Reize door het aapenland (onder pseudoniem J.A. Schasz)
(1972)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
Zeventiende hoofdstuk
| |
[pagina 100]
| |
1201De doortrapte zendeling hield zig schuil; verzekerd zijnde datGa naar voetnoot1201 1202men hem wel dra zou komen opzoeken, - en zo als hij dagt ge- 1203beurde het ook. 1204Straks zogt men hem op, en bad men hem, om in de vergadering 1205der Aapinnen te verschijnen. Hij kwam, en hem werd plaats gegee- 1206ven naast de Presidentin. 1207Men betuigde in de eerste plaats de zuiverste dankërkentenis 1208voor zijne onbaatzugtige geneegenheid te haarwaards; als die zig 1209wel had willen verleedigen, om haar van wijzen raad te dienen, en 1210de doorslaandste blijken van zijne oprechtheid en onpartijdigheid 1211te geeven, enz. 1212Men deed hem vervolgens rapport, in wat toestand zij mij gevon- 1213den en welke ontdekking zij, betreklijk mijne agterste deelen, 1214gedaan hadden. Men beschreef hem alle de omstandigheeden van 1215dit onderzoek; en ofschoon zij hem, ten minsten drie, of vier 1216maalen één ding verhaalden, wilde hij echter haar in 't verhaal 1217niet stooren - Wanneer Nommer 120,978 een Mensch geweest 1218ware, zou dit een sterk bewijs van de diepe verdorvenheid zijner 1219natuur hebben opgeleverd. - Doch nu was het maar een Aap. 1220Ziet gij nu wel, zei hij, na dat zij schoon uitgesproken hadden, 1221dat ik u de waarheid gezegd heb, dat de Menschen geen staarten 1222hebben, en dat zij, wel verre van daar door minder te weezen, veel- 1223eer er te schooner om zijn? - Hoe hagelblank, hoe zagt, hoe mals, 1224hoe zuiver was... 1225(Al de Aapinnen watertandeden.) 1226het Manmensch aan dat gedeelte zijns lighaams, waar wij een 1227ruigen, ruuwen, slenterenden en bekakten staart draagen! -Ga naar voetnoot1227 1228Dat hebben wij gezien en gevoeld! riepen al de geenen, die met 1229hun pootjes mijn agterste deel hadden kunnen bereiken. 1230Gij hebt derhalven, ging Nommer 120,978 voort, kunnen op- 1231merken, hoe hoognoodzaaklijk het zij, dat wij onze staarten laaten 1232afkappen; voorëerst om de mooïe gladdigheid en overschoonen | |
[pagina 101]
| |
1233welstand; en ten anderen, om een gevoeglijke plaats voor een 1234tweede staart bij de hand te hebben. 1235(En nu riepen alle de Aapinnetjes: Hoezee! hoezee!) 1236Uw eerste werk moet dus zijn, om bij een nederig en bescheiden 1237Request, zo als Nommer Een u wijslijk heeft aangeraaden, de 1238Aapenhoofden te verzoeken, om de aanzetting van een geheel 1239nieuwen staart, - dan, dewijl in alle dingen, (en vooräl in ver- 1240zoeken,) een zekere order heerscht, die men niet overtreeden mag, 1241moet gij u in de eerste plaats bepaalen, tot de afkapping van dat 1242lange ding, waarvan wij volstrekt geen nuttigheid hebben, zoo dra 1243wij Manmenschen zullen weezen, en dat ook den nieuwen staart 1244dwars in den weg staat. 1245En dit was iets, dat zeer duidlijk door alle de Aapinnen begree- 1246pen werd. 1247Nu kwam het hier te pas te vraagen, wien men tot het opstellen 1248van soortgelijk een Request bezigen zou. 1249Ik weet wel iemand, zei Nommer 120,978, die zeer bekwaam is 1250in 't stellen van dergelijke zaaken, - maar,- 1251Hij zweeg en haalde de schouders op. 1252Zou hij het niet voor ons willen doen? vroegen de Aapinnetjes. 1253Zeer gaarne, antwoorde Nommer 120,978, doch hij zou er niet 1254voor bekend willen staan. De tijden zijn tegenwoordig zo won- 1255derlijk.
1256Een aapin
1257Nommer 120,978
1259Een aapin
| |
[pagina 102]
| |
1262Alle de aapinnen, hem om den hals vallende, en hem bij de pooten, en staart, grijpende.
1263o Dat zou zeer goed weezen! Allerliefste 120,978je! wanneer gij dat wildet doen, - gij zoud, -
1264Nommer 120,978
1266Allen gelijk
|
|