We ontleden zo'n grote zin als volgt in twee vlakken:
Datzelfde spel kan zich vaak herhalen:
Het bovenste van deze vier ww-patronen noemen we in z'n geheel hoofdzin; de andere drie zijn bijzinnen.
41a Geef een definitie van hoofd- en bijzin.
41a Een hoofdzin is een ww-patroon dat zelf geen patroondeel is; een bijzin is een ww-patroon dat zelf wel patroondeel is, deel van een groter patroon dus.
Over nevenschikking bij hoofdzinnen spreken we pas in antwoord 96.
Antwoord 44, 2e laat zien hoe we bewijzen of een ww-patroon ww-patroondeel (dus zinsdeel) is.
Antwoord 45, 2e laat zien hoe we bewijzen wat voor zinsdeel zo'n klein ww-patroon is.
41b Welk zinsdeel heeft de hoofdzin niet en de bijzin wel?
41b De delen van een bijzin zijn dezelfde als die van een hoofdzin, met één verschil: de bijzin kent het
onderschikkend vw. Voorbeelden zijn
als en
dat in het tweede en derde ww-patroon van zoëven; we hadden die twee woorden nog niet ontleed. Ook een aantal woorden die ervoor in de plaats kunnen komen, zijn onderschikkende vw's. We komen daar in 42h op terug, en volstaan nu met één voorbeeld:
Een onderschikkend vw is dus een zinsdeel, en wel een bijzinsdeel.
42 Welke andere patronen zijn er nog?
42 Zn-patroon, bwbn-patroon, vw-patroon en vzaz-patroon.
42a Hoe is een zn-patroon gebouwd?
42a Het is een woordgroep waarin een zn de kern vormt, d.w.z. het voornaamste woord. Een zn is een woord dat bv. molentje(s) kan vervangen in: