aanvulling
Twee elementen vormen een aanvulling als ze ongeveer dezelfde gramm. waarde (dus verbindbaarheden) hebben, maar mekaar uitsluiten in dezelfde omgeving.
Voorbeeld: die en dat zijn (voor een zn) allebei aanw. vn, maar naast dat kind is die kind uitg., en naast die jongen bestaat dat jongen niet. Vaak bestrijken par.-genoten de twee gebieden van een aanvulling in hun eentje: m'n kind en m'n jongen.
Er zijn grensgevallen.