naamval
In het ABN is een naamval een lid van een tweeledige vormoppositie die korrespondeert met een syntaktische oppositie. Er zijn twee systemen:
1. ond. tegenover niet-ond.: ik tegenover me of mij, jij tegenover je of jou, hij of ie tegenover 'm of hem, wij of we tegenover ons, en zij of ze tegenover hun. (Hen is enkel een kunstmatige tekstvorm, en geen ABN.);
2. voorbep. tegenover niet-voorbep.: vaders tegenover vader. Dit systeem is beperkt tot een paar enkelvouden, vooral van relatiewoorden: vader, moeder, oma, opa. (Enkel als niet-ond. bestaat mekaars:
ze hebben mekaars jas weer aan)
Overigens kan ie alleen vlak na de voor-pv staan (of na een ond. vw of sommige nev. vw's); vóór die pv is het uitg.:
hij (denkt) van niet (onbeklemtoonbaar hij)
Men is een tekstwoord dat beperkt is tot het ond.
hij |
(denkt) |
van niet |
|
ie |
(denkt) |
van niet |
(uitg.) |
en ie |
(denkt) |
van niet |
|
|
dus |
(denkt) (ie) |
van niet |
|
dus |
(denkt) (hij) |
van niet |
(per se beklemtoond) |
Ie is dus een onbeklemtoonde naamvalsvorm met syntaktische beperking.
Zie 2.2.7.3.1C, en Beknopte 2.5.2.6.