B. De eerste zin bevat een zwak niet-woord, d.w.z. een woord dat in het ABN enkel bij maar e.d. kan horen.
C. Syntaktische vormbeperkingen
1. de twee helften kunnen enkel onbeperkte wijs zijn:
kun je hem niks vragen of je krijgt een snauw |
(uitg.; vra. wijs) |
2. de tweede helft kent zelden een niet-woord:
je kunt ze niks vragen |
of ze begrijpen je niet (moeilijk) |
|
of niemand begrijpt je (moeilijk) |
3. samentrekking is onmogelijk
hij kan hier niet komen of hij maakt ruzie (uitg.)
4. een achter-pv is alleen mogelijk in de eerste helft
omdat ie nooit hier komt of ie maakt ruzie
een man die niks vraagt of ie moet er beter van worden
een man die niks vraagt of ie er beter van moet worden (uitg.)
5. soms is een eerste hoofdvorm onmogelijk, nl. bij zwakke niet-woorden:
we |
zijn |
nauwelijks |
tuis of het begint te regenen (uitg.) |
pas |
zijn we |
|
tuis of het begint te regenen (uitg.) |
we |
zijn |
net |
tuis of het begint te regenen (uitg.) |
|
we |
waren |
nauwelijks |
tuis of het begon te regenen |
we |
waren |
pas |
tuis of het begon te regenen |
we |
waren |
net |
tuis of het begon te regenen |
Ook met een vd is alleen een tweede hoofdvorm mogelijk:
nauwelijks (pas, net) zijn we tuisgekomen of het begint te regenen (uitg.)
nauwelijks (pas, net) waren we tuisgekomen of het begon te regenen (moeilijk)