'La littérature néerlandaise et l'émancipation des esclaves des Indes Occidentales/De Nederlandse literatuur en de emancipatie van de Westindische slaven'
(1997)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nederlandse literatuur en de emancipatie van de Westindische slavenWelke functie heeft de Nederlandse literatuur van de 17de, 18de en 19de eeuw gehad in het proces van de emancipatie van de negerslaven in West-Indië? Deze vraag is gemakkelijk gesteld, maar moeilijk te beantwoorden. Als literatuurhistorici en literatuurwetenschappers zijn wij natuurlijk geneigd om de functie van literatuur in maatschappelijke discussies en ontwikkelingen zeker niet te onderschatten, maar pogingen de werking concreet aan te wijzen en aan te tonen, leveren meestal geen harde bewijzen op, maar hooguit circumstantial evidence, of suggesties en hypotheses. Ik zal mijn functievraag dan ook opsplitsen in enkele concretere deelvragen:
Reeds in de 18de eeuw verstond men onder abolitie afschaffing, aanvankelijk toegepast op de slavenhandel, later ook op de slavernij, en onder emancipatie de vrijmaking uit slavernij. Aangezien voor velen de wettelijke vrijmaking nauw verbonden was met mondigmaking en met gelijkwaardigwording, spelen deze betekenistoepassingen in mijn gebruik van de term eveneens een rol. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IHeeft de literatuur slavenhandel, slavernij en emancipatie gethematiseerd? Zoals bekend, is de Nederlandse deelname aan de slavenhandel vooral na de oprichting van de West-Indische Compagnie (1621) op gang gekomen; Curaçao en St. Eustatius werden belangrijke slavenmarkten voor geheel Amerika. Op slavernij gebaseerde plantagelandbouw die door Nederlanders geleid en gefinancierd werd, ontwikkelde zich vooral in Guyana (Essequebo, Demerary en Berbice), in Suriname en tijdelijk in Brazilië. In het midden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de 17de eeuw was het Nederlands aandeel in de mensenhandel groot, naderhand nam het af ondanks de grote vraag van de Guyanese en Surinaamse planters. Het Nederlands aandeel in deze handel wordt thans op ruim 5% geschat, waarbij overigens de financiering van de handel buiten beschouwing wordt gelaten. In 1814 heeft Nederland de slavenhandel officieel verboden en pas in 1863 werd de slavernij in de Westindische koloniën afgeschaft - nadat Engeland, Denemarken en Frankrijk vele jaren waren voorgegaan. Tot 1873 stonden de vrijgemaakten overigens nog onder StaatstoezichtGa naar eind1. Gezien Nederlands grote betrokkenheid bij de Transatlantische slavenhandel en de Westindische huis- en plantageslavernij, is de geringe aandacht hiervoor in de literatuur van de gehele 17de en van de eerste helft van de 18de eeuw op z'n minst merkwaardig. Weliswaar komt al heel vroeg, namelijk in Bredero's blijspel Moortje (1617), een negerslavin voor en wordt door een van de hoofdpersonen de slavernij als ‘Onmenschelyck ghebruyck’ en ‘Godloose schelmery’ gekarakteriseerd, maar dat belet hem niet om de negerin aan zijn minnares cadeau te doenGa naar eind2. Op enkele terloopse vermeldingen na zwijgt de officiële literatuur over de eigentijdse slavernij. Slechts in de reisgeschriften, wordt deze beschreven als een van de vele verschijnselen waarmee een reiziger geconfronteerd kan worden. Het ligt voor de hand dat de literaire normen van Renaissance en Classicisme thematisering van actuele en controversiële onderwerpen niet hebben bevorderd, zelfs zijn tegengegaan. Slavenhandel en slavernij waren immers niet onbekend, blijkens talrijke geschriften van predikanten, juristen, kooplieden en reizigers. En hoewel veel minder vaak dan in Portugal, Frankrijk of Engeland, verbleven er voor kortere of langere tijd ook gekleurde mensen in Nederland, onder wie negerslaven of vrijgeworden negersGa naar eind3. Het was pas in de tweede helft van de 18de eeuw, toen de Verlichting zijn invloed deed gelden, dat slavenhandel en slavernij, abolitie en emancipatie een rol gingen spelen in de Nederlandse literatuurGa naar eind4. Het zijn vooral de ‘nieuwe genres’ van de Verlichting, de spectator en het essay, de roman en de novelle, het burgerlijk drama en de almanak-poëzie, waarin een en ander belangrijk wordt. Ook in de literatuur van de Romantiek, vooral in verhalen en gedichten, werd de slavernij gethematiseerd - zij het al weer minder dan in de Verlichting. Misschien wel opmerkelijk weinig voor een land dat in zijn koloniën zo lang nog van gedwongen arbeid gebruik maakte. Na de afschaffing van de slavenhandel (in 1814) was het aantal werken over slavernij sterk afgenomen, maar in de jaren vijftig van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de 19de eeuw, toen de parlementaire discussies over emancipatie gevoerd werden, of liever: zich voortsleepten, nam het aantal weer toe. Na de emancipatie van 1863 was het niet afgelopen met de thematisering van negerslavernij; literaire hoogtepunten vindt men in werken die als historische romans gepresenteerd worden, bijvoorbeeld van Albert Helman, J. van de Walle en Edgar Cairo. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIOp welke wijze heeft het slavernij-en- emancipatie-motief in de literatuur gestalte gekregen? In de Nederlandse literatuur is eigenlijk geen werk van enig niveau bekend, waarin slavenhandel en slavernij verdedigd worden - zoals in geschriften van juristen, theologen, medici, bestuurders, politici, planters en kooplieden. De literatuur gedoogt slavernij hooguit, onder de conditie dat de slaven op rechtmatige wijze verkregen en goed behandeld worden. De literator is bewogen met het slavenlot en fel gekeerd tegen mishandeling. Het gedrag van de goede meester wordt aangeprezen: deze verzorgt de hem toevertrouwde slaven goed, straft zo weinig mogelijk, staat onschuldige vermaken toe, geeft stukjes grond ter bewerking voor extra voedsel of voor negotie, en laat kerstenen. Natuurlijk komt dat - niemand maakt daar een geheim van - ook aan de planter zelf ten goede. Gezonde en gekerstende slaven werken harder en gehoorzamen beter. Een nogal schaamteloos voorbeeld van de goede meester uit eigenbelang wordt gegeven in een anonieme avonturenroman uit 1760: De Middelburgsche avanturierGa naar eind5. Op een van zijn omzwervingen belandt de hoofdpersoon in Suriname waar hij plantage-eigenaar wordt en een slavenopstand meemaakt. De slaven protesteren tegen de slechte behandeling. De zwarte (!) opzichter die hiervoor verantwoordelijk was, hebben ze gedood en nu kunnen ze, volgens hun leider, massaal naar het bos vluchten en zich bij de bosnegers aansluiten, maar ze geven de voorkeur aan een fatsoenlijke behandeling. Van hun kant stellen ze een verdubbelde opbrengst van de plantage en een grotere vruchtbaarheid van de slavinnen in het vooruitzicht. Er wordt vanaf dat moment niet meer wreed opgetreden, weglopers zijn er niet meer, de opbrengsten worden hoger en de waarde van de plantage stijgt spectaculair. Maar wanneer de eigenaars na verloop van tijd de plantage verkopen, wordt niet vermeld of er waarborgen getroffen zijn voor de voortzetting van dit beleid. De lof van het goede-meesterschap wordt vooral uitgebazuind in de briefro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
man Reinhart, of natuur en godsdienst (1791-1792) door Elisabeth Maria PostGa naar eind6. De hoofdpersoon met de programmatische naam Reinhart brengt dit in praktijk op zijn plantage in Guyana. Voordat hij plantage-eigenaar werd, had hij de slavernij principieel en in felle bewoordingen veroordeeld als in strijd zijnde met het christendom, het natuurrecht en de menselijkheid. Als hij echter een plantage en slaven cadeau krijgt en proberen moet financieel te slagen, ‘schakelt hij over’ op het goede-meesterschap en troost zich met de gedachte dat de Goddelijke Voorzienigheid vaststelt welke volken vrij en welke onvrij zijn. Bovendien zal God zelfs de heidense negerslaaf in het hiernamaals compenseren voor wat hij op aarde tekort kwam. Reinhart en zijn vrouw doen hun best met de slaven een idylle in het oerwoud op te bouwen. Het geld dat hij verdient besteedt hij ook aan slaven, namelijk door telkens nieuwe te kopen en die dus ook een gelukkig bestaan te garanderen. Soortgelijke pleidooien in de literatuur gaan door tot aan het jaar van de emancipatie. In 1858, toen de emancipatie al onvermijdelijk geworden was, pleitte de dichteres Anna (pseudoniem voor A.A.E.H. Steens Zijnen, geboren Ampt) in haar Schaduwbeelden uit SurinameGa naar eind7 nog steeds voor het goedemeesterschap in plaats van voor de emancipatie. In dezelfde tijd echter liet Julien Wolbers in zijn verhaal De Surinaamsche negerslaaf (1854)Ga naar eind8 zien dat goede-meesterschap, wetgeving en kerstening niet voldoende zijn om slavernij acceptabel te laten worden, maar dat alleen emancipatie een eind aan alle misstanden kan maken. Voorafgaande aan de wettelijke emancipatie ziet men in de literatuur een geleidelijke evolutie in de beeldvorming van de neger als mens. Die beeldvorming was aanvankelijk uiterst negatief: een inferieur mens, grenzend aan het dier of zelf een dier, onbeschaafd, afgodendienaar en bovendien, lelijk, wreed, onbetrouwbaar, geil, lui en dom. Deze negatieve generalisaties worden in een langdurig proces doorbrokenGa naar eind9. Reeds in de korte roman van de Engelse schrijfster Aphra Behn, Oroonoko, or the royal slave (1688)Ga naar eind10, vinden we een neger als hoofdpersoon die van Afrikaans-vorstelijke bloede is, een goede opleiding genoten heeft en een bijna Grieks uiterlijk bezit. Na zijn ontvoering naar Suriname boezemt hij respect in en geniet het vertrouwen van blanken en gekleurden. Hij wordt leider van een slavenopstand die als doel heeft om met te kapen schepen terug te keren naar het continent van herkomst. De poging mislukt door de lafheid van andere slaven en Cesar (zoals zijn slavennaam luidt) wordt op een gruwelijke manier ter dood gebracht - waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij hij overigens zijn vorstelijke waardigheid ten toon blijft spreiden. In de Nederlandse literatuur komen zulke negers van hoge komaf pas in de tweede helft van de 18de eeuw voor, in verhalen en toneelstukken. In conflictsituaties of revoltes gedragen zij zich moedig en rechtvaardig: ze doden slechte blanken en sparen de goede meesters. Een voorbeeld daarvan lijkt Nicolaas Simon van Winters tragedie Monzongo, of de koninglyke slaaf (1774) te geven. Dit spel heet geschreven naar aanleiding van de bloedige slavenopstand van 1763 in Berbice, maar in plaats van negerslaven te stellen tegenover Nederlandse calvinistische planters, worden indianen tegenover Rooms-Katholieke Spanjaarden ten tonele gevoerd. Een vorm van literaire versluiering waarvan in het burgerlijk toneel aan het eind van de 18de eeuw geen sprake meer zou zijnGa naar eind11. Na de vorstelijke uitzonderingen volgen die van gewone negers, hetzij in Afrika, hetzij in de koloniën. In een bijdrage aan het Algemeen magazyn, van wetenschap, konst en smaak van 1785 figureert een neger die nadat hij zich had kunnen vrijkopen, uit medelijden en trouw de schulden van zijn vroegere meester betaalt en hem bovendien een soort jaargeld doet toekomen als deze in behoeftige omstandigheden verkeertGa naar eind12. En in de Nederlandsche dichtkundige almanach, voor vrouwen (1798) verscheen a.h.w. de volgende schakel in de emancipatieketen: een aandoenlijk verhaal over goede negers en onbetrouwbare blanken, getiteld ‘De Africaanen en Europeers’Ga naar eind13. Een Europees slavenschip loopt voor de Afrikaanse kust op de rotsen. Edele negers redden de drenkelingen en verzorgen hen lange tijd. Wanneer echter na maanden de blanken door een Europees schip opgehaald worden, besluiten ze de zwarte redders gevangen te nemen en hen als slaven mee te voeren: een ‘helsche daad deezer ondankbaaren - waar voor zelfs duivelen zouden beeven’, aldus de verteller. Behalve de goede inborst van de negerslaven laat de literatuur ook andere kwaliteiten zien, bijvoorbeeld retorische. De opstandelingenleider in De Middelburgsche avanturier spreekt de eigenaren toe in perfect Nederlands en zo overtuigend dat de door hem gevraagde regiemsverandering spoedig ingevoerd wordt. Een ander voorbeeld. Een ex-slaaf, Kakera Akotie, blijkt een uitmuntend briefschrijver te zijn. Hij klaagt het gedrag van slavenhandelaren en -meesters op scherpzinnige wijze aan, niet zonder belezenheid in 18de-eeuwse filosofen. Zijn (fictieve) brief werd afgedrukt in het spectatoriale tijdschrift De denker van 1764Ga naar eind14. In een dialoog tussen een meester en een slaaf over slavernij en vrijheid, geschreven door J.H. de Villates in 1795, geeft de slaaf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zulke goede argumenten dat de meester hem tenslotte de vrijheid schenkt.Ga naar eind15 De functie van dergelijke teksten die goede kwaliteiten van negers weergeven, lijkt te zijn: de lezer te waarschuwen tegen generalisaties. Er zijn ook goede en schrandere negers - met als nadrukkelijke tegenhanger: er zijn ook slechte, domme, luie, wrede en wellustige blanken. Het is deze laatste groep blanken die in romans en toneelstukken (eind 18de, begin 19de eeuw) de negers blijft uitmaken voor ‘zwart gespuis’ - of scheldwoorden van gelijke strekking -, maar die bijna altijd als slecht gekarakteriseerd wordt en door de afloop van het verhaal of spel in het ongelijk gesteld. Literaire teksten die zich onomwonden uitspreken voor afschaffing van slavenhandel en slavernij zijn niet talrijk en voornamelijk tijdens de Verlichting geschreven. Dikwijls onder invloed van Franse schrijvers (Montesquieu, Rousseau, Raynal en Frossard) en Engelse schrijvers (Newton, Falconbridge en Clarkson). Meestal opteert men in deze werken voor directe afschaffing van de slavenhandel en een gefaseerde afschaffing van de slavernij. Men is het erover eens dat slaven voorbereid moeten worden op hun vrijheid. Vooral de ruïneuze opstanden van Saint Domingue (1790 en 1791) lieten niet na indruk te maken en namen zelfs tijdelijk het elan weg uit de abolitiebewegingen. Grote groepen slaven onvoorbereid de vrijheid geven, was onmogelijkGa naar eind16. Een vroeg Nederlands emancipatieplan in de literatuur is te vinden in de utopistische roman Rhapsodiën of het leeven van Altamont (1775) door Willem Emery baron de PerponcherGa naar eind17. De hoofdpersoon Altamont leeft als schipbreukeling op een onbewoond eiland. Na enige tijd voegen andere schipbreukelingen zich bij hem. Als eerste Amelia; zij wordt zijn levensgezellin. Samen beginnen ze een nieuwe samenleving op te bouwen. In Amelia's levensverhaal worden de ideeën en ervaringen van haar vader als slavenmeester weergegeven. Deze was principieel tegenstander van slavernij, maar stond een geleidelijke afschaffing voor. Hij wilde de slaven voorbereiden op zelfbestuur. Rechten en plichten, straffen en beloningen waren vastgelegd in een kort wetboek dat vertaald was in de negertalen. De slaven namen deel aan bestuur en rechtspraak. Als tegenprestatie voor hun arbeid hadden ze recht op een eigen hut en grond, om voedsel te verbouwen en vee te houden, zowel voor eigen gebruik als voor ruilhandel. Amelia's vader voerde een vijfdaagse werkweek in; op zaterdag konden de slaven hun grond bewerken en op zondag konden zij zich wijden aan godsdienst en ontspanning. Hij had de Evangeliën in de negertalen laten overzetten en er een eenvoudige uitleg over de christelijke leer en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moraal aan toegevoegd. Slavenhuwelijkenen gezinsuitbreiding werdenaangemoedigd. Als een ouderpaar vier kinderen tot hun zestiende jaar had groot gebracht, werd dat ouderpaar vrijgemaakt. Zulke vrijgemaakten werden voor een deel van de opbrengst van hun grond betaald. In een latere utopistische roman, Aardenburg, of de onbekende volkplanting in Zuid-Amerika (1817) door Petronella Moens, dochter van een predikant uit Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen, wordt een nieuwe en betere samenleving geprojecteerd in EcuadorGa naar eind18. Ook hier kent men een eenvoudig wetboek en een ‘Volksbestuur’. De blanke eigenaars van de volksplanting kopen slaven op die op de plantage hun vrijheid kunnen verdienen. Er wordt onderwijs gegeven en er zijn leerboekjes in negertalen. Gehuwden hebben recht op een grotere hut en een groter stuk land. De plantage koopt hun landbouw- en handwerkprodukten op. Vrijgekochten kunnen als loonarbeider in dienst blijven of naar hun vaderland terugkeren. Sommigen komen terug met Afrikaanse familieleden die ook in ‘Aardenburg’ willen werken. Om de opvattingen van de lezer te beinvloeden, maken de schrijvers gebruik van in hun tijd gangbare literaire technieken. In De denker van 1764 wordt een z.g. gevonden brief gepubliceerd van een ex-negerslaaf, Kakera Akotie, uit Suriname. Door middel van dit egodocument komt deze neger dus zelf aan het woord. Hij was als vrije Afrikaan ontvoerd en belandde in Suriname. Hoge Afrikaanse relaties hebben zijn vrijlating bedongen en daarom keerde hij via Amsterdam terug naar de Afrikaanse Westkust. In Holland beschrijft hij zijn ervaringen aan zijn broer. Deze brief werd gevonden, vertaald en gepubliceerd.Ga naar eind19. De briefschrijver deelt mee zojuist ontslagen te zijn uit de slavernij van de wrede christenen. Na zijn ontvoering maakte hij de vreselijke Transatlantische overtocht mee. Velen stierven aan ziekten. Vrouwen werden voortdurend door schepelingen verkracht. Daarna volgden de vernedering van de slavenmarkt en het zware bestaan op de plantage. Wrede straffen en sexueel misbruik waren normaal. Van de christelijke naastenliefde van de kolonisten was niets te merken. Hij klaagt ook de Afrikanen aan die zich tot oorlogen laten verleiden om krijgsgevangenen te maken voor de slavenmarkt. Met welk recht meent men overigens krijgsgevangenen tot slaaf te kunnen maken? En hun kinderen? Kakera Akotie voorspelt tenslotte een massale slavenopstand om zich van de blanke dwingelanden te ontdoen. Na deze schokkende informatie en striemende verwijten neemt de editeur van de brief het woord. Hij doet alsof hij de inhoud afkeurt en weerlegt met een fragment van Montesquieu: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De l'esprit des lois, boek 15, hoofdstuk 5. Hij vermeldt evenwel niet dat het om een satire gaat en stelt dus een val op voor de lezers die het met deze pseudo-argumentatie eens zouden zijn. De voorstander van slavernij kon natuurlijk zijn lezers ook bespelen. De Surinaamse planter Paul François Roos verdedigde de slavernij onder een goede meester in zijn Eerstelingen van Surinaamsche mengelpoëzy (1783-1789), door in het gedicht ‘Myn negerjongen Cicero’ deze slaaf zelf aan het woord te latenGa naar eind20. Mede op grond van het getuigenis van een oude, wijze slaaf, Quamina, aan wie ook het woord verleend wordt, betoogt Cicero dat zijn slavernij niet van vrijheid te onderscheiden is - zelfs gunstig afsteekt bij de schijnvrijheid die de negers in Afrika meestal bezitten en zeker te verkiezen is boven de rampzalige vrijheid van dagloners en arme boeren in Europa. Op zijn vraag aan Quamina ‘wat is toch “vry”’, antwoordt deze: [...] myn vriend! dat zyn maar droomen,
Die by my niet in oogschyn koomen,
‘k Weet niet waar in haar’ grootheid zy.
Maar op de Kust [Guinee] is 't arme vry
Zoo goed niet als hier slaverny.
Toen Quamina zijn meester mocht vergezellen naar ‘'t vryheidsminnend Nederland’, besefte hij nog beter hoe relatief het begrip vrijheid is: Ik zag een reeks van arme Blanken,
Die 't Opperwezen zouden danken
Indien zy 't hadden zoo als wy:
Ik zag hen kruijen, torschen, zwoegen,
Modderen, trekken, graaven, ploegen;
De nooddruft heerschte aan hunne zy:
Toen dagt ik: Ach! is dit nu vry,
Zoo vry is 't ook in slaverny.
Cicero concludeert hieruit dat hij met zijn slavenlot best tevreden kan zijn: ‘Myn juk is zagt, myn last is licht’, zegt hij Mattheus citerend. Door op deze wijze gebruik te maken van verteller, focalisator en personage geven de auteurs de lezer a.h.w. een direct en authentiek inzicht in de gedachten en gevoelens van de negerslaaf zelf. Overtuigen met behulp van literaire manipulatie. Omstreeks 1850 maakt W.R. baron van Hoëvell ook gebruik van manipulatie in zijn Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet. Een hoofdstuktitel als ‘Het dagboek van een reiziger’ suggereert ook authentieke ervaringen; Van Hoëvell laat voorts veel dialogen voeren, bijv. tussen voor- en tegenstanders van slavernij, waarbij hij voorstanders minder sympathiek en minder intelligent kan doen overkomen. Ook hij voert negers sprekende in om hun goede inborst te tonen. Wanneer een kaptein op een wegloper jaagt, maar zelf gevangen en ontwapend wordt, vreest hij met zijn eigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweer gedood te worden; de neger spreekt hem echter toe: Masra, ik ben geen moordenaar! Verwijder u langs den weg, dien gij gekomen zijt. Ik zal gindsche zijde kiezen; maar uw geweer neem ik mede! Gij zult er mij dan geen kwaad mede doen, en evenmin mijne arme lotgenooten, die gij mischien aantreft.Ga naar eind21 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIHeeft, tenslotte, de literatuur bijgedragen aan bewustwording, discussie en besluitvorming inzake slavernij en emancipatie? De besproken literatuur tegen slavernij en voor emancipatie is in ieder geval gelezen, gerecenseerd, soms geprezen of bestreden, soms nagevolgd, soms herdrukt. Dikwijls wordt er in andere geschriften aan gerefereerd. Maar heeft de literatuur ook direct of indirect de wetgeving beïnvloed, of het gedrag van slavenmeesters? Het goede-meesterschap kan velen aangesproken hebben, ook al omdat het niet vrij is van eigenbelang. Na de afschaffing van de slavenhandel moet het zelfs de enige oplossing geweest zijn om het aantal slaven te kunnen handhaven, maar volgens Otto Tank, Marten Douwes Teenstra, Van Hoëvell en andere schrijvers rond het midden van de eeuw waren er nog zeer vele slechte meesters in SurinameGa naar eind22. De officiële wetgeving ten gunste van de slavenbevolking, zoals Johannes van den Bosch die voorstelde in 1828 bleek niet haalbaar en het Slavenreglement van 1851 bleek niet volledig af te dwingen noch te controleren. De literaire emancipatieplannen waren zo lang voor de wettelijke emancipatie gepubliceerd dat ze nauwelijks van invloed konden zijn. De Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek had slavernij en abolitie welbewust buiten de wetgeving gehouden, voornamelijk uit economische overwegingenGa naar eind23. De afschaffing van de slavenhandel werd eigenlijk door Engeland opgelegd. De officiële emancipatieplannen in de 19de eeuw hielden zich vooral bezig met financiële en organisatorische problemen: hoe konden eigenaren schadeloos gesteld worden, hoe kon de overheid deze schadeloosstelling terug laten verdienen. Het was voornamelijk in de abolitiegenootschappen en -tijdschriften van de 19de eeuw dat men de ideeën over opvoeding, onderwijs en kerstening kon terugvinden. Hierin waren ook literatoren actief. In de koloniën zelf was het niet de overheid, maar zendingsgenootschappen en kerken die dit aspect van de emancipatie behartigden. Ten tijde van de Verlichting waren er geen maatschappijen zoals de Engelse Society for the Abolition of the Slave Trade (1787) of de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franse ‘Amis des Noirs’ (1788) geweest. Een opmerkelijke zaak voor het waarschijnlijk genootschapsdichtste land van Europa. Pas in 1842 werd de Maatschappij ter bevordering van de afschaffing der slavernij door mensen uit de sfeer van het Réveil opgericht, met kerstening als een centraal doelGa naar eind24. Schrijvers als Isaac da Costa, Willem de Clercq en Guillaume Groen van Prinsterer speelden er een belangrijke rol. Da Costa had in zijn Bezwaren tegen de geest der eeuw uit 1823 de emancipatie nog als een hoogmoedige hersenschim van de Verlichting afgewezen, maar was in dit opzicht zelf bekeerdGa naar eind25. Deze Maatschappij bleek aanvankelijk niet levensvatbaar, maar werd in 1853 opnieuw opgericht. Ze gaf een Tijdschrift voor abolitie uit. De domineedichter Nicolaas Beets hield voor dit genootschap een redevoering over de ‘Bevrijding der slaven’ (1856). Er waren enkele honderden contribuerende leden. Met de contributieopbrengst werden bekeerde slaven vrijgekocht door bemiddeling van de Moravische broeders. Deze Maatschappij kreeg versterking van een Damescomité ter bevordering van de Evangelieverkondiging en afschaffing der slavernij in Suriname. Zij brachten geld bijeen door verkoop van ‘vrouwelijke handwerken’ op bazaars. Er was tenslotte een Nederlandsch Jongelinggenootschap ter afschaffing van de slavernij (1853) met ruim 20 leden en enige donateurs. De schrijver J. Wolbers was hun adviseur. De liberale voorstanders van emancipatie hadden hun eigen kanalen; zij gaven van 1844-1847 een tijdschrift uit: Bijdragen tot de kennis der Nederlandsche en vreemde koloniën, bijzonder betrekkelijk de vrijlating der slaven. Er waren ongeveer 70 intekenaren. Het liberaal geïnspireerde Indisch Genootschap sprak zich in 1855 voor directe emancipatie uitGa naar eind26. Al met al geen tekenen van sterk engagement, noch van het Nederlands volk in het algemeen, noch van literatoren in het bijzonder. Maar in de laatste fase van de emancipatiediscussie (1848-1862) heeft de literatuur toch nog een rol van enige betekenis gespeeld. Harriet Beecher Stowe's Uncle Tom's cabin (1851 in feuilleton, 1852 in boekvorm) werd spoedig in het Nederlands vertaald en het niet na ook hier de publieke opinie te beroeren. J. Wolbers haakte op deze publikatie in om duidelijk te maken dat soortgelijke misstanden in Nederlandse koloniën voorkwamen: Slavernij in Suriname, of dezelfde gruwelen der slavernij die in de ‘Negerhut’ geschetst zijn, bestaan ook in onze West-Indische koloniën (1853)Ga naar eind27. En Wolter Robert baron van Hoëvell heeft met zijn Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet (1854) a.h.w. een Nederlandse pendant willen schrijven en hoopte op een vergelijkbare | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mobilisering van de publieke opinieGa naar eind28. In de persoon van deze liberale baron zien we eigenlijk de enige Nederlandse literator die een grotere betekenis heeft gehad in de daadwerkelijke bevordering van de emancipatie der slaven. Indirect door zijn Slaven en vrijen dat hij opdroeg aan de Staatscommissie van 1853 die de slavernij moest onderzoeken en maatregelen voorstellen; direct door zijn vurige strijd in het parlement. Van Hoëvell was in zijn tijd ook bekend als de strijder tegen misstanden in Oost-Indië: hij ijverde voor verzachting van de druk van het Cultuurstelsel op de Javaan, voor onderwijs aan de Javaan, voor vrije handel en voor vrijheid van drukpers in Indië en, natuurlijk, voor afschaffing van de slavernij in de Oost. In de novelle Eene slaven-vendutie (1853) liet hij met literaire middelen zien hoe walgelijk ook hier een slavenverkoop kon zijnGa naar eind29. Door zijn boek hoopte hij een algemene verontwaardiging op te wekken en een ‘nationalen kruistogt’ tegen de slavernij te beginnen. Zo'n sterke uitwerking bleek het werk (dat drie drukken kreeg) echter niet te hebben, maar stof opwaaien deed het volop. Het werk is een combinatie van een zakelijk verslag en gevoelige verhalen. De schrijver doet een niet aflatend beroep op het geweten van de lezer. De verhalen over machtsmisbruik, straffen, tucht, concubinaat en sexueel misbruik, jacht op weglopers e.d. leveren gruwelijk spannende taferelen op, die volgens de auteur weliswaar enigszins gestileerd zijn, maar op niets dan de waarheid berusten. Hij heeft echter geen namen van betrokkenen willen noemen, waardoor hij op z'n minst de schijn van overdrijving op zich laadde. Opvallend is dat Van Hoëvell niet ontkwam aan raciale (in onze ogen: racistische en misschien ook wel sexistische) uitspraken. Joodse slavenmeesters noemt hij de wreedste en hij beschrijft hen onsympathiek. Hoe meer blank bloed een slaaf heeft, hoe betreurenswaardiger hij diens toestand vindt. Een christelijke, gemengdbloedige slavin (met een bijna blanke huid) is in zijn ogen het meest beklagenswaardige schepsel op aarde - maar hij besefte natuurlijk ook dat het merendeel van de lezers op deze wijze overtuigd kon worden. Hij plaatst de neger op een lagere trap van ontwikkeling dan de blanke, maar op een hogere trap dan ‘andere menschenrassen’Ga naar eind30. Zo toont zich deze verdienstelijke strijder voor emancipatie ook een kind van zijn tijd. Van Hoëvell begreep dat pakkende verhalen meer konden bewerkstelligen dan alleen een gedegen rapport met christelijke, ethische en economische argumenten en van dit manipulatiemiddel heeft hij dan ook volop gebruik gemaakt ter bestrijding van wat hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de ‘schandvlek’ van Nederland noemde en ter bevordering van de emancipatie der negerslaven! Het moge aldus duidelijk zijn dat Nederlandse iteratuur een functie gehad heeft in het emancipatieproces, vooral op het punt van bewustwording, maar dat concrete verbanden tussen literatuur en koloniaal bestuur en emancipatiewetgeving vooralsnog slechts schetsmatig aan te geven zijn. Verder onderzoek blijft dus geboden.
Prof. dr. B. Paasman | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|