Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting
(1984)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
3.7.1. Teksten tot 1791-1792Reeds in 1626 zegt Hugo de Groot dat tegenover alle ellende van de slavernij één pluspunt staat, namelijk dat de slaaf zich verzekerd weet van zijn levensonderhoud, een zekerheid die de vrije dagloners dikwijls moeten missen.Ga naar eind281 Hun onzekere, meestal armoedige bestaan is overigens maar één van de misstanden in Europa die worden aangevoerd om vergelijkbare koloniale situaties als aanvaardbaar voor te stellen. Willem Usselincx (1627), voorstander van vrije arbeid, verdedigt niettemin de slavernij met de vraag, waarom, indien in Europa ‘Boeren lijf-eygen’ toegestaan zijn, in de koloniën dan slavernij niet geaccepteerd zou mogen worden.Ga naar eind282 In de loop van de 18e eeuw komt er verzet tegen deze redeneerwijze. De patriottische edelman Johan Derk van der Capellen vergelijkt in 1778 de gedwongen drostendiensten in Overijssel met slavernij in de koloniën en wijst beide af.Ga naar eind283 Vooral de abolitionist B. Frossard (1790) verzet zich heftig tegen de tegenwerping dat men eerst de problemen dicht bij huis opgelost moet hebben om zich met de misstanden elders in de wereld (i.c. de slavernij) te mogen bezighouden: in het oog eens Christen wijsgeers zijn alle menschen menschen, waar zij zig ook bevinden; hij haast zig niet om hen te helpen, die het digtst bij hem, maar die het ongelukkigst zijn; de Negers zijn onze broeders, de misdaad wordt begaan door onze medeburgers door Christenen! zie daar reden genoeg, om hunne verdediging op ons te neemen, zonder den tijd aftewachten dat alle verkeerdheden in Europa zijn weggenomen.Ga naar eind284 Na 1780 treft men de vergelijking tussen slaaf en vrije dagloner of boer niettemin veelvuldig aan in verdedigingsgeschriften. In de Brieven over het bestuur der colonien Essequebo en Demerary (1785-1788) wordt het geluk van de slaven in hun fysieke bestaan opgehemeld. Met instemming wordt een boek over Sto. Domingo geciteerd: Sous un bon maitre, le Negre est plus heureux que ne l'est en France le paisan qui travaille à la journée.Ga naar eind285 De slaaf is verzekerd van een goede opvoeding van zijn kinderen, van een behoorlijke verzorging, van een veilig bestaan. Zijn taak is licht en hij werkt met plezier. Omdat de voeding goed is, zien de negerslaven er vleziger en weldoorvoeder uit dan de meeste Europese arbeiders en boeren. Onder de geringe lieden in Holland wordt meer geleden dan onder deze negers, aldus de Brieven. De Surinaamse planter-dichter Paul François Roos legt een soortgelijke vergelijking zelfs in de mond van een slaaf. In het gedicht ‘Myn negerjongen, Cicero’ (1789) vertelt Cicero dat hij vrij geboren is en op zijn dertiende jaar tot slaaf gemaakt en vanuit Afrika naar Suriname getransporteerd. Zijn medeslaven hadden hem bang gemaakt dat hij zou worden opgegeten, maar het viel allemaal nogal mee. Van zijn meester kreeg hij te eten en te drinken, soms slaag, maar toen hij vrij was trapte zijn vader hem ook wel eens. Hij mocht zijn meester verzorgen, hij leerde diens taal en kreeg zowaar een leren broek, en was tevreden, hoewel niet vrij. Toen hij een oudere slaaf, Quamina, vroeg waarom iedereen zo hoog opgaf van vrijheid, antwoordde deze op de vraag ‘wat is toch “vry”?’: [...] myn vriend! dat zyn maar droomen,
Die by my niet in oogschyn koomen,
'k Weet niet waar in haar' grootheid zy.
Maar op (Ga naar voetnoot*) de Kust is 't arme vry
Zoo goed niet als hier slaverny.Ga naar eind286
| |
[pagina 156]
| |
Volgens Quamina leeft men in het vrije Afrika onbeschaafd en in armoede. Toen Quamina zijn meester mocht vergezellen naar ‘'t vryheidsminnend Nederland’, besefte hij nog beter hoe relatief het begrip vrijheid is: Ik zag een reeks van arme Blanken,
Die 't Opperwezen zouden danken
Indien zy 't hadden zoo als wy:
Ik zag hen kruijen, torschen, zwoegen,
Modderen, trekken, graaven, ploegen;
De nooddruft heerschte aan hunne zy:
Toen dagt ik: Ach! is dit nu vry,
Zoo vry is 't ook in slaverny.Ga naar eind287
Erger nog dan in de Republiek zou de toestand van de armen in Polen zijn: Ik hoorde dat in 't grootsche Poolen
Een reeks van arme blanken zyn,
Dat men dit volk zeer fel kon plaagen,
Hun martelen met Geessel-slagen
Ja, sterven doen door wreede pyn.
Ik kies voor zulk rampzalig vry
Veel liever myne slaverny.Ga naar eind288
De negerjongen Cicero concludeert hieruit dat hij met zijn slavenlot best tevreden kan zijn: ‘Myn juk is zagt, myn last is licht’, zegt hij Mattheus 11: 30 citerend. Mocht hij ooit kinderen verwekken, dan zal hij hun de les doorgeven dat ‘Bataafsche slaverny’ meer dan opweegt tegen een vrijheid die in armoede wordt doorgebracht. Ook in de Nuts-lezing van A. Barrau (1790) valt de vergelijking uit ten gunste van de slaven. Volgens hem krijgen de negers in de Westindische koloniën slechts lichte taken toebedeeld; de plantageslaaf heeft weliswaar zwaarder werk dan een huisslaaf, maar beide groepen doen veel minder dan werklieden in de Republiek. Een Nederlandse ‘spitter, kruier, of waagdrager’ doet gemiddeld in z'n eentje het werk van 5 à 6 negers samen;Ga naar eind289 een Nederlandse huisbediende doet het werk van 4 huisslaven. Voeg daarbij dat de slaven wat kunnen bijverdienen op hun kostgrondje, ambachtsslaven en vrouwelijke slaven soms buitenshuis werken en enig loon voor zichzelf mogen houden, dat vrouwen soms dienen ‘voor gerieflijke Meisjes’ waaraan ze een ‘zoet stuivertje’ overhouden,Ga naar eind290 en het zal duidelijk zijn hoe goed de slaven het hebben. Is het dwaas, vraagt Barrau, als ik in bepaalde gevallen het lot van een slaaf boven dat van een vrije vaderlandse werkman verkies? Hij werkt de vergelijking vervolgens gedetailleerd uit en stelt het volgende vast: een slaaf werkt per dag 3 uur korter dan een vrije arbeider; ook als er tijdelijk geen werk is, wordt de slaaf met zijn gezin verzorgd, terwijl de dagloner 's winters geen inkomen heeft en met zijn gezin honger en kou lijdt; wanneer een slaaf ziek is of een ongeluk krijgt, ontvangt hij evengoed zijn eten en drinken, en krijgt hij medische hulp, een dagloner daarentegen verdient in zo'n geval niets, moet zijn eventuele bezit opmaken om een arts te betalen, krijgt bij geldgebrek soms geen medicijnen; tenslotte kan een slaaf ook zondags gaan werken om bij te verdienen, of zich gaan vermaken (omdat hij geen zondagsheiliging kent), voor de vaderlandse dagloner is de zondag een verplichte rustdag.Ga naar eind291 B. Frossard rekent in hetzelfde jaar (1790) scherp af met zulke ‘verheerlijkers’ van de slavernij. Men overdrijft volgens hem de genoegens van de slavernij even schromelijk als de ellende van de vrije boeren. Tegenover gelukkige negers, die werken onder vrolijk gezang, zich vermaken op feesten, die een hut en een tuin hebben, voldoende voedsel voor hun gezin, en een zorgzame meester, schildert men verarmde boeren, wier oogsten door hagel vernield, schuren door brand verwoest, veestapel door sterfte geteisterd is, terwijl zij zelf, evenals hun vrouw en kinderen door ziekte gekweld worden.Ga naar eind292 Het is kortom, allemaal nog eenzijdig. | |
[pagina 157]
| |
Laat deze lofredenaars zelf maar eens een poosje op een plantage gaan werken om te ervaren hoe aangenaam het leven er is, adviseert Frossard. | |
3.7.2. De meningsvorming in 1791-1792 en de teksten 1793-1825Bij het verschijnen van de Reinhart zal voor menig lezer de vergelijking van slaaf met Europese dagloner of boer gegolden hebben als een tendentieus pro-slavernij argument, vooral bestreden door Frossard. Toch was het nog een langer leven beschoren. Burger Jean Henry des Villates (1795) wijst in zijn Brieven van Zelidor aan Eliante zowel de slavernij als de uitbuiting en mishandeling van Russische en Poolse boeren af,Ga naar eind293 maar zijn anonieme tegenspeler, zich noemende een voormalig Demerariaans planter, hanteert de vergelijking tussen de koloniën en Europa, met meer nadruk dan iemand voor hem: de arbeid is zwaarder in de Republiek, de armoede groter. De armen gaan slecht gekleed en slecht gevoed langs de straten; hun huisvesting is abominabel vooral in Amsterdam met zijn ongezonde, stinkende lucht en modderige grachten. Arme zwangere vrouwen moeten er hard werken. Er zijn meer moorden en zelfmoorden in Europa. Wat baten vrijheid en gelijkheid als men geen dagelijks brood heeft en zijn gezin ziet verkommeren, vraagt deze ex-planter zich af. Als hij in de Republiek de schare ‘schamele, gebrekkige, verminkte natuurgenooten’ ziet die het leven tot last is en de dood tot troost, rolt menig traan van medelijden langs zijn wangen.Ga naar eind294 Wat een verschil met de toestand in Guiana. Niet anders ligt de zaak voor de Surinaamse rechter mr. A.F. Lammens, die de pluspunten van het slavenleven uitmeet in zijn lezing voor 't Nut in Paramaribo (1818). In Europa worden ondergeschikten niet minder mishandeld dan de slaven, terwijl de ‘Heer’ zich niet bekommert over hun voedsel, kleding en gezondheid. Een slavenmeester schikt zich naar de vooroordelen en eigenzinnigheden van het negerras en verzorgt hen, ook in ziekte en ouderdom. Negerkindertjes zitten bij hem aan tafel en sluimeren bij hem in: ‘bekoorlijke eenvoud der eerste eeuwen!’, verzucht Lammens.Ga naar eind295 Op Paramaribo's straten vindt men nergens bedelende geraamtes zoals in de grote Europese steden. Isaac da Costa (1823) ten slotte beschouwt het als een gunst van God dat deze de vervloeking van het Chamsgeslacht verzachtte door de neger dienstbaar te maken aan de boven hem verheven blanke, want daardoor geniet hij nu een veiligheid en welvaart die talloze vrijen moeten ontberen.Ga naar eind296 |
|