Reize door het aapenland (onder pseudoniem J.A. Schasz)
(1972)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 54]
| |
Reize door het aapenland
| |
[pagina 55]
| |
23nen wijd van elkander gespreid, op dat ik eenmaal een vast besluit 24zou kunnen neemen. 25Zal ik mijn Wijf redden? vroeg ik mij zelve: zekerlijk komt zij hetGa naar voetnoot25 26eerst in aanmerking, - om dat zij mijn Wijf is. - Maar het Mensch 27is oud, en onderhevig aan al de gebreken en ellenden, die de hooge 28jaaren vergezellen. Zal ik haar, die nu reeds het hoofd door de deur 29van den hemel naar binnen steekt, wederom, met gevaar van haare 30armen en beenen uit het lid te trekken, in de onzalige Waereld te rug 31sleepen? Zal ik haar nog een eindje leevens bezorgen, dat al knor- 32rende en kuchende doorgebragt zal worden, daar zij, binnen een 33paar minuuten, met de engeltjes uit een ruime borst kan opzingen?Ga naar voetnoot33 34- Welk een Barbaar zou ik dan weezen! - Neen! voor haar geluk 35wil ik gaarne mij de opöffering van de kosten haarer begraafenis 36getroosten! - Zij is mijn Wijf, 't is waar! - maar juist om dat zij het 37is, moet ik edelmoedig handelen. - Ik ben altoos in de mooglijk- 38heid, om een andere Vrouw te kunnen neemen, maar ik ben niet al- 39toos met welvoeglijkheid in staat, om haar naar den Hemel te hel- 40pen. - Dat zij dan verzuipe! 41Mijne lieve engelägtige Dienstmaagd, dat schoone Bekje met al 42haare overige Bevalligheeden, eischt, ten minsten de tweeden in 43rang, in mijne Deliberatien in aanmerking te komen. - Hoe goed, 44hoe toegeeflijk was dat gedienstige schepzeltje niet steeds! - HoeGa naar voetnoot44 45veel zou er de saamenleeving niet bij verliezen? - Ach! welk eene 46vrugtbaare Moeder kan zij worden! - Helaas! wanneer men naauw- 47keurig rekent dan leggen er misschien vijf leevendige Weezens in 48't water! - dan is zij, - maar, hemel! hoe is het mooglijk, dat ik 49mijn arme Paard kan vergeeten? 50Kost dat schoone Beest mij niet over de honderd dukaaten? heeftGa naar voetnoot50 51het niet alle de gouden en zilveren Prijzen gewonnen, waarnaar het 52immer gedongen heeft? Heb ik wel immer de zweep noodig? Schrikt | |
[pagina 56]
| |
53het ooit? en heeft het zelf wel ooit gedagten gemaakt, om op hol te 54gaan? Sloeg het immer agteruit? - Mooije, gedienstige Meisjes 55zijn alömme voor een kleinigheid te bekomen, - maar zulk een 56Paard komt naauwlijks eens in de twee jaaren te mart, en dan kostGa naar voetnoot56 57het handen vol geld! - De Dienstmaagd verzuipe! - en mijn 58Paard - 59(Hier begon mijn Hond op een verschriklijke wijs te tjenken.)Ga naar voetnoot59 60Wat hoor ik? - ach! getrouwe Fidel! - gij ontroert mijne Ziel 61door uw hulpgeschrei! - Ben ik aan u niet alles wat ik heb verschul- 62digd? hebt gij niet de reeds ingebroken Dieven uit mijn Wooning 63gejaagd, en den Moordenaar, die mij het mes op de borst zettede, 64de hielpeezen afgebeeten, zo dat hij agteröverviel, en zijn doodlijk 65opzet niet volvoeren kon? - Edele Hond! - Een Wijf kan ik altoos 66krijgen, een Dienstmaagd kan ik overäl vinden, en een goed Paard 67is op alle marten voor geld te koop, - maar hoe bijster zeldzaam 68is uwe getrouwheid! én waar zijn de schatten in de geheele waereld, 69waar mede gij te koopen zijt? - Gij! eenig in uw soort! - Ja! ik zalGa naar voetnoot69 70u behouden. 71(Hier liet mijn Vrouw, die zekerlijk het hoofd nog eenmaal boven 72stak, een zwaare zugt.) 73Maar zal het behoud van een Beest, hoe dierbaar het mij ook zij, 74de behoudenis van een Mensch worden voorgetrokken? Zal ik eene 75Egtgenoote, die zo naauw aan mij verbonden is, aan den dood des 76verzuipens overlaaten, daar ik haar behouden kan? - 77(Voorneemens om op te rijzen.) 78Doch, verfoeilijk Eigenbelang! waar heen tragt gij mij te ver- 79voeren? 80(Mij wederom nederleggende.) 81Zal ik dan mijn lieve Vrouw uit den hemel houden, daar de gele- 82genheid zo schoon is, om er haar in te krijgen? 83Maar mijn zoete, aartige Dienstmeid, zou ik die? - Maar mijnGa naar voetnoot83 84duurgekogt Paard, zou ik dat? - Maar mijn Hond, - dat getrouwe 85Dier, zou ik? - enz. 86Dus twistede ik, meer dan een uur, met mij zelve, zonder te be- | |
[pagina 57]
| |
87sluiten. Eindlijk stond ik op liep naar den waterkant, met voor- 88neemen om den eersten, die mij een poot of een hand, een kop of 89een hoofd toestak, te helpen. 90Aan het water komende, zag ik, tot mijn verbaazing, dat mijnGa naar voetnoot90 91Wijf, het Paard, de Meid en de Hond alle vier, bij gebrek aan spoe- 92dige hulp, verdronken waren.Ga naar voetnoot92 |
|