D. Binnenbouw, paradigmatiek
1. Het aanspreken heeft een aantal beperkingen:
a. vrijwel verplicht voor iedereen is die bij een aantal beroepen of funkties:
dokter, ik heb hier zo'n pijn (professor, burgemeester, dominee, pastoor, pater)
Een beperkt aantal beroepen kan aanspreking zijn, vooral als iemand tijdens de uitoefening van z'n beroep aangesproken wordt:
post, heb je het pakje
bakker, waar ligt m'n brood
je vergeet de rekening, slager
smid, kom je vanmiddag
ik heb nog geen kaartje, kondukteur
direkteur, kunt u me inschrijven
Hier en daar komt heer voor (bv. op de markt), vooral in de kombinatie dag heer.
leraar, ik moet vanmiddag naar de dokter (uitg.)
onderwijzer, kan ik nu weg (uitg.)
Hier is als aanspreking alleen meneer, juffrouw, mevrouw, jongen, meisje, broer(tje) en zus(je) mogelijk.
Het mv jongens betekent alleen als aanspreking ‘jongens plus meisjes’:
jongens, we gaan met de fiets |
‘jongens en meisjes’ |
de jongens gaan met de fiets |
‘jongens’ |
Vader ‘ouwe jongen’ als aanspreking klinkt vertrouwelijk en ouderwets:
nee vader, dat kan zo niet
b. voor kinderen ‘met goeie manieren’ is ‘met twee woorden spreken’ vrijwel verplicht:
ja mama, nee oom, misschien meneer
In de meeste gezinnen klinkt mama ‘liever’ als ma; de dokter zegt soms moeder:
moeder, niet te veel snoep aan de kinderen geven
(Moe vormt in nou moe ‘verbazing’ een vaste kombinatie.)
c. voor- + achternaam zijn vrijwel beperkt tot gevallen waarin er een keus moet zijn uit een groep:
Jan Kampenhout, kom es hier (in een groep)
goed, Jan Kampenhout
dag, Jan Kampenhout (vrijwel uitg.)
De voornaam alleen is het frekwentst; de achternaam alleen raakt buiten gebruik:
kom es hier, Kampenhout (zeldzaam)
De betekenis is deels objektief, maar vaak emotioneel:
1. | met jou (of u) wil ik een praatkontakt; |
2. | ik wil m'n lagere sociale positie uitdrukken; |
3. | ik wil onze emotionele band benadrukken. |
2. Par. van bwbn's
Een onechte en een echte overtr. trap zijn uitg.:
allerslímst knulletje, ga dan maar aan het werk (uitg.)
m'n állerslimste knulletje, ga dan maar aan het werk (uitg.)
3. Par. van alle(maal)
Alle kan geen voorbep. zijn, afgesplitst allemaal of alle + hoofdtw wél:
alle kinderen, ga maar naar huis (uitg.)
kinderen, ga maar allemaal naar huis
kinderen, ga maar alle tien naar huis