Woord vooraf
Zoals bekend was het onderwijs in de nederlandse spraakkunst oorspronkelijk vooral bedoeld als hulpmiddel voor dat in het Latijn. Het was dus kontrastonderwijs dat opgezet was naar latijns model, al bespreekt de Twé-spraack al typisch-nederlandse feiten, bv. de dubbele ontkenning (Dibbets 1977).
Latere taalregelaars/spraakkunstenaars hebben wel veel nuttig standaardiseringswerk gedaan, maar daarbij zijn fouten gemaakt, vooral doordat ze in hoofdzaak het latijnse model bleven volgen, soms zelfs met latijnse termen naast de nederlandse ‘vertalingen’. Het didaktische ‘voordeel’ was, dat in onze buurtalen ongeveer hetzelfde gebeurd was. Met name kreeg het Duits een voorbeeldfunktie, omdat de begrippen ‘Nederlands’ en ‘Duits’ niet de begrenzing van vandaag hadden. ‘Nederlands’ was soms ongeveer hetzelfde als ‘Nederduits’ of ‘óns Nederduits’.
Dat latijnse model navolgen ging vaak het makkelijkst via wat de twee talen soms gemeen hadden: de betekenissen. Dat brengt ons op het probleem van de basis van de taalbeschrijving: moet die konsekwent zijn of niet, moet die formeel morfologisch, formeel syntaktisch of semantisch zijn?
Dat die basis konsekwent moet zijn, lijkt evident. Veel minder is dat die - naar mijn diepste overtuiging - konsekwent formeel moet zijn. Dat is niet de opvatting van de schrijvers van de ANS (Haeseryn [e.a.] 1997), en dat kon ook niet, gezien een heel belangrijk doel van het boek: kontrastspraakkunst te zijn tussen Nederlands en veel andere talen. M'n kritiek op die aanpak mag vooral niet suggereren dat die de kwaliteit van hun werk betreft: die acht ik heel hoog. De ANS is een hoogtepunt in spraakkundige prestaties van de nederlandse taalkundigen van het eind van de 20e eeuw. Dat is in de besprekingen m.i. veel te weinig tot uitdrukking gekomen.
Deze syntaktische-elementenlijst heeft twee bedoelingen: onze spraakkunsttraditie te zuiveren van zo veel mogelijk latijnse invloeden, en een hulpmiddel te zijn voor het begrijpen en hanteren van de talloze nieuwe - nederlandse - begrippen en hun begrenzing.
Tot besluit een praktisch probleem: de hanteerbaarheid van het hier gebruikte, enigszins nieuwe systeem. Ik ken twee ‘inwijdende’ artikelen: dat van Fritz Ponelis (1986: 278-282) en dat van Jan Heersche (2003: 28-32), die ik hierna afgedrukt heb.