| |
| |
| |
Nawoord
Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat door Gerrit Paape verscheen in 1798, wáár is niet bekend. De onooglijk gedrukte tekst werd nooit opnieuw uitgegeven en lijkt compleet vergeten. Nu hebben heel wat van die vergeten boeken hooguit nog historische waarde. Maar met Paapes vertelling ligt het anders. Dit werk kan niet bij gebrek aan kwaliteit onder het stof zijn verdwenen. De onbekendheid lijkt hier eerder een kwestie van niet willen weten. Toen het boekje uitkwam, hadden maar weinigen er belang bij om de aandacht erop te vestigen. En ook de naam Gerrit Paape was in 1798 min of meer taboe geworden. Anders valt de vergetelheid rond zo'n levendig geschreven, bovendien geestrijke vertelling eenvoudig niet te verklaren.
Dat er met Paapes ‘Aristocraat’ iets aan de hand was, blijkt trouwens al uit de afwezigheid van een uitgeversadres op het titelblad; er worden alleen een aantal verkooppunten genoemd. Ook wordt daar de indruk gewekt dat het boek een vrije navolging naar het Frans zou zijn, terwijl de lezer toch al snel van het tegendeel overtuigd moet zijn geraakt. Waarom dan al die geheimzinnigheid? Hoe komt het dat de tijdgenoot Hel leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat zo nadrukkelijk negeerde? En wat maakt Paapes vertelling voor ons juist weer attractief? Om die vragen te kunnen beantwoorden moet men iets weten van deze auteur en van datgene wat hem tot schrijven bewoog. Hoewel de ‘Aristocraat’ ook zonder die voorkennis best te lezen valt, zal zijn betekenis er een stuk duidelijker door worden.
| |
| |
| |
Gerrit Paape (1752-1803)
Gerrit Paape stamde uit een arm maar kinderrijk gezin te Delft. Geboren op 4 februari 1752, moest hij reeds als jongen van dertien gaan werken in een Delftse aardewerkfabriek. Zijn taak daar bestond uit het beschilderen van plateelgoed. Het was dus op grond van eigen ervaring dat hij vele jaren later, in 1794, zijn boek De plateelbakker samenstelde.
Intussen was bij hem al vroeg, ondanks geringe ontwikkelingskansen, de liefde voor de poëzie opgewekt. Zelf schreef hij ook in zijn weinige vrije uren gedichten - meest van stichtelijke aard. In 1774 debuteerde hij zelfs met een bundel Vrugten der Eenzaamheid, het begin van een lange rij publikaties. Langs deze weg van de literatuur raakte hij ook in kennis met de dichteres Maria van Schie, die in 1776 zijn vrouw werd. Hoewel Paape nu langzaam opklom in de kringen van de dichtge-nootschappers, kan men zijn vrome poëzie uit die beginperiode met de beste wil van de wereld niet anders dan als conventioneel kwalificeren.
Omstreeks 1779 raakt Paape in een crisissituatie, die oorzaak of gevolg was van een groeiend zelfbewustzijn. Bij een conflict op de fabriek tussen bazen en personeel kiest hij resoluut de arbeiderskant, wat meteen leidt tot zijn ontslag. Rond diezelfde tijd bedankt hij ook voor het Haagse dichtgenootschap. De werkloze plateelschilder ging nu voor eigen rekening waaiers schilderen en silhouetportretten maken. Maar het leverde niet genoeg op om zijn gezin te onderhouden, zodat hij in 1781 blij toe was weer een betaalde betrekking te vinden, ditmaal als bediende van de Kamer van Charitaaten te Delft. Zijn functie daar valt te vergelijken met die van een ambtenaar van sociale zaken in onze tijd. Directer dan ooit werd Paape nu geconfronteerd met het pauperisme in zijn omgeving. De Delftse aardewerkindustrie was danig in verval en er heerste alom een malaisestemming. In die jaren onderging Paape een ware meta- | |
| |
morfose. Het al even aangestipte proces van politieke bewustwording maakte van de introverte, gevoelige dichter een revolutionair. Tegelijk ontwikkelde zich de voor Paape zo kenmerkende levensvisie, die hij zelf steeds als ‘mijn vrolijke wijsbegeerte’ zal aanduiden. Ze biedt hem het houvast dat zijn orthodox-protestantse geloof hem steeds minder gaf. Schrijven deed hij in deze jaren weinig. Maar daar kwam weldra verandering in.
In oktober 1785 nam Gerrit Paape vrijwillig ontslag bij de Delftse armenbedeling om zich vervolgens met hart en ziel in de politiek te storten. Het zijn de jaren waarin over het hele land de Patriotten steeds heftiger opkomen voor de zaak van dc burgerij. Hun eis van politieke medezeggenschap wordt militair ondersteund met de oprichting van allerlei exercitiegenootschappen of vrijkorpsen. Hoewel de strijd van de emanciperende burgerij in eerste instantie gericht was tegen de regentenaristocratie op lokaal en regionaal niveau, werd stadhouder Willem de Vijfde sinds de smadelijk verlopen Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) steeds meer het mikpunt van de Patriotten-woede. Hij werd verantwoordelijk geacht voor de verwaarlozing van onze vloot. Hij had verzuimd om corrupte regenten af te zetten. Hij liep aan de leiband van zijn Pruisische vrouw, prinses Wilhelmina. Kortom, de prins van Oranje en zijn hofkliek voerden in de ogen van de Patriotten de natie pijlsnel naar de afgrond, waarbij zij het lagere volk schaamteloos manipuleerden.
Tot die Patriotten behoorden eigenlijk twee verschillende belangengroepen. Allereerst een groep regenten die de stadhouder wegens zijn benoemingsrecht maar een lastige pottekijker vond en hem daarom vooral weg wilde werken. Daarnaast was er een radicale groep van burger-Patriotten die naar invloed van de burgerij op het stads- en landsbestuur streefde. Deze laatste groepering stond in beginsel niet afkerig tegenover de stadhouder. Integendeel, zij hadden lang juist op steun ge- | |
| |
hoopt van de prins, omdat deze binnen het politieke krachtenveld van de Republiek de natuurlijke beschermer van de burgers was tegen regentenwillekeur. De tragiek van Oranje was evenwel, dat de stadhouder dit appel van de burgerij slecht verstond. Met als gevolg dat de burgers zich teleurgesteld van hem afwendden en een verbond aangingen met (een deel van) de regenten. Van toen af bestond het Patriottische front uit twee vleugels. Gerrit Paape behoorde door afkomst en overtuiging tot de linkervleugel van radicale burger-Patriotten.
Eind 1783 was hij lid geworden van het Delftse vrijkorps. In dit gezelschap fungeerde hij weldra als publiciteitsverzorger. Hij stelde (soms geholpen door zijn vrouw) politieke redevoeringen op. Als partijpropagandist was hij, zeker voor de buitenwacht, dé centrale figuur. Ver buiten Delft kende men hem als een fel Patriot, die geen blad voor de mond nam. Zijn schrijflust was nu weer helemaal terug. In een rap tempo kwamen er tientallen toneelstukken, romans, satirische vertellingen en historische beschouwingen van zijn hand te voorschijn. Verder werkte hij als journalist mee aan de Patriottisch gezinde Delftse krant van zijn vriend Wybo Fijnje. Ook begon hij, na vijf lessen Duits genomen te hebben, met behulp van een dictionaire Duitse romans in het Nederlands te vertalen. Het schilderen had hij intussen helemaal opgegeven en ook de poëziebeoefening raakte wat op de achtergrond.
Binnen korte tijd hadden de Patriotten in verschillende steden een machtspositie veroverd. Utrecht was het centrum van hun beweging. Daar roerde zich Paapes vriend en collega-journalist Pieter 't Hoen, redacteur van De Post van den Neder-Rhyn. De stadhouder had zich onderwijl met zijn gezin mokkend teruggetrokken op de karolingische burcht te Nijmegen. Plotseling nam de Patriottische revolutie een dramatische wending. Op 28 juni 1787 werd prinses Wilhelmina bij Goejanverwellesluis aangehouden door een Patriottisch commando, toen zij van Nijmegen naar Den Haag wilde reizen. Men kent de
| |
| |
gevolgen: de koning van Pruisen, haar broer, eiste genoegdoening. En toen die uitbleef, stuurde hij een leger van 20 000 man naar de Republiek om de stadhouderlijke macht te herstellen. Zo gebeurde in september 1787. Juist een maand tevoren had Paape zijn grootste triomf gevierd, toen de Patriotten ook in Delft zich meester konden maken van het stadhuis. Maar dat duurde dus niet lang.
Bij duizenden vluchtten nu de Patriotten die het meest op de voorgrond getreden waren, het land uit, terecht bang voor de wraak van het Oranjegepeupel. Paape hield zich tot eind oktober schuil in Amsterdam. Vanuit zijn onderduikkamertje aan de Zeedijk zag hij hoe de voormalige ‘Zonen der Vrijheid’ de lusjes en draadjes uit hun jaspanden trokken, opdat niemand kon merken dat ze daar vroeger Patriottische insignes gedragen hadden. Ondanks zijn benarde positie bleef Paape stug doorschrijven. Wel maakte die ervaring van politiek opportunisme hem een stuk sceptischer, wijsgeriger als men wil.
Tenslotte vluchtte hij eind oktober 1787 in vermomming naar Antwerpen om daar zijn tweede grote teleurstelling te beleven. De protestantse Hollander kon totaal niet wennen aan wat hij de Brabantse morsigheid noemde. Ook ergerde hij zich aan de corruptie van lokale autoriteiten en aan de heerszucht van de katholieke geestelijkheid. Omdat hij als vanouds geen geheim maakte van zijn kritiek was hij ook in Antwerpen snel de gebeten hond. Verder trok hij naar Brussel, waar hij opnieuw getuige was van de interne machtsstrijd tussen meer conservatieve en vooruitstrevende Brabantse Patriotten. Juist als in Amsterdam bleef hij tot het bittere einde, omdat hij naar eigen zeggen altijd graag ‘het vijfde bedrijf’ wilde meemaken.
Tenslotte vestigde Gerrit Paape zich half december 1789 met vrouw en zoontje Johannes in Duinkerken te midden van duizenden land- en lotgenoten. De meeste Hollandse Patriotten leefden in die emigrantenkolonie van een magere uitkering door de Franse overheid. De sterke concentratie van lieden die,
| |
| |
behalve hun afkeer van Oranje, weinig gemeen hadden, terwijl hun positie uitzichtloos scheen, leidde vanzelf tot naijver en geïntrigeer. Gerrit Paape distantieerde zich daarvan zoveel mogelijk. Hij was een van de zeer weinigen die dank zij zijn altijd werkzame pen geen onderstand behoefde. Schrijvend en studerend volgde hij de ontwikkelingen van dag tot dag.
Sinds de revolutie in Nederland in september 1787 met geweld was onderdrukt, hadden alle Patriotten hun hoop gevestigd op Frankrijk. Daar was met enige vertraging (vergeleken met hier) maar op veel grotere schaal de revolutie tegen de heersende klasse intussen ook losgebarsten. Op 14 juli 1789 (weten wij nu) luidde de val van de Bastille te Parijs die omwenteling in. Meer indruk maakte nog de executie van de Franse koning Lodewijk xvi op 21 januari 1793. De Grote Terreur onder leiding van Robespierre hield van september 1793 tot diens eigen dood onder de guillotine op 28 juli 1794 iedereen in de greep - ook Gerrit Paape.
Zeer velen in binnen- en buitenland hebben aan het eind van de achttiende eeuw die bloedige climax van de Franse Revolutie met een mengeling van huiver en fascinatie meebeleefd. Men was er eigenlijk mentaal niet op voorbereid in een klimaat waar redelijkheid en filantropie de toon aangaven. Kwam dan nu de ware aard van de mens naar boven? Of betekende die geweldsact slechts het wegsnijden van het aristocratisch kankergezwel? Dit was tenminste de overtuiging van Robespierre. ‘Wilt U soms een revolutie zonder revolutie?’ vroeg hij honend aan zijn gematigder tegenstanders.
Is Paape ook naar Parijs gegaan om alles van nabij mee te maken? Nieuwsgierigen lieten zich soms verleiden om van veiliger oorden dan Duinkerken naar deze arena te komen: naïefweg mengden ze zich in het volksgewoel en stierven onder de valbijl. De roes van de revolutie leek wel diep verborgen krachten bij de mensen te mobiliseren: onbaatzuchtige heroïek naast een orgasme van wreedheid. Men leze de ‘laatste brieven’ die
| |
| |
de ter dood veroordeelden bij wijze van afscheid aan hun familie of vrienden schreven. De kracht van het moment tilde ook figuranten op dit schouwtoneel boven henzelf uit. Thans, twee eeuwen later, kost het geen moeite om lezend in processtukken, kranten, pamfletten en andere documenten uit de Franse Revolutie-tijd diezelfde fascinatie mee te voelen.
Gerrit Paape volgde niet alleen alles met een scherp journalistenoog, maar stelde zijn bevindingen ook gewoontegetrouw te boek: soms naamloos of onder pseudoniem, al dan niet in literaire verpakking, maar altijd levendig en leesbaar. Hij mocht dan een beginselvast Patriot zijn, een fanaticus was hij zeker niet. Daaruit volgt al dat hij met afschuw het jakobijnse schrikbewind van Robespierre gadesloeg.
In juli 1794 kwam Paape plotseling weer uit de anonimiteit van zijn kluizenaarsbestaan te Duinkerken te voorschijn. De Nederlandse Patriottengeneraal Daendels benoemde hem tot zijn particulier secretaris. In diens gezelschap maakte Paape de veldtocht mee, die zou leiden tot de ‘bevrijding’ van de Bataven. In september 1794 veroverde Daendels 's-Hertogenbosch, waarna Gerrit Paape tot taak kreeg om de plaatselijke pers en via deze de publieke opinie ontvankelijk te maken voor de nieuwe orde. Dit werd geen succes, ook al niet omdat Paape weinig tact tentoonspreidde. Half maart 1795 werd hij naar Holland geroepen, waar hij zijn moeder en zusters terugzag. In Dordrecht begon hij opnieuw als president van een Patriottische sociëteit zich in te spannen voor de publieke zaak. Berooid als hij was, stelde het hem erg teleur dat hem geen overheidsfunctie werd aangeboden, terwijl hij toch letterlijk alles voor de Bataafse revolutie op het spel had gezet. Even scheen het lot hem welgevallig. Op 6 september 1796 werd Paape, hoewel juridisch ongeschoold, benoemd tot raadsheer bij het Hof van Friesland te Leeuwarden. Maar al op 12 oktober 1797 kwam er een voortijdig einde aan deze officiële carrière.
| |
| |
Het absolute dieptepunt volgde kort hierna. We zagen al dat Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat in 1798 van de pers kwam. Terecht geldt 1798, meer nog dan 1795 toen de stadhouder verdreven werd, als hét sleuteljaar van de Bataafse revolutie. Zodra het erop aankwam om op de puinhopen van de oude regentenaristocratie een nieuw bestel te vestigen, openbaarden zich namelijk heftige tegenstellingen binnen het Patriottische kamp. Enerzijds waren daar de radicale unitariërs, die graag een centrale regering zagen aan het hoofd van een eenheidsstaat naar Frans model. Daarentegen wilde een meer gematigde groep van federalisten zoveel mogelijk vasthouden aan de oude gewestelijke zelfstandigheid. Beide richtingen bestookten elkaar door middel van allerlei pamfletten en tijdschriftjes. Een menigte van politieke café's of sociëteiten bood gelegenheid om te discussiëren. De eerste winst was voor de radicalen onder leiding van Pieter Vreede. Door middel van een staatsgreep kregen zij op 22 januari 1798 de macht in handen. Betje Wolffen Aagje Deken steunden dit radicale bewind met de pen, evenals Gerrit Paape. Maar al op 12 juni van datzelfde jaar maakte een tweede coup, uitgevoerd door generaal Daendels, een einde aan het regime van Pieter Vreede en de zijnen. De gematigde krachten wonnen dus de tweede en beslissende slag. Hiermee was de revolutionaire fase van de Patriottenbeweging tegelijk afgelopen. Een restauratieve, monarchale tendens ontwikkelde zich hier analoog aan de gebeurtenissen in Frankrijk.
Gerrit Paape heeft met dit alles geen directe bemoeienis meer gehad. Bij de staatsgreep van juni 1798 werd ook hij definitief op dood spoor gezet. Voor hem was voortaan zelfs aan de periferie van de macht geen plaats meer. Onwillekeurig denkt men aan het klassieke beeld van de revolutie die haar eigen kinderen verslindt. In elk geval stond Paape met deze ervaring niet alleen. Ook zijn vroegere strijdmakker Pieter 't Hoen uit Utrecht kwam na 1795 niet meer in het stuk voor.
| |
| |
Extra bitter was het voor zulke Patriotten van het eerste uur dat hun orangistische tegenstanders nu weer stilaan hun oude machtsposities hernomen hadden. Hij, Paape, mocht al blij zijn met een bescheiden baantje als commies bij de secretarie van het agentschap (ministerie) van Nationale Opvoeding in Den Haag. Daar overleed hij, goed vijftig jaar oud, op 7 december 1803.
Het mag wel symbolisch heten dat, voor zover literatuurgeschiedenissen en encyclopedieën al melding maken van Gerrit Paape, zij dan 1798 als het jaar van zijn overlijden opgeven. Inderdaad was hij toen niet alleen als politiek actievoerder maar ook als schrijver doodverklaard. Geen mens schijnt meer notitie te hebben genomen van zijn werk. Wat Paape te melden had, herinnerde te veel aan een verleden dat de nieuwe machthebbers liefst zo ver mogelijk van zich af wilden duwen. Dat geldt speciaal voor de tekst die ons hier bezighoudt: Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat.
| |
Een satire, maar op wie?
Evenals in Voltaires satirische verhaal Candide worden ons in razendsnel tempo een reeks episodes verteld uit het leven van de hoofdpersoon, die hier Willem heet. Hij is de enige zoon van een schatrijk aristocraat en dus ook zelf voorbestemd om die rol te spelen. Als het boek begint is Willem één jaar oud. Zijn brave christen-ouders beschouwden iedere burger spontaan als rapalje waarmee de adel zich zo weinig mogelijk moet afgeven. Willem voert dat principe tot in het absurde door. Binnen de kortste keren ontwikkelt hij zich tot een tiranniek persoon, voor wie iedereen ruim baan moet maken. Op school komt hij al meteen in botsing met de onderwijzer, want Willem verdraagt geen meester boven zich. Zijn omgeving bestaat dan ook enkel uit hielenlikkende jabroers. Zelfs aan de universiteit wordt dit spelletje voortgezet. Willem ‘studeert’ er voor Meester in de
| |
| |
zeven vrije kunsten, een alibi voor zuipen en hoerenlopen. Toch wordt hij door alle professoren als om strijd geprezen, want financieel zijn zij van hem afhankelijk. De ergste profiteur is professor Breinkas, bij wie Willem op kamers woont. Hij rekent zelfs op dubbele winst door zijn arme nichtje Anna (die op een adellijke stamboom kan bogen) aan Willem te koppelen. Dit overigens met volle medewerking van genoemde jongedame, die in doortraptheid haar oom Breinkas evenaart. Willem krijgt zijn doctorale bul, trouwt Anna en maakt snel carrière. De koning (‘want toen was het nog de tijd der vorsten’) benoemt hem op een hoge erepost. Willems dikke buik en arrogante houding maken ook voor het oog al meteen duidelijk dat hij van top tot teen een echte aristocraat is geworden.
Aan dit zoete nietsdoen komt een bruusk einde, wanneer de revolutie uitbreekt. Alles wat aristocraat heet loopt nu onmiddellijk gevaar om lijf en goed te verliezen. Willem raakt in paniek, maar Anna consulteert Breinkas, die haar geruststelt. Alles, voorspelt hij, zal hier bij het oude blijven: ‘niet de zaken, maar alleen de namen zullen veranderen’. En inderdaad, de cynische geleerde krijgt gelijk. Wanneer Willem, aangespoord en gesouffleerd door de sluwe Anna, een draai van 180 graden maakt en zich nadrukkelijk als volksvriend manifesteert, komt hij binnen de kortste keren weer op het voorplan. Lobbyend en steekpenningen uitdelend, wordt hij waarachtig gekozen tot representant (volksvertegenwoordiger). Hij is daarmee een aristocraat van de nieuwe stempel geworden, en die zijn nog een graadje erger dan hun adellijke voorgangers. Willem weet door handig manipuleren nog meer greep op het volk te krijgen. Naar voorbeeld van Robespierre voert hij ook hier de guillotine in. Zelfs Anna begint bang voor hem te worden. Dan, op het hoogtepunt van gruwelijkheid, breekt het verhaal plotseling af. Willem sterft aan een beroerte, zodra hij van de executie van Robespierre hoort. Laat alle tirannen, groot of klein, beseffen dat het met hen ook eenmaal afgelopen zal zijn - zo
| |
| |
besluit Paape zijn boek.
Het zou een misvatting zijn om te denken dat we hier te doen hebben met een politieke sleutelroman, waarbij Willem staat voor de laatste stadhouder Willem de Vijfde. Die overleefde trouwens de revolutie ruimschoots. Paapes satire richt zich niet op een bepaalde historische figuur maar op een type: de aristocraat. Daarvan beschrijft hij opkomst en (gehoopte) ondergang. Nu kennen we uit de jaren 1760-1790 diverse hekelschriften tegen de adel, waarvan het beroemdste Belle van Zuylens verhaal Le Noble (1763) was en het venijnigste het anoniem verschenen pamflet De adel uit 1786 door Petrus de Wacker van Zon. Ook in de roman Willem Leevend (1784/85) van Wolff en Deken moet de adel het ontgelden. De spot daar richt zich op de vermeende decadentie en hoogmoed van de aangevallen geboorteadel. Zij heten profiteurs bij uitstek, levend van de arbeid van boer en handwerksman, die zij nog verachten ook. Een geliefd thema vormt verder de pseudo-wetenschap waarmee de adel zich occupeert, zoals genealogie, heraldiek en zegelkunde. Ze druisen rechtstreeks in tegen het wetenschapsideaal van de Verlichting, waarbij maatschappelijk nut voorop staat. Tegen deze achtergrond is het al tekenend dat Willem in de genealogie en wapenkunde onderwezen wordt door een gouverneur, die eerst zelf met behulp van een oude lakzegel zijn eigen nobele afstamming had aannemelijk gemaakt. Als Willem door de Patriottische onderwijzer van school wordt geschopt, krijgt hij een trap ‘onder zijn adellijk achterkwartier’. Aan sneers op de adel dus geen gebrek. En tóch, zij vormen niet de categorie die in 1798 bedoeld wordt met de scheldnaam aristocraat. Aristocraat krijgt in deze revolutiejaren een betekenis die te vergelijken valt met de term kapitalist in negentiende-eeuwse arbeiderskringen. Het slaat op een gehate kliek van onverbeterlijke egoïsten, de bloedzuigers van de volkskracht. Wolff en Deken hebben in hun Gedichten en liedjens
voor het Vaderland (1798) het profiel van deze hedendaagse aristocraat
| |
| |
getekend. Gerrit Paape van zijn kant schetst in zijn moraliteit van Willem de geschiedenis van een kleine coterie, die er steeds weer in slaagt haar machtspositie te handhaven. Niet op grond van enige zedelijke of intellectuele meerderheid, maar louter door opportunisme.
Is het nodig te zeggen dat het gezichtspunt van waaruit Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat vertoond wordt, de optiek is van de underdog? Diens machteloze woede gaf aan het - overigens zwakke - slot het karakter van een glorend morgenrood: wensdenken meer dan politieke realiteit. Want de gehate aristocraten zaten eind 1798 vaster dan ooit in het zadel.
Met het bovenstaande wil geenszins gezegd zijn, dat Paape in deze tekst op Marx preludeert. Wat men bij hem mist is een coherent maatschappijbeeld. Ondanks zijn beroep op het volk (reeds in de titel), dat wakker geschud moet worden, spreekt hij alleen voor eigen rekening: als wereldwijs filosoof, die hoofdschuddend de dwaasheden van de mensen beziet. Hij is sterker in de hekeling dan in het mobiliseren van tegenkrachten. Men beoordele Paapes geschrift ook niet als een politiek manifest maar als een satire. Over die literaire betekenis nog enkele woorden.
| |
Literaire betekenis
Als satirisch prozaschrijver neemt Gerrit Paape binnen de Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw een unieke plaats in. Zijn ‘Aristocraat’ lijkt in niets op de breed uitgesponnen zedekundige romans van Wolffen Deken, laat staan op de sentimentele romans van Feith. Het enige vergelijkbare zijn enkele prozageschriften door J.A. Schasz M.D., waaronder de Reize door het Aapenland uit 1788. Maar Paape en deze Schasz zijn mogelijk een en dezelfde persoon, zodat we voor verwante schrijvers alleen buiten het eigen taalgebied terechtkunnen.
| |
| |
Even al viel de naam Voltaire. Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat doet inderdaad, niet inhoudelijk maar stilistisch, denken aan de satiricus Voltaire. Van hem kennen we een tweeënvijftigtal zogenaamde ‘facéties’: korte prozastukken, waarin op een grollige manier een persoon of een idee belachelijk wordt gemaakt. Het bekendste voorbeeld in dit genre is Voltaires Diatribe du docteur Akakia, médecin du pape (1752), een spotschrift op de geleerde Maupertuis. In alle gevallen gaat het om een verhaal dat, zelfs wanneer het vertrekpunt in de herkenbare werkelijkheid ligt, razendsnel een absurdistische of groteske kant uitgaat. Van realistische beschrijvingskunst is geen sprake, de karikatuurachtige karakters zouden de lezer daarop al moeten attenderen. Het vernuftsspel behoedt de schrijver van zulke teksten voor het onverdraaglijk gemoraliseer en de loodzware ernst van de zedenmeester. Maar dat wil niet zeggen dat achter de sardonische grimas geen serieuze intentie schuilgaat. Toch valt dit type satiricus gauw onder de verdenking van oppervlakkigheid en gebrek aan moraal. Gerrit Paape is er een sprekend voorbeeld van.
Volgens het titelblad behelst Paapes ‘Aristocraat’ vele waarheden die het volk weten moest om tot echte kennis van zaken te komen. Zoiets veronderstelt echter een ondubbelzinnige explicatie van goede bedoelingen in een simpele stijl. In werkelijkheid vereist deze satire van de lezer een behoorlijke dosis intelligentie. De Nederlandse Verlichting draagt van Justus van Effen tot Hieronymus van Alphen het karakter van een alle extremiteiten schuwende ethisch-moraliserende verstandelijkheid. Het waren trouwens dikwijls predikanten die de verlichte ideeën hier propageerden. Nergens een spoor van het hartstochtelijk ten einde denken van Diderot, het militante atheïsme van een baron d'Holbach. Libertijnse opvattingen manifesteren zich bij ons hoofdzakelijk in figuren aan de rand van het letterkundig circuit, zoals Jacob Campo Weyerman en Pieter van Woensel. Ook Gerrit Paape (en zijn mogelijke dubbelgan- | |
| |
ger Schasz) behoort, althans als satirenschrijver, tot die kleine maar kleurrijke groep vrijbuiters.
Zelf duidde Paape zijn filosofie, naar we zagen, graag aan als ‘mijn vrolijke wijsbegeerte’. Hij wilde al lachend de waarheid zeggen en die waarheid reikte verder dan het politieke gebeuren van de dag alleen. In zijn ‘Aristocraat’ drijft Paape de spot met alle erkende bastions van volksopvoeding zoals de clerus, catechiseermeesters, huisleraars en professoren, terwijl ook het heilig huwelijk en het schone geslacht ongegeneerd gehekeld worden. Daardoor leek Paape voor de simpele waarnemer een man zonder moraal en verspeelde hij ook alle krediet bij het grote publiek dat hij de ogen wilde openen. Voor de ontwikkelde elite van machthebbers was zijn politieke intentie onaanvaardbaar, terwijl de presentatie voor verreweg de meeste lezers aanstootgevend moet zijn geweest. Dit bij elkaar scheen een beurtelings moralistische of esthetiserende literatuurgeschiedschrijving voldoende reden te geven om Gerrit Paape en zijn werk volledig te negeren.
Voor ons, die niet meer betrokken zijn bij de maatschappelijke en politieke situatie van 1798, komt het enkel op de literaire kwaliteiten van de ‘Aristocraat’ aan. Daarmee is deze satire, net als Multatuli's Max Havelaar, van aanklacht geworden tot literatuur. Maar het is een soort literatuur waar ook nu de vlam nog uitslaat. Er zijn in die Bataafse tijd vol politieke hartstocht ongelooflijk veel gedichten, vertogen, aanspraken, dialogen en verhalen in pamfletvorm gedrukt. Het meeste daarvan bestaat uit eendagsvliegen, die blijven steken in humorloze langwijligheid en vals pathos. Paape daarentegen onderscheidt zich nog altijd door zijn trefzekere spot, zijn beweeglijke geest en levendige stijl. Daarmee behoort hij tot de ten onrechte vergeten schrijvers van de Nederlandse Verlichting.
P.J. Buijnsters |
|