Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap
(1996)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
5.
| |
[pagina 57]
| |
Verklaaring der Keezen Kermis te Rotterdam, van 23 April 1787, waar de ongerijmde machtsaanspraken van luidruchtige Rotterdamse patriotten als De Leeuw en Krap bespot worden. Atlas van Stolk, Rotterdam.
| |
[pagina 58]
| |
wigd: zij kussen daar elkander en schijnen te beweren dat de voorspelling van Aan het Volk van Nederland vervuld is.Ga naar voetnoot92 De positie van beide uitgevers in Rotterdam was na de patriotse nederlaag onmogelijk. In de Orangistische pers werden de ‘misdaden’ van Krap en De Leeuw breed uitgemeten. Beide uitgevers werden flink geattaqueerd in de anti-patriotse bundel met de omineuze naam Rommelzootje. Daarin komt het gedicht ‘Krap en zijn maat’ voor: Wat maakte Krap niet al geschreeuw
Met zyn Confrater Jan de Leeuw?
Toen Dwinglandy het Land regeerden,
Toen Eendragt lag ter neer geveld,
En men door wapens en geweldt,
Regenten van het Raadhuis weerden.Ga naar voetnoot93
Na de omwenteling houdt in dit vers slechts ‘een Borrel’ Jan Krap af van de zelfgekozen strop. Wat zakelijker van toon was het Rotterdamse plan tot onderzoek en bestraffing, dat in de 's Gravenhaagse Courant gepubliceerd werd.Ga naar voetnoot94 Daarin werd opgeroepen tot bestraffing van ‘de Boekverkoopers J. Bronkhorst, J. de Leeuw en J. Krap, over het uitgeeven van het Boekje, aan het Volk van Nederland’. Deze al in 1785 geuite beschuldiging loog er niet om: het pamflet Aan het Volk van Nederland, dat tegenwoordig toegeschreven wordt aan Baron van der Capellen, kan gelden als het begin van de patriotse politieke actie.Ga naar voetnoot95 Kort na deze oproep tot bestraffing werd het Krap en De Leeuw verboden om in Rotterdam nog als uitgever te werken. De Leeuws winkel werd gesloten. Verbannen of veroordeeld tot vrijheidstraffen werden de uitgevers niet. Vermoedelijk kozen zij al eerder eieren voor hun geld en wachtten zij de wraak van de Oranjegemeente niet af. Zij verhuisden met hun uitgeverij naar Dordrecht.
In en na 1788 probeerde Jan Krap in Dordrecht uit alle macht - althans in schijn - de patriotse reputatie af te schudden. Nota bene in de Orangistische 's Gravenhaagse Courant distantieerde hij zich van de in Amsterdam verboden uitgave van Aan de Batavieren van Mirabeau. Op de titelpagina van die | |
[pagina 59]
| |
uitgave prijkte onder anderen de naam van ‘CRAP’ uit Dordrecht. Krap verklaarde dat hij met die uitgave niets van doen had. Wie Kraps betrokkenheid bewijzen kon, mocht op 100 gouden dukaten van de Dordtse uitgever rekenen.Ga naar voetnoot96 In zijn eerste jaren in Dordrecht gaf Krap vooral ‘keurig’ prestigieus werk uit. In 1790 was hij een van de eersten die zich aansloot bij het zojuist gestichte Dordtse departement van de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen.Ga naar voetnoot97 Hij was de eerste die het departement op een uitgebreide redevoering trakteerde. Op donderdag 30 december 1790, om zeven uur 's avonds in de St Joris Doelen, opende Krap de vergadering ‘met een aanspraak, behelsende Proeve over de Onkosten der begrafenisse en Rouw Dragen’. Het succes van deze ‘Proeve’ bleek pas goed in 1791, toen in het Departement onophoudelijk de lof van Kraps voordracht gezongen werd. Nieuwe redenaars dienden zich niet aan en het kwam dus goed uit dat de herinnering aan die ene voordracht zo zoet was. Het departement besloot de ‘Proeve’ op kosten van het genootschap uit te geven.Ga naar voetnoot98 Maanden nadien krijgen de voorstellen van Krap een vervolg in een besparingsregeling bij begrafenissen en het dragen van rouw. Leden van het departement konden deelnemen in zo'n regeling. Enig bestuurlijk succes boekte de uitgever in het Nut: in 1791 werd hij tweede secretaris van het departement, in 1792 zelfs secretaris. Zo kreeg Krap vaste voet in Dordrecht. De hoofdofficier Mr J. van den Brandeler kocht in april bij De Leeuw en Krap voor 21 gulden ‘eenige paketten Staatsstukken in folio’.Ga naar voetnoot99 Van hun patriotse reputatie waren de uitgevers zeker niet verlost, maar nette heren meden de boekhandel van ‘Krap en zijn maat’ niet. Intussen vielen hun namen in een reeks verhoren in Amsterdam. In de winkel van Jan Verlem, al voor 1787 slachtoffer van vervolging, was in september 1791 een schandalige en bijzonder geestige levensbeschrijving van Willem V aangetroffen. Verlem wist uiteraard nergens van, totdat hij erkende dat het pakje met levensbeschrijvingen toegezonden was vanuit Dordrecht door de firma De Leeuw en Krap. Auteur was Gerrit Paape die zijn werk naar Dordrecht had gezonden.Ga naar voetnoot100 | |
[pagina 60]
| |
Onbekend is of deze onthulling in Dordrecht gevolgen had voor De Leeuw en Krap. Verlem werd opgesloten. In het Orangistisch toneelspel Jan Zwynenburg werd hij als het ‘hoofd der Patriottische Libeldrukkers’ zelfs in het Tuchthuis gestopt. In het toneelstukje traden voorts Pieter 't Hoen, Wybo Fijnje en Gerrit Paape op. Paape werd er als ongeletterde veelschrijver afgebeeld. Daarnaast werden nog twee boekdrukkers ten tonele gevoerd: Jan Park en Jean de Lion.Ga naar voetnoot101 Het is niet zo moeilijk in die namen Krap en De Leeuw te herkennen. De twee Dordtse uitgevers vormden kennelijk de subtop van de ‘Patriottische Libeldrukkers’. Vermoedelijk was die reputatie terecht. Activiteiten in het Nut dienden daarbij veeleer als dekmantel. Pas in 1793 zou Krap met het Dordtse gevang in aanraking komen.Ga naar voetnoot102 In Utrecht was uitgever Pieter Muntendam betrapt op de uitgave van het vlugschrift Aan de Landlieden wegens de onderwaterzetting van de landerijen. Daarin werden de boeren opgeroepen om zich bij de te verwachten komst van de Fransen te verzetten tegen de inundaties. Met de ‘onderwaterzetting’ werden immers niet de belangen van de ‘landlieden’ gediend. Slechts de heersende heren in Holland profiteerden van het ondergelopen land. Tijdens zijn verhoor beweerde Muntendam zich van geen kwaad bewust te zijn: Jan Krap had hem vanuit Dordrecht het manuscript gezonden met de opdracht om de tekst te zetten, te corrigeren en af te drukken. Of Muntendam het pamflet daarna nog wilde verspreiden? Hij had gedaan wat Krap van hem verlangd had. Vanuit Utrecht werd onmiddellijk Van den Brandeler in Dordrecht op de hoogte gebracht en die moest wel in actie komen. Op 12 februari, 's avonds omstreeks half negen werd Krap uit zijn huis gehaald en vastgezet in het gevang op het raadhuis. Van den Brandeler, die zoals hiervoor beschreven bij Krap en De Leeuw boeken kocht, was bij de arrestatie aanwezig. Hij vroeg aan de gevangene bij het eerste verhoor op 16 februari wie hij was. Het antwoord luidde: Den gevangen zegt genaamt te zijn Jan Krap Adrianuszoon, oud omtrent 37 jaar, geboren te Rotterdam, wonende te Dordt, en van beroep een Boekverkoper, en Boekdrukker. Desgevraagd verklaarde Krap zich niet te kunnen herinneren dat hij Muntendam een brief met bedoelde opdrachten had geschreven. Dezelfde dag schreef hij zijn vrouw een briefje met ‘Orders voor mijn huis’. Het briefje met zakelijke opdrachten besloot hij met de geruststellende woorden: | |
[pagina 61]
| |
Voor 't overige, ik ben gezond en zeer wel te vreden. De gezonde wijsgeerte geeft mij troost genoeg in het tot hier toe korte gemis van mijne vrijheid. Of Krap de ‘gezonde wijsgeerte’ in 1792 had opgestoken van Gerrit Paape kan niet vastgesteld worden. In elk geval hinderde de detentie Krap behalve in zijn werk als uitgever ook in de departementswerkzaamheden voor het Nut. Een onderwijscommissie van het Nut kon niet bijeen komen wegens afwezigheid van dit lid. Met de verhoren intussen vlotte het niet. Krap hield zich met glans van de domme en bleef dus zitten. De hoofdofficier riep zelfs de rekening die De Leeuw en Krap voor hem hadden uitgeschreven als bewijsstuk te hulp voor een handschriftvergelijking. Van bepaalde briefjes erkende Krap wel de schrijver te zijn, maar zijn geheugen wilde hem verder maar niet helpen. Intussen werd de druk op de autoriteiten om de gevangene vrij te laten opgevoerd. Zijn echtgenote Anna Maria IJburg richtte zich in maart tot de heren van het Gerecht met een request. Zij schreef haar gevangen Jan daarvoor al een ontroerend briefje, dat zo opende: Lief ik ben blijde over u welstand de kinderen zijn wel ik ben zwak en pijndelijk al het gewoel maakt mij angstig ik wenste wel dat daar maar 1 middel was uijt te denken dat gij tuijs kwam. Dat briefje zal ook de autoriteiten onder ogen zijn gekomen. Misschien was dat ook wel de bedoeling. De heren van het Gerecht hielden de ogen echter droog. Compagnon De Leeuw schreef op 27 mei aan Krap een briefje, dat behalve voor deze ook voor de autoriteiten bedoeld leek. In wanhoop riep De Leeuw uit: ‘Ik bid u zeg mijn eens hoe ik den boel alleenig langer aan den gang houden zal’. Pikanter is dat De Leeuw zinspeelt op de ondergang van de firma, wat ook ten koste zal gaan van ‘ons werkvolk’: ‘waaronder de meeste met vrouw en kinderen zyn’. Zo zullen ‘de ongelukkigen’ in armoede worden gedompeld. De Leeuw liet over het hoofd van Krap heen aan de autoriteiten weten dat voortzetting van de gevangenschap tot nieuwe werkeloosheid en armoede zou leiden. Na zeven maanden en zeven dagen, op 19 september 1793, werd Krap vrijgelaten. Bij zijn weten was Krap uiteindelijk nergens van beschuldigd. Wat hem bevreemdde, was dat aan zijn vrijlating een stedelijke ontzetting vastzat.Ga naar voetnoot103 Krap verhuisde naar Dubbeldam en nadien naar Zwijndrecht, waar hij probeerde de uitgeverij voort te zetten. Door Kraps verbanning uit Dor- | |
[pagina 62]
| |
drecht verslapte de greep van de autoriteiten op de firma. Dat bleek in juli 1794 toen aflevering 129 van het tijdschrift De Antwoorder, uitgegeven door De Leeuw en Krap, de woede van het gerecht wekte en men er slechts in slaagde de voorraad van De Leeuw in beslag te nemen. Wat Krap in Zwijndrecht in bezit had, was voor het Dordtse gerecht niet te achterhalen.Ga naar voetnoot104 Toen eind januari 1795 de Fransen in Dordrecht kwamen, had Krap zijn ‘gezonde wijsgeerte’ niet langer nodig. Hij mocht zich slachtoffer van prinsgezinde repressie voelen. Bijgevolg roerde hij zich danig. In de op 29 januari 1795 opgerichte sociëteit Tot Behoud van Vrijheid en Gelijkheid voerde hij het woord, zoals hij dat voordien in het Dordtse departement van het Nut gedaan had. Hij overtrof zijn stadgenoten in ambitie en haast. Kort na de omwenteling liet Krap, kleine patriotse martelaar van Dordt, zich belonen met een benoeming tot ‘Schout en Secretaris van Bleskensgraaf’. Hij werd beëdigd, maar het verzet van de ‘Municipaliteit’ dwong Krap om de dubbelfunctie al in mei 1795 op te geven. Dat deed hij in het openbaar: in de Haagsche Courant kon gelezen worden dat Krap zich niet tegen de volkswil van Bleskensgraaf verzetten wilde. Bij de ‘Provisionele Representanten van het volk van Holland’ informeerde hij of er op een schadeloosstelling gerekend kon worden. Op 11 september van hetzelfde jaar feliciteerde Krap zijn medeburgers met de Franse oversteek over de Rijn.Ga naar voetnoot105 In de nadien gedrukte redevoering heette het dat het ‘rechtdoend Alvermogen’ - de naam van God gebruikte hij niet ijdel - vijftig eeuwen toegestaan had dat ‘geboorte, rijdom en ondeugden heerschten over recht, billijkheid en deugd’. Nu kwam er aan die vijftig eeuwen dankzij de Fransen een einde. Zo zag Jan Krap dat. Zeker vanaf juni 1795 was Gerrit Paape dicht in de buurt van de uitgeverij van Krap en De Leeuw. Hij schreef in de Dordrechtsche Courant die in augustus nog door beide uitgevers, vanaf september 1795 alleen door De Leeuw uitgegeven werd. Paape zocht sinds zijn terugkeer in het vaderland naar een lucratieve en aanzienlijke positie. In Dordrecht deed hij het voorlopig met het presidium van de sociëteit. Dat bood hem wel de gelegenheid om als Dordtse ‘afgevaardigde’ een hoge toon aan te slaan in de landelijke onderzoekscommissie en in de Centrale Vergadering. Dat hij met de gekozen toonhoogte zijn kansen op een echt eervolle en goed betaalde betrekking verspeelde, wilde Paape liever niet begrijpen. Uitgever Jan Krap lijkt in die maanden besmet met hetzelfde virus. Ook hij wilde niet meer zijn wie hij was. In februari 1796 bedankte hij voor het lidmaatschap van het Nut. Aan de uitgeverij lijkt hij | |
[pagina 63]
| |
weinig tijd meer te besteden. Zijn energie stak hij vooral in de revolutie, in de hoop op betere baantjes. Hij werd secretaris van het Rotterdamse departement van de Oost Indische Compagnie. De belangen die hij nu ambtshalve dienen moest, behartigde hij beter dan zijn belangen als uitgever. In de Dordrechtsche Courant van De Leeuw verschenen al met enige regelmaat redevoeringen van Krap, maar toen er in die krant een sneer aan Kraps adres verscheen, kwam hij daartegen in het geweer op 9 juli 1796 in een brief ‘aan den Drukker van de Dordrechtsche Courant’.Ga naar voetnoot106 Het laat zien hoe zeer Krap vervreemd geraakt was van zijn uitgeverij. Toen Krap die brief in de krant van De Leeuw afgedrukt kreeg, was de ontbinding van de firma De Leeuw en Krap al in volle gang. In de Dordrechtsche Courant van 12 april 1796 hadden zij aangekondigd dat hun ‘compagnieschap’ in korte tijd scheiden zou.Ga naar voetnoot107 Tegelijkertijd adverteerde de Dordtse uitgever Blussé dat het ‘geheele fonds’ van De Leeuw en Krap eind juni geveild zou worden. Geheel vlekkeloos verliep die operatie niet, want Krap zag zich kort daarop genoodzaakt Blussé juridisch te achtervolgen. In maart 1797, maanden na de feitelijke ontmanteling, adverteerden beide uitgevers nog eens in de Leydse Courant dat zij hun compagnonschap beëindigd hadden.Ga naar voetnoot108 Korte tijd hierna, op 6 oktober 1797, overleed Jan Krap.Ga naar voetnoot109 Zijn weduwe bleek na zijn dood insolvent te wezen. Al te rijk was Krap van het uitgeven kennelijk niet geworden. Jan de Leeuw vervolgde zijn carrière in Utrecht, waar hij onder meer de Utrechtsche Courant uitgaf. |
|