende en wegslepende! die geheime tooverkracht, waardoor het elken waren Muzulman aldus weet te boeijen, te verheffen en aan zich zelven te ontrukken? Ligt het in den inhoud, of in den stijl? in de begrippen, of in derzelver voorstelling en uitdrukking? in de kens der woorden, of in
| |
| |
derzelver zuiverheid, schildering en welluidende zoetvloeijendheid? Het ligt niet, M.H! in ééne dezer bijzonderheden of sommige derzelve, maar in die allen zamengenomen. Het ligt in de onnavolgbare overeenstemming van die allen met elkander, zoo dat zij, hoe ver uit één loopend, in gedaante, kleur en houding dezelfde afkomst aan den dag leggen; hunnen onmiddellijken oorsprong uit hetzelfde hart en dezelfde verbeelding; en allen als uit éénen grondtoon afgeleid, eene muzikale harmonie vormen, die doordringt tot in het diepste des gemoeds, en alle snaren des gevoels doet trillen. Het is inderdaad eene betoovering, hoedanige wij ook in den Vader der Grieksche poëzij bewonderen, en waarin het ware geheim zijner goddelijke kunst verborgen ligt.
Ik heb gemeend, dat wij het uur dezer bijeenkomst niet geheel zonder aangenaamheid, noch zonder eenige nuttigheid zouden doorbrengen, indien ik het besteedde, om u hiervan, zoo ver mij zulks mogelijk zijn zal, eenig denkbeeld te geven; waartoe ik uwe toegevende aandacht zal behoeven, die ik ernstig en bescheidenlijk inroepe.
Ik zeide, zoo ver mij zulks mogelijk zijn zal, en sprak met opzet van niet meer, dan eenig denkbeeld te geven. Want indien het zelfs voor eenen kenner der Arabische taal, die den Koran in deszelfs oorspronkelijken tekst kan lezen, maar de ware uitspraak diens welluidenden Oosterschen tongvals missende, en wonende in een ander land, dan waar deszelfs beeldspraak t' huis hoort; onder een' anderen hemel, dan waar deze vrucht gestoofd en tot rijpheid gebragt is; indien het zelfs voor dezen onbereikbaar is, de betoovering van
| |
| |
dit Wonderboek zoo te gevoelen, gelijk hij, die deszelfs taal spreekt, in deszelfs begrippen is opgevoed, en zich overal in zijne eigen wereld bevindt: hoeveel te minder kan ik dan hopen, u deels door ontwikkelingen, die tot het verstand, en niet tot het hart spreken; deels door vertalingen, waarin de fijnste geesten van het oorspronkelijke noodwendig vervliegen, en deszelfs gansche eigene welluidendheid verloren gaat; hoe kan ik dan hopen, zeg ik, u het vermogen der welsprekendheid van den Arabischen Profeet te doen beseffen? Vergelijkt dus, hetgeen ik hierover in het midden zal brengen, bij eene gedroogde vreemde plant in een kruidboek; de frissche verwen zijn verschoten, de aangename geur is lang weg gewasemd: maar gij ziet van hare gedaante, wat gij zien kunt; en wat gij niet kunt zien noch gewaarworden, kan, bij verhaal en uitlegging, uwe verbeelding eenigermate aanvullen.
Ik zal eerst eenig verslag geven van den Koran en deszelfs inhoud: hetwelk nogtans kort zal zijn, om niet te herhalen hetgeen sale uit golius, herbelot en maraccius heeft uitgeschreven. Daarna zal ik de voornaamste eigenschappen van den stijl, de voorstelling en schrijfwijze des Korans, zoo beknopt en duidelijk ik kan, voor u ontvouwen. En eindelijk, als eene groote proeve, de vertaling geven van een geheel hoofdstuk uit denzelven, met hetgeen tot in het licht stelling en opheldering van den inhoud en sommige spreekwijzen vereischt wordt.
De Koran is door Mahomet niet op eenmaal in het licht gebragt. Hij gaf voor, dat Gabriël hem dien wel terstond in deszelfs geheel vertoond had; maar daarbij gezegd, dat hij deszelfs inhoud hem stukswijze, en van
| |
| |
tijd tot tijd zou mededeelen, naar gelang de omstandigheden deze openbaring noodzakelijk zouden maken. De Profeet was gewoon, deze stukken of gedeelten, door zijne geheimschrijvers, op palmbladen of perkamenten te doen opteekenen, en nadat zij aan het volk waren bekend gemaakt, in eene kist op te sluiten. Bij zijnen dood bestond dus de Koran uit een aantal losse bladen, zonder tijdorde of zamenhang onder een gemengd, waarvan sommigen echter een op zich zelf staand geheel uitmaakten. Het was dus een verdienstelijk werk van Abubeker, zijn' eersten opvolger, dat hij alles tot één boek verzamelde, en in onderscheiden hoofdstukken verdeelde. Jammer slechts, dat hij daarin niet met meer oordeel te werk ging, noch de tijdorde der openbaringen in het oog hield, hetgeen een groot licht over vele derzelve zou verspreid hebben; maar zamenvoegde, hetgeen hij meende zich wel bij elkander te schikken, en dan aan de uitvoerigste hoofdstukken vóór de kortere hunne plaats aanwees. Hierdoor heerscht er in dit boek zoo veel verwarring en misplaatsing, dat een oordeelkundig hoofd geheel zijn leven zou kunnen besteden, om uit de daartoe voorhande zijnde bronnen, hetgeen in dien tijd weinig moeite zou vereischt hebben, na zoo vele eeuwen eenigzins te herstellen.
De hoofdstukken des Korans zijn van tweederlei aard: in beiden heerscht wel de gloed der dichterlijke uitdrukking; in beiden gevoelt men die soort van rijm, waarop de Arabieren zoo zeer gesteld zijn; beiden bezitten den afgebroken orakeltoon: maar in sommigen is dit alles veel tastbaarder, dan in de anderen; de poëtische taal en vlugt is hooger en stouter, en alles ademt
| |
| |
den toon eens menschen, die door geestverrukking geheel aan zich zelven is ontvoerd. Vele dezer laatste stukken, die tevens de kortste zijn, schijnen de eerste zijner profetische voortbrengselen te zijn geweest, waardoor hij, in het begin zijner voorgewende zending, het vuur der godsdienstige dweeperij bij zijne al te gevoelige landgenooten heeft aangeblazen. Doch in allen heerscht dezelfde geest en hetzelfde doel, en er zijn ook hoofdstukken van een' middelbaren trant, als tusschen die beide in; waardoor de uitersten ongevoelig in elkander smelten, en de gansche Koran de gedaante van een overeenstemmend geheel verkrijgt.
Deszelfs hoofdinhoud is de prediking van Gods volstrekte eenheid en oppermagt, zonder iets of iemand, die hem gelijkt; en van de belooningen en straffen des toekomenden levens, overeenkomstig elks geloof en gedrag. Deze leer heet de Islâm of het Islamismus; die haar belijdt en aankleeft, is een Moslem, waarvoor wij, in navolging der Persianen en Turken, Muzulman zeggen. Zij wordt in den Koran voorgesteld als de leer van alle beroemde mannen der Oudheid, die door hunne godvrucht uitmunteden; van Adam, Noach en Lot; inzonderheid van Abraham, Mozes, Salomo en Jezus, den Zoon van Maria; wier leer en schriften gezegd worden door Joden en Christenen vervalscht te zijn, maar in den Koran in derzelver ware zuiverheid te worden wedergevonden. In velerlei vormen en gedaanten vinden wij haar omkleed; nu eens van Bijbelsche verhalen, als van de schepping, den zondvloed, van Abraham en Ismaël, van Jozef, van Mozes, van Salomo en anderen; doch met zulke bijvoegselen en veranderingen, als uit de Oostersche overlevering dier tijden,
| |
| |
of uit het brein des opstellers gevloeid zijn; hetgeen insgelijks geldt van alle andere, niet uit den Bijbel ontleende verhalen, die in den Koran hier of daar zijn verspreid. Het kleinste gedeelte nogtans bestaat uit zulke tafereelen van den ouden tijd, en van het ongelukkig lot der volken, die aan de Profeten, hun door God toegezonden, geloof weigerden. Doorgaans hoort men den toon der vermaning en der onderrigting, met aandoenlijken en roerenden ernst; of voorgesteld met het gezag van God zelven, die zijnen Profeet gelast deze dingen aan zijne landgenooten te verkondigen. Dan weder zijn het zaligsprekingen der geloovigen en deugdzamen, en verschrikkelijk wee bedreigd aan de hardnekkigen en zondaren; terwijl alles doorweven is met gebeden en met lofverheffingen van God, in zijne grootheid, almagt, liefde en onuitputbaren rijkdom, die menigwerf het verrukt gemoed ten hemel voeren!
Tot den inhoud des Korans behoort ook deszelfs zedekunde; tegen wier zuiverheid men voornamelijk inbrengt, de grove zinnelijke beschrijvingen van de vreugde des hemels, en de smarten der hel. Doch anderen beweren, dat daarin alleen figuurlijke voorstellingen van bovenzinnelijke zaken zijn begrepen, hoedanige ook in onze Boeken des N. Testaments gevonden worden; vermits men, van zulke hooge verborgenheden sprekende, vooral voor zulk eene natie, verpligt is al den overvloed en weelde der verbeelding en zinnelijke taal uit te putten, om het groot genot der zaligheid, en al de jammeren van den staat der verworpenen aan te duiden. Dat dit niet geheel zonder grond gezegd wordt, is, mijns oordeels, bewijsbaar; doch ontkennen wij daarom niet, dat Mahomet hierin, gelijk in andere bijzonder- | |
| |
heden, heeft toegegeven aan den smaak zijns volks, voor hetwelk een hemel zonder vleeschelijk genot weinig aantrekkelijks zou gehad hebben; en aan hetwelk eene hel zonder ligchaamspijnen weinig afschrik zou hebben ingeboezemd.
Ook is het bovendien niet te loochenen, dat in alle zedelijke voorschriften, die tot de gewoonten, gebruiken en vooroordeelen der Arabieren betrekking hebben, eene gelijke inschikkelijkheid in den Koran gevonden wordt; bij voorbeeld ten aanzien der veelwijverij, echtscheiding, bloedwraak en dergelijke: dat deszelfs zedekunde dus van dien kant voor niets minder dan onberispelijk kan gehouden, en met die des Evangeliums zelfs niet vergeleken kan worden. Maar waar het de algemeene voorschriften geldt van regt, van pligt en deugd, daar is hij menigwerf onnavolgbaar. Één voorbeeld moge mijn gezegde staven, het is ontleend uit het IIde Hoofdstuk: ‘Daarin bestaat de deugd niet, dat gij in het bidden uwe aangezigten wendt naar het oosten of naar het westen; maar hij bezit deugd, die aan God gelooft, en aan het toekomend leven, en aan de Engelen, en aan Gods openbaring, en aan de Profeten; en die zijne goederen besteedt tot werken der liefde; aan bloedverwanten, en weezen, en verarmden, en reizigers, en die zijne barmhartigheid inroepen, en om gevangenen los te koopen; en die zijne gebeden op gezette tijden uitstort, en de schattingen betaalt, en de verbindtenissen volbrengt, die hij heeft aangegaan, en die lijdzaam is in rampen, in verdrukkingen, en oorlogsjammeren: zij zijn de ware vromen, zij zijn het, die God vreezen!’
Doch de tijd roept, om in de tweede plaats op de
| |
| |
voornaamste eigenschappen van den stijl en de schrijfwijze des Korans onze aandacht te vestigen. En hier komt allereerst in aanmerking de zuiverheid der taal, door de Arabieren zoo zeer bemind en geliefkoosd, dat zij aan haar onder de vereischten der welsprekendheid den eersten rang toekennen. Alles is hier gekuischt, keurig, van den echt klassiken stempel; niet met die stijve, afgepaste netheid, of kunstige jagt van ongemeene woorden, die slechts tot het oor en niet tot de verbeelding spreken, waardoor koude en smakeloosheid geboren worden; maar uitgezocht, schilderachtig, uit een onmetelijken schat uitgestort; met nieuwe en stoute vormen, doch geput uit den innerlijksten aard en kracht der taal, en klinkende overeenkomstig den eisch der voorgestelde zaken. De Koran vervangt bij den Arabier de plaats van een Woordenboek der taal, en is de toets van hare reinheid en schoonheid.
Bij deze zuiverheid der spraak voege men, in de tweede plaats, de welluidendste taal-muzijk, die het oor zich verbeelden kan; en die niet weet, hoeveel voor de uitwerking der welsprekendheid daarvan afhangt, is voorzeker niet tot Redenaar geschapen. Niet eene eentoonige zoetvloeijendheid, die ten laatste mat en vervelend wordt, maar afwisselend en verscheiden; nu wegzwevend als de ligte zefier, dan ruischende als het woud, dan rollende als de donder; nu snel en kort, dan statig en met majesteit voortstappende; en altijd getuige, niet van den indruk, dien de spreker op anderen maken wilde, maar van de beweging zijns eigen gemoeds, en even daardoor, daardoor alleen, aantrekkende en medeslepende. Die den Koran slechts uit overzettingen kennen, beklagen zich, en zij beklagen zich met regt,
| |
| |
over de menigvuldige herhalingen derzelfde woorden en zaken, die in denzelven voorkomen: maar geen Arabier beklaagt zich daarover; want voor hem zijn zij, wat voor ons de tooverklanken zijn van een geliefkoosd zangstukje; of een aangenaam en gelukkig referein, dat ons treft zoo dikwijls het wederkeert, en dat wij zelfs in de eenzaamheid, zonder het te willen of te weten, honderdmaal herhalen.
De stijl heeft, behalve zijne uiterlijke, ook zijne zedelijke eigenschappen, waartoe geest, en adel of verhevenheid bijzonderlijk behooren: ik moet dus van dezelve, met betrekking tot den Koran, in de derde en vierde plaats spreken.
Een geschrift zonder eenigen luim of geest mist een voornaam vereischte der volkomenheid, welke verdiensten het anders bezitten moge. Aan zulke verrassende trekken van geest en genie ontbreekt het ook den Koran niet, in ernst of ironie. Het woord, waarmeê hij den hardnekkigen ongeloovigen, afgodendienaar of vervalscher der Schriften, zijne straf aankondigt, is dikwijls hetzelfde, dat ook, en doorgaans beteekent: eene blijde boodschap brengen. Hierdoor luidt zijne uitdrukking, als of wij bij omschrijving zeiden: willen zij de goede boodschap niet, die gij hun brengt, welaan, predik hun het Evangelie des helschen vuurs!
Oorspronkelijk voorzeker is Mahomets voorschrift, om een einde te maken aan twisten over den godsdienst: ‘wil iemand, dus zegt hij, met u over denzelven redetwisten, nadat gij beter door God zijt onderrigt, zeg dan tot hem: kom, roepen we onze kinderen zamen, en uwe kinderen, en onze vrouwen en uwe vrouwen, en onze huisgenooten en uwe huis- | |
| |
genooten; storten wij zamen een ootmoedig gebed uit, en dan legge God zijn vloek op hen, die willens dwalen!’
Vooral bespeurt men dien geest in de opsiering van sommige Bijbelsche verhalen. Wanneer Homerus den krachtigsten indruk van Helena's schoonheid wil geven, laat hij verstandige grijsaards, bij hare verschijning in hun midden, van haar zeggen, voorzeker die vrouw was waardig, om zulk een oorlog voor haar te voeren! Mahomets beschrijving van Jozefs schoonheid heeft hiermede overeenkomst. De vriendinnen van Potifars vrouw beschimpen haar over hare liefde tot een vreemden slaaf. Zij, om haar te straffen, doet Jozef onverwacht, verschijnen, terwijl zij met het eten eens oranjeappels zich ververschten: hij komt binnen, zij zien hem, en al de vrouwen snijden zich in de vingers. - Jozefs schuld of onschuld is onzeker na de betichting zijner meesteres: aldus wordt het pleit beslist: zoo zijn kleed aan de voorzijde gescheurd is, is hij schuldig, indien aan de achterzijde, dan is de vrouw schuldig. In den zondvloed laat Mahomet Noachs jongsten zoon mede omkomen: hoort de beschrijving, die ons tevens ten overgang strekken kan tot de eigenschap der verhevenheid. ‘De ark dobberde met hen op baren als bergen; toen riep Noach zijn zoon, die zich van hem had afgerukt; o, mijn kind! kom nog met ons in het schip, en wees niet met de goddeloozen! Hij antwoordde, neen, ik vlugt naar dien berg, daar ben ik veilig voor het water. Hij sprak: er is hier geene veiligheid tegen Gods gerigt, dan voor hem, dien God barmhartig is! Toen scheidde hen een golf van één, en hij was onder de verdrinkenden! Daarna werd
| |
| |
gezegd: o, aarde zwelg op uw water, en o, hemel, sluit u toe! En het water zonk weg, en Gods besluit was volbragt, en de ark rustte op het gebergte, en men hoorde eene stem: wee over het volk der boosdoeners!’
Het zou mij niet moeijelijk vallen meerdere enkele trekken van verhevenheid uit den Koran op te zamelen, deels meer, deels minder bekende, schoon geen, die de aangehaalde plaats te boven gaat. Doch de tijd verbiedt het mij, en het eigenlijk verhevene des Korans ligt ook in zijn geheelen aanleg en zamenstel. Verbeeldt u eene voordragt, geheel afwijkende van alles, wat men elders vindt; een' toon niet maar van verrukking of geestvervoering, maar van ingeving en aanblazing; een toon van gezag en majesteit, met zulke stoute uitlatingen en gewaagde overstappingen, dat geen mensch schijnt het te kunnen, te durven ondernemen, om uit zich zelven zoo te spreken of te schrijven; maar gelijk het slechts God betaamt, die door het enkele woord zij! de geheele wereld voortbragt. Dien hoogen orakeltoon heeft Mahomet in zijnen Koran nagestreefd, maar heeft hij dien bereikt? Zekerlijk niet in ons oordeel, die de eenvoudige heerlijkheid van waarlijk Goddelijke Schriften uit de taal der Profeten en der Apostelen kennen; maar in het oordeel, of liever naar het gevoel van hooggestemde en vurige Oosterlingen, voor wier gloeijende verbeelding onze stoute leenspreuken, den middel- of diepsten grondtoon hunner gedichten uitmaken, en die nog meenen langs den grond te zweven, wanneer wij reeds denken boven de wolken gestegen te zijn. Zij houden daarom den Koran niet maar voor onnavolgbaar, en het uitterste,
| |
| |
waartoe menschelijk kunstvermogen reiken kan; maar stemmen toe hetgeen hij van zich zelf getuigt, dat hij een goddelijk wonder is! Ja, het grootste van alle wonderwerken, die ooit gezien zijn; zoodat de Profeet, in wiens hand dit teeken gegeven was, geen ander bewijs behoefde van zijne onwraakbare hemelsche zending.
Na zooveel gezegd te hebben, gevoelt gij, met welk eene huivering ik u de groote proeve ga leveren, die ik, tot slot dezer verhandeling, beloofd heb. Misschien beloofde ik het te onvoorzigtig, ook na alles, wat ik van het zwakke en krachtelooze der vertaling van zulke kunstwerken gezegd heb: doch ik roep uwe verbeelding te hulp, en gedenkt aan de van sappen beroofde plant, tusschen de bladen van den herbarius opgesloten.
Het hoofdstuk, hetwelk ik, niet uitgekozen heb, maar waarop het toeval mij bepaald heeft, is het eenendertigste, en heeft tot opschrift lokman, omdat daarin eenige woorden worden aangehaald van dien Wijze, wien de Oostersche overlevering eene plaats na Salomo aanwijst: en dat Oostersche geschriften dikwijls een' naam of opschrift krijgen naar iets, of iemand, waarvan in dezelve melding wordt gemaakt, is ons ook uit de verzameling onzer gewijde liederen of Psalmen overbekend. Ziet hier de vertaling des hoofdstuks, zoo getrouw als de duidelijkheid het duldde, en slechts met verplaatsing van twee verzen. Na den gewonen aanhef: in den naam van God, den Barmhartigen, den Ontfermer: luidt het aldus.
Ook dit zijn orakelen des wijzen boeks.
Licht en genade over hen, die het goede doen!
Die ijverig zijn in het gebed, en de schatting der
| |
| |
liefde betalen; hun die vastelijk gelooven aan het toekomend leven.
Zij zijn in het licht huns Heeren, en hunner is de zaligheid.
En nog zijn er menschen, die winst bejagen door ijdele sprookjes, beroofd van gezond verstand, die dwalen doen van den weg van God; er zijn er, die den spot drijven met Gods openbaring; straf en schande wachten hen!
Leest men hun onze orakels voor, zij keeren zich trotschelijk af, als hoorden zij het niet, als waren zij zwaar van gehoor: predik hun het Evangelie der helsche smarten.
Maar die gelooven en de deugd betrachten, voor hen is het paradijs der vreugde.
Om eeuwig daarin te toeven: wat God belooft is waarachtig; Hij is de hoogheerlijke, de lotbeslisser!
Hij schiep den hemel zonder zuilen, die gij ziet; en wierp voor de aarde hare ankers uit, dat zij niet met u heen en weder schudde; en overspreide haar met allerlei schepselen. Ook doen wij dalen van den hemel het water, en op haar uitspruiten allerlei edele gewassen.
Dit is de schepping van Allah; en toont ons nu, wat zij geschapen hebben, die gij nevens hem eert. Gewis de goddeloozen dwalen met opene oogen.
Voorheen schonken we aan lokman de wijsheid: wees, zeiden wij, wees God er dankbaar voor; en wie dankbaar is, is dankbaar tot zijn eigen heil; en wie ondankbaar is, God blijft even rijk, even hooggeprezen.
Eens sprak lokman tot zijn' zoon, hem vermanende,
| |
| |
o, mijn kind! voeg Allah toch geen Goden toe; de afgoderij is de zwaarste goddeloosheid.
O, mijn kind! (gedenk dat God alles ziet) is ergens het gewigt eens greins van mostaard-zaad, al was het in eene rotskloof, of elders in den hemel of op aarde verborgen, God brengt het aan het licht; want God is scherp en naauw-toeziende.
O, mijn kind! wees ijverig in het gebed; gebied alleen wat billijk is; onthoud u van onredelijkheid, en draag geduldig wat u overkomt; het wordt van hoogerhand u toegeschikt!
Trek nooit den neus voor iemand op, en ga niet overweg met wijden (trotschen) stap: want God bemint geene ingebeelden, geen verwaanden.
Wees ongemaakt in uwen gang, bedwing in het spreken uwe stem: er is geen hatelijker geluid dan de ezelstem.
(Zoo sprak hij,) en groot zijn de pligten, den menschen opgelegd omtrent hunne Ouders beide: zijne moeder droeg hem onder het hart met zorg en moeite zonder tal; onthield haar borst hem niet twee jaren lang: wees dankbaar dan, gelijk aan Mij, zoo aan uwe Ouders: tot Mij moet alles komen!
En vallen zij u hard, om aan mij toe te voegen, hetgeen gij weet dat niet bestaat, wees hun daarin niet gehoorzaam; maar blijf nogtans getrouw hun bij in al wat aardsch en billijk is; en volg den weg van hem, die zich tot mij bekeert. Tot mij keert gij toch eens terug, dan toone ik u, hoe 'k niets vergat van alles wat gij deedt.
Ziet gij niet, hoe God u heeft dienstbaar gemaakt, alles wat in den hemel en op aarde is; en rijkelijk op
| |
| |
u heeft uitgestort zijne goedertierenheid, in het openbaar en in het verborgen? En nog zijn er menschen, die twistvragen opwerpen over dien God; zonder gezond verstand, en zonder hooger licht, en zonder Boek der Openbaring.
En zegt men tot hen: volgt hetgeen van God is afgedaald! dan zeggen zij: o neen! wij blijven bij hetgeen wij bij onze Vaderen vonden! Hoe? ook wanneer de Satan hunne Vaderen geroepen had tot de straf des vuurs?
Maar die zich door geloof aan God heeft toegewijd, en daarbij het goede doet, die heeft een grondstenn aangegrepen, die onwrikbaar is: want in God is het einde aller dingen.
En blijft men ongeloovig, hun ongeloof bedroeve u niet te zeer: ook zij moeten tot mij wederkeeren, dat ik hun voor oogen stelle wat zij deden: want God kent het geheim der harten.
Dat wij hun dan een' korten tijd het goede doen genieten; straks drijven wij hen voort naar de ijsselijke straf!
En als gij hen vraagt: wie schiep den hemel en de aarde? dan zullen ze u zeggen, God! Zeg hun: dan zij aan God alleen, ook de eer! vergeefs, het meerderdeel blijft in de onwetendheid.
't Is Godes wat in hemel en op aarde is: want God alleen is rijk en hooggeprezen!
Al waren al des aardrijks boomen pennen, en alle zeeën zevenmaal verdubbeld werden inkt; nog zou men niet van God zijn uitgesproken! God is de hoogheerlijke, de wijze lotbeslisser.
Of God u allen schiep, en uit den dood in het le- | |
| |
ven weêrbragt, dan of hij het éénen deed, het ware eenerlei voor hem! God is de alhoorende, de alziende.
Ziet gij niet, hoe God den nacht zich ongevoelig doet verliezen in den dag, en den dag zich doet verliezen in den nacht; hoe Hij u ten gevalle rondvoert zon en maan, dat zij naar het perk hun voorgeschreven loopen? Zoo is dan God ook onderrigt van alles, wat gij doet!
Zoo is het; en daarom ook is God alleen de waarachtige; en wat gij aanroept buiten Hem, is ijdelheid; maar God is de hoogverhevene, de almagtige!
Ziet gij niet, hoe door Gods gunst de schepen dobberen op de zee, opdat Hij u zijne wonderen doe aanschouwen? Ja, daarin ook zijn teekenen voor dien, die lijdzaam is en dankbaar.
Want als der baren schaduw het licht voor hen verdonkert, dan roepen zij God aan, dan is hun Godsdienst ongehuicheld; maar heeft Hij hen behouden aan het land gebragt, dan zijn er weinigen, die zich aan Hem houden. Dan zijn er, die Gods teekenen versmaden! het zijn trouweloozen, het zijn ondankbaren!
O, menschen, vreest toch nwen Heer, beeft voor den dag, waarin geen vader voor zijn zoon, geen kind voor, zijnen vader iets tot losprijs aan kan brengen! Wat God belooft, bedreigt, staat onherroepelijk vast!
Dat toch het genot der wereldvreugde u niet misleide; dat geen verleider u bedriege!
Bij God is de kennis van ieders uur; Hij die den regen neêr doet dalen, die weet wat in den moederschoot is opgesloten, weet ook hetgeen niemand weten kan: wat morgen hem zal overkomen, in welk een land hij sterven zal, God weet het al onfeilbaar!
| |
| |
Ziet daar het geheele hoofdstuk, hetwelk noch onder de meest, noch onder de minst voortreffelijke des Boeks kan gerangschikt worden. Den afgebroken toon, die zoo wel hier als elders in hetzelve heerscht, heb ik grootendeels moeten doen verloren gaan, omdat ik anders te veel tot verklaring van dit plegtig donker had moeten zeggen. Hebt gij hier en daar schoone spreuken, groote gevoelens, treffenden en aandoenlijken ernst kunnen opmerken, het is alles flaauw bij de uitdrukking van het oorspronkelijke. Enkele gezegden zien op gebeurtenissen of gewoonten van dien tijd: de ijdele sprookjes, waarvan in het begin gewaagd wordt, zijn Persische romans, die sommigen te dier tijd in omloop bragten, en boven den Koran verhieven. Het zogen der kinderen, gedurende twee jaren, die, volgens de zeden diens volks, voor het huwelijksleven der vrouw verloren zijn, wordt met regt onder de zware moederlijke lasten gerekend. Hoe het geheele menschelijk geslacht, welks voortbrenging zoo vele eeuwen geduurd had, op eenmaal zou kunnen opgewekt worden, was eene zwarigheid, die men den Profeet voorwierp; en waarop hij antwoordt, door te zeggen: dat één mensch, of een geheel menschdom voort te brengen en op te wekken, God even ligt valt. - Voorts heb ik in mijne overzetting somtijds moeten omschrijven, waardoor men de naïveteit der Arabische uitdrukking noodwendig mist. Voor trek den neus voor niemand op, staat in het oorspronkelijke, verdraai uw wang niet, trek geene scheve gezigten voor iemand, uit schimp of trotsche verontwaardiging. Het Arabisch: wees in uwen stap als iemand, die ergens henen gaat; die met
| |
| |
zijn gaan niets anders bedoelt dan te komen, waar hij wezen wil; heb ik niet anders weten te vertalen, dan: wees ongemaakt in uwen gang. De groote weldaad der morgen en avond-schemering, waardoor helder licht en stikke donkerheid elkander niet onmiddellijk opvolgen, wordt in den tekst door een bijzonder en heerlijk gekozen woord aangeduid, hetwelk men het naast zou moeten overzetten: Hij doet den nacht ingaan in den dag, en den dag ingaan in den nacht; ik heb de flaauwere woorden, ongevoelig zich verliezen, daarvoor moeten bezigen....Doch indien ik alles van dien aard, slechts uit dit klein gedeelte des Korans, met u wilde nagaan, ik zou voorzeker nog eene nieuwe verhandeling moeten schrijven: waarvan gij mij gereedelijk ontslaan zult, en u vergenoegen met deze flaauwe en geringe proeve, om in een klein bestek van tijd en woorden, u eenigermate in te lichten, aangaande den aard van het krachtig en duurzaam toovermiddel, waardoor Mahomet zijne nieuwe Godsdienst-leer zoo veel ingang heeft doen vinden, en zoo veel opgang heeft doen maken, en zich buiten twijfel onder de groote genieën van zijnen tijd en zijn volk eenen eersten rang heeft verworven. Wil men den waren prijs van zijn werk bestemmen, men zegge er van: het is één der vermogendste werktuigen, waarvan de verleiding zich heeft kunnen bedienen, om eenen valschen Godsdienst op den troon te heffen. Niet altijd zal het zijne ongemeten en wonderbare kracht blijven uitoefenen. Wanneer in de landen, waar deze verdichte openbaring geëerbiedigd en vergood wordt, de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling zal zijn doorgedrongen, die Europa sedert het einde der middeleeuwen is te beurt gevallen, dan zal men ook daar den
| |
| |
Koran, gelijk wij doen, als kunstwerk bewonderen, maar als hoogere Openbaring er den schouder over ophalen, terwijl onze Goddelijke schriften des O. en N. Verbonds, bij elken stap, die ware menschelijke beschaving, en verlichte zedelijkheid voorwaarts doen, ook even zoo veel gewinnen zullen in erkentenis van derzelver oneindige waardij, en overtuiging van derzelver hemelschen oorsprong. |
|