| |
| |
| |
X.
Oudejaarsavond 1907.
Op den laatsten dag van het jaar wandelde des namiddags Harlebeek in de straten der stad. Hy was maar niet naar de beurs gegaan; op een dag als vandaag, op Oudejaarsdag, was het er stil: dan staan ze daar maar wat aardigheden te vertellen met een: ‘Zeg, heb je dié al gehoord?’ en ‘Is-t-i niet goed?’ Bovendien was er in den laatsten tyd toch al niets te doen: de Nederlandsche dobbelaars hadden geen geld meer.
God, god, praatte het in Harlebeek, wat waren ze uitgeschud! Ze hadden geen cent meer. Ze hadden op z'n kantoor zitten te huilen als kleine kinderen; dat was goddank nu voorby, want prettig is het niet. Sommigen zyn heel koest, maar anderen schelden je uit, en dan ben je bang, dat je een pak slaag krygt, natuurlyk. Kyk, de lui op straat zien er kleumerig uit. 't Was ook erg koud; de vorst moest je door merg en been dringen, als je geen pels aanhad. Maar velen zagen er ongetwyfeld ook zoo lammenadig uit, omdat ze alles kwyt waren. 't Was inderdaad 'n beetje erg! Hy was juist by zyn notaris geweest voor de huwe- | |
| |
lyksche voorwaarden met Thilde, en die had hem verteld, dat in Frascati, het gebouw waar onroerende goederen geveild werden, eenige malen by verkoop van huizen absoluut geen koopers aanwezig waren geweest. Dat was sedert menschenheugenis niet gebeurd, had de notaris gezegd. En, had hy er aan toegevoegd, wy notarissen hebben dan ook absoluut niets te doen; wy kunnen allemaal wel op reis gaan.
Ja, de Nederlanders waren op, praatte het voort in Harlebeek. O, zulke crisissen had je ook in 1903 gehad en in 1901 en... god ja, je vergeet die jaartallen, elke paar jaar heb je zop'n hurry. Maar zoo ongenadig als dezen keer hadden de Nederlanders dan toch in lang niet op d'r baadje gehad. Maar och, ze krygen wel weer wat by mekaar. Ze krygen altyd weer wat by mekaar, en dan komen ze weer by hem, Harlebeek, en doen weer in Amerikaantjes. Waar ze het altyd weer vandaan halen, zou je zeggen. Op 't oogenblik zyn ze op, finaal op, op 't oogenblik is Nederland op. Maar binnenkort - nu ja, 't zou dezen keer wel wat extra lang duren - hadden ze weer geld, had Nederland weer geld voor Amerikaantjes. Waar komt dat vandaan? Misschien wel uit de Oost. Ja, ja, dat kon wel eens juist zyn: de Oost geeft het de Nederlanders en door Amerika laten ze het zich aftappen. Idioot! Nu ja, natuurlyk, idioot! Van de honderd menschen zyn negen en negentig idioot. Of nog 'n fractie meer misschien. Maar enfin, daar leefde hy van, daar werd hy ryk van.
Als ze het dezen keer - 't was zoo brutaal toegegaan dit jaar - maar niet begrepen hadden, dat ze beduveld werden! Och neen, ze begrepen immers niets van de heele boel; ze wisten er niets van. Misschien hier en daar 'n enkele... mogelyk was het, dat 'n enkele hier en
| |
| |
daar iets begrepen had en zorgen zou, dat hy niet weer in hun handen viel. Daarom had hy, Harlebeek, wat zyn klanten betrof, een heel slim plannetje bedacht.
Hy had een brochure geschreven en die zou nu met het eerste nommer in het nieuwe jaar van hun marktbericht aan al hun clienten worden toegezonden.
't Was een boekje van 20 pagina's in een mooi groen omslag en met mooie letter gedrukt. 't Zag er snoezig uit. Voor twee dagen had hy een twintig exemplaren, om aan naaste vrienden te geven, van de drukkery ontvangen. En met trots had hy zyn schryversproduct, zyn eerste, bekeken en neergelegd en nog eens weer bekeken.
En in die brochure van hem had hy het de luidjes goed duidelyk gemaakt, dat die crisis van van 't jaar z'n oorzaak had, z'n werkelyke, z'n dieper liggende, z'n wat je nou eens noemt op den grond van alle gronden liggende oorzaak had in het banksysteem van Amerika, in het niet volkomene banksysteem der Vereenigde Staten van Noord-Amerika.
En dat kon hy gerust zeggen; dat zeiden destyds heel veel financieele bladen, de een met wat meer durf, de ander met wat minder.
Ja, Harlebeek en zy, zy en Harlebeek, zy ‘spraken als hun overtuiging uit’ - nu moet je niet naar je buik grypen uit vrees, dat die anders te veel zal schudden van het lachen; kalm nu, kalm - dat men om dergelyke crisissen te voorkomen het voorstel moest opvolgen van:
den compagnon van Harriman,
van Kuhn Loeb & Co., bankiers te New-York, het voorstel om verandering te brengen in het banksysteem van Amerika.
| |
| |
Dat Harriman de reporters opsloot en zoo de houders van aandeelen in zyn eigen zaak, zyn medewerkers, op de smerigste wyze bedroog... 't was 'n gevolg van 't banksysteem van Amerika.
Dat hy, Harlebeek, valsche geruchten verspreidde over de Santa Parulla's en de Amsterdamsche beurs oplichtte... hy had er geen schuld aan; 't was het banksysteem van Amerika.
Dat Gys de Waert & Co., Donchery Hooydonck & Co., Poraz en Sirach, als ratten die de pest in een land brengen, over den oceaan aan kwamen zwemmen met het vuilnis der Amerikaansche multimillionnairs... 't lag aan 't banksysteem van Amerika.
Dat de Harrimans enz. in 't begin van 1907 de boodschap de wereld inzonden, dat hun rollend materiaal voor het steeds uitgebreider wordend vervoer volstrekt niet voldoende meer was, en de menschen dus maar gerust hun nieuwe obligatieleeningen moesten nemen; dat zy, om hun woorden den schyn van waarheid te geven, opzettelyk het vervoer stokten, opzettelyk aan kleine stations midden in het land hoopen wagens onnoodig staan lieten... de spitsboevenstreek was het gevolg van het banksysteem van Amerika.
Dat de arme Rockefellers op den Amerikaanschen rechter den indruk maakten, dat zy valsche munters en struikroovers waren... 't lag aan 't banksysteem van Amerika.
Dat Roosevelt hen onder acclamatie van 't Amerikaansche volk voor gemeene gauwdieven uitschold... banksysteem van Amerika.
Dat daarginder schooiers, gewapend met brutaalheid, wat slimheid en gemeenheid, vooral gemeenheid, in tien à twintig jaar zich tot multimillionnair plunderen... 't ligt aan 't banksysteem van Amerika.
| |
| |
En
de compagnon van Harriman
zou daar nu een stokje voor steken, en de heeren beletten, langer den menschen en speciaal den Nederlanders den hals af te snyden.
Dat was het punt, waarin de verschillende redeneeringen van Harlebeek op de twintig paginaatjes van zyn snoezige brochure, met een mooi groen omslag en fraai gedrukt, als stralen van verschillende kanten te zamen kwamen.
Dat zag de leek natuurlyk niet maar zoo zonder meer in; dat is geen wetenschap, waarmee je wordt geboren, dat de compagnon van Harriman het middel aan de hand doet, dat de Nederlanders niet meer in éen jaar vyf honderd millioen zullen vergokken; dat moet je met een hamer in den kop worden geslagen, anders geloof je 't niet, en daarom lei hy, Harlebeek, toegerust als hy was met zyn wetenschappelyke opleiding in het maken van valsche geruchten aan de beurs van Amsterdam, het den leek in zyn boeksken, zyn groene boeksken, zyn snoezige boeksken heel duidelyk uit.
En dat moest den klanten pleizier doen, als ze dat zoo duidelyk lazen. Ze zouden er van opluchten, als ze dat lazen. Want zy zouden zeggen: niet by my ligt de schuld, dat ik myn geld heb verloren, niet by myn stapelgekke domheid en dobbelzucht; neen, neen, hoe aardig legt die m'nheer Harlebeek dat uit: het zit hem in de wyze, waarop de banken van Amerika zyn ingericht. Dus dan maar moed houden, jongens! Als 't niet aan ons ligt, maar aan 't banksysteem van Amerika, dan behoeven wy niet te praten van de ziekte, die wy van onze vaderen hebben geërfd; dan behoeven wy niet te denken, dat wy op de gemeenste manier geplunderd worden; dan kunnen wy doorgaan,
| |
| |
gelyk wy bezig waren, en zoo gauw wy weer centen hebben, ze weer naar Harlebeek brengen. Bovendien, als ze daar in Amerika nu door dien compagnon van Harriman den boel laten verbeteren, en dat zullen ze toch wel doen, nu die het hun zoo duidelyk heeft gemaakt, dan is voor de toekomst immers ook alles in orde.
Ja, ja, het was een kapitale grap. Overal, in Nederland, in Engeland, in Amerika, waren er financieele bladen en tydschriften, die beweerden dat het banksysteem der Vereenigde Staten van alles de schuld was.
En 't was dus dat vertelseltje, dat Harlebeek in zyn brochure zyn klanten kond had gedaan.
En De Waert had hem geschreven, dat hy de mop bliksems leuk vond. Want De Waert was niet in Amsterdam op dezen Oudejaarsavond; hy was ziek, lag ziek te bed in zyn villa in Baarn, luisterde ziek te bed naar de stormen, die daar loeiden in de hooge boomen om het huis.
Hy had een operatie ondergaan. Hy was nog al eens uit geweest in z'n leven, moet u denken.
- Ja, jongens! Dat komt ervan! praatte het in Harlebeek.
Zoo wandelde hy voort in den frischkouden winterdag door de Kalverstraat. Maar op een wandeling kon hy zich, wanneer geen drukke tyden aan de beurs zyn hoofd vulden, niet bezig houden. Wat daar op straat rondom hem voorviel, interesseerde hem niet; een café kon hy niet binnengaan, want dan moest hy iets gebruiken, en de drie kleintjes koffie per dag als tonicum by de koudwater-therapie had hy zoo over den dag verdeeld, dat hy er thans geen kon nemen.
Hy zou dus maar eens naar Line gaan. 't Was waar ook, daar was hy al in een heele poos niet geweest;
| |
| |
vyf dagen, zes dagen, hoe lang was het al wel? Hy had het ook zoo verbazend druk met Thilde; nu dat tegen het trouwen liep, was er zoo veel te doen met het inrichten van het huis, dat ze gehuurd hadden, het meubelen, en dan het inkoopen van allerlei, dat je in een huishouding noodig hebt, serviezen - gisteren hadden ze nog dat mooie servies gekocht - en dan dat uitzoeken van vorken en lepels en messen en theekopjes en koffiekopjes, god-god, het was je 'n gedoe. En Thilde wilde graag, dat hy dat allemaal met haar samen deed, en werkelyk het was ook aardig, het was gezellig, maar 't neemt veel tyd, heel veel tyd, en zoodoende had-i nu in zes dagen niet naar Line kunnen gaan, en die zou aanstonds leelyk brommen, als-i kwam.
Line Coosemans woonde nog steeds op haar bovenwoning aan de Weteringschans. Zy had een paar nerveuse maanden doorleefd. Harlebeek, die haar vroeger byna dagelyks bezocht - al was het dan ook soms maar voor een vluchtigen groet, men zag elkaar toch even - was sedert dezen zomer steeds minder begonnen te komen. En hartstochtelyk hield zy van dien man. Dat was meer dan gewoon liefhebben: hy was haar bovendien de vergoeding voor haar verloren man en eerbare omgeving, waar je iedereen ontvangen kunt, voor haar verloren eer. Hem te verliezen stond gelyk met alles te verliezen.
En nu gisteren had zy het vernomen.
Zy had nog steeds omgang met haar broer, den decoratieschilder, en zyn vrouw, en kwam - zy had immers zoo schrikkelyk veel ledigen tyd - veel by hen aan huis. Kwamen er andere bezoekers, dan ging zy maar heen, want anders komt dat akelige jokken; Gonne, haar schoonzuster, zei dan, als zy haar voor moest
| |
| |
stellen, dat zy modiste was. En zoo kryg je gesprekken, die zeer doen, en die zy, zooveel zy kon, meed.
Maar gisteren, toen zy daar thuis had zitten praten, en er een neef van Gonne was gekomen, een jongmensch, dat zy al eens ontmoet had en die bediende op het kantoor van De Waert & Co. was, had zy 't aangenamer gevonden maar te blyven. Want zy was er pas, en het was zoo bar koud buiten, dat zy dicht by de kachel zat en zich de handen warmde aan den gloed, die trillend in de lucht langs de kachel opsteeg.
- Brrr! zei het jonge mensch, dat nog al met veel beweging binnenkwam, wat is dat voor 'n vervloekte kou dit jaar. En in dat weer gaat een van myn patroons 'n huwelyksreis maken!
- Wie trouwt er dan? vroeg Gonne, argeloos weg, om maar iets te antwoorden.
- M'nheer Harlebeek trouwt de volgende week met 'n dochter van de ryke m'nheer Willaerts van de Heerengracht.
Gonne was het, of zy, wat daar gezegd werd, het zwygen moest opleggen; maar het was te laat; zy zag, hoe Line de handen, die zy by de kachel had gehouden, neer liet vallen, hoe haar gezicht bleek werd.
- Ik geloof, dat je niet wel bent, zei ze; ga even met my mee.
Zy ging met haar naar haar slaapkamer. Line was een flauwte naby; zy liet met zich doen, wat men wilde, en Gonne lei haar te bed.
Toen zy des avonds weer in haar eigen woning was gekomen, was het daar éen leegte voor haar. Vroeger had zy daar in liefde gedacht aan hem, aan wat zy meende, dat hy was, en haar liefhebben had
| |
| |
kleur en warmte gegeven aan die meubelen, aan die kamers.
Nu was het weg; nu zat zy alleen, gansch alleen in een koud hol.
Zy was moe, maar kon toch dien nacht niet slapen. Den volgenden dag, Oudejaarsdag, bleef zy tehuis. Waar zou zy ook met haar ellende heengaan? Zy praatte in zich zelf, voortdurend, den ganschen dag; haar eerste lamgeslagenheid ging voorby; spyt, woede woelden steeds sterker in het hoofd.
En op het oogenblik, dat Harlebeek in haar kamer trad, keerde al haar kracht terug.
- Uit m'n huis, monster! Uit m'n huis!
En toen hy daar staan bleef in die deur, als vastgeworteld:
- Ik zeg je toch: uit m'n huis! Maak dat je weg komt, en nooit er weer in!
- Jezus, Line, bedaar toch!
- Uit m'n huis, monster! Of ik sla je met de tang op je kop!
Daar zy inderdaad zich omkeerde in de richting van de kachel, ging Harlebeek snel de kamer uit, vloog de trap af.
Goddank, daar was-i op straat! Jezus, Jezus, die Line! Eens even ademhalen! Hy was zoo snel die trap afgevlogen! Hé, het hart klopte hem! Maar vooruit, hier weg! Jezus, die Line! Wat zal dat nou geven? Wat zal dat nou in godsnaam geven? Als ze nou eens aan Thilde schryft! Want, secuur, zy weet het nou! Als ze nou eens aan Thilde schryft!
Hy zou dadelyk eens even naar Thilde gaan; dan merkte hy, of zy al wat wist. Neen, neen, dat was beter niet, veel beter niet! Je moet je doodkalm houden, niets laten merken. Als ze dan schreef, dan kon-i het
| |
| |
doen voorkomen als 'n oud amouretje, dat al lang voorby was, al lang, maar dat die vrouw hem altyd weer had lastig gevallen, omdat ze weer beginnen wou. En dat zou Thilde dan heel goed begrypen, want zy was 'n verstandig meisje; in elk geval, Willaerts zou het begrypen, en die zou hem, als 't noodig was, helpen by Thilde.
Dus nu niet er heengaan, maar van avond wel. Natuurlyk, van avond wel; dat was afgesproken, 't was Oudejaarsavond, en dan kon hy zien, hoe 't stond.
Ja, ja, zoo had-i dat goed voor mekaar; maar beroerd bleef het toch, vond hy, heel beroerd.
En met bangelyke zorg ging hy naar huis, naar zyn kamers op de Keizersgracht, om zich te kleeden. Hy dineerde tehuis, snel, want als hy zoo het een of ander in zyn hoofd had, dan at hy altyd snel. En na het diner ging hy een uurtje op de sofa liggen; want, duivels, het had hem toch aangegrepen, hy was 'n beetje moe. En te half acht ging hy op weg naar Thilde.
Op de grachten, terwyl by stampte met de voeten op de klinkers om ze warm te houden, was het yzig koud. Hy zette de kraag van zyn pels op, hoog over de ooren tot aan den rand van den hoed - dan is de pels zoo warm tegen de ooren - en drukte de handen in de zakken.
Willaerts had ook grof verloren. Om op den ouden voet te kunnen blyven leven, had hy zelfs een deel van zyn collectie, die hy met trots aan landgenoot en vreemdeling getoond had, moeten verkoopen. Wat verkocht werd, vloog naar links en rechts, naar Parys, Berlyn, Amerika, De stoel, waarop Willem de Derde het laatst dineerde, voordat hy naar Engeland ging, en de pyp van Andreas Hofer zyn aangekocht voor een
| |
| |
Amerikaansch multimillionair van New-York, die ryk geworden was in den drek, waarin de Nederlandsche patricier zyn geld verloren had.
Maar je zag het hem niet aan; hy was voornaam en correct gelyk altyd. En toen Harlebeek daar in de woonkamer kwam, waar het warm en gezellig was by het licht der kroon boven de tafel, stond Willaerts, die een sigaar had gerookt en de krant had gelezen, op en begroette hem handschuddend vriendelyk, alsof hy geen zorgen kende.
- Wat 'n kou, Harlebeek.
- 't Is bar, m'nheer Willaerts, 't is bar.
En Thilde kwam glimlachend tot hem, gaf haar ‘mannetje’, zooals ze hem tegenwoordig noemde, een zoen.
Goddank, zy wisten van niets.
Thilde vond het steeds heel gezellig daar in de ouderwetsche woonkamer, als haar vader en haar mannetje daar by haar waren. Zy had in de laatste maanden alles in orde gebracht, wat er zoo vóor het trouwen geregeld moet worden. Met veel vrouwelyke liefde voor vrouwelyk huishouden had zy haar uitzet gekocht of laten maken of zelf er iets aan gedaan. Een huis in de Roemervisscherstraat, waar zy wonen zouden, was gehuurd; een firma te Amsterdam zorgde voor de meubileering. In de eerste week van Januari zouden zy trouwen, en een huwelyksreis zouden zy maken naar Parys en Rome.
Zy was thans bezig thee te zetten, glimlachend naar haar mannetje ziende van tyd tot tyd, terwyl die praatte met haar vader.
Willaerts, aan wien Harlebeek zyn brochure natuurlyk gezonden had, zei, dat hy haar met groote belangstelling gelezen had.
| |
| |
- En zie, zei hy, het avondblad geeft er reeds een beoordeeling van en wel een heel gunstige. Wilt u 't eens lezen.
Nu, natuurlyk, dat wilde Harlebeek heel graag. En terwyl Thilde hem nog eens een kop thee inschonk en zich trotsch voelde, trotsch op haar knap mannetje, las hy in de courant, het hoofd van het entrefilet met vette letters gedrukt:
‘De financieele toestand in Amerika.
‘De heer P.L. Harlebeek, lid der firma Gys de Waert & Co. te Amsterdam, heeft een bylage van het Marktbericht zyner firma als brochure afzonderlyk verkrygbaar gesteld, en daarmee de litteratuur over de jongste crisis met een belangryke bydrage vermeerderd. Het opstel heet: ‘Het Banksysteem der Vereenigde Staten’, is degelyk en pittig geschreven en betoogt zakelyk en helder, waar de oorzaken, waaraan de crisis haar scherpen vorm te danken heeft, gezocht moeten worden. Die oorzaken liggen: 1e. in het wisselsysteem, 2e. in het banksysteem, in dier voege namelyk, dat in de Vereenigde Staten een centrale bank ontbreekt en de particuliere banken door geen band verbonden zyn. Voegt men daarby het ontbreken van een goudreserve voor het ruilmiddel...’
Volgden eenige zinnen over het ‘goud’, dan een aanbeveling van het voorstel van Kuhn Loeb & Co., van den compagnon van Harriman. Tot slot:
‘Ongetwyfeld zal de degelyke brochure van den heer Harlebeek zeer de aandacht trekken, niet het minst omdat zy geschreven is door een man, die niet alleen door de theorie, maar tevens dagelyks door de praktyk van het bankwezen voorgelicht wordt.’
Dit courantenbericht beschouwde de zaak verstandiger dan de brochure van Harlebeek. Het sprak van:
| |
| |
‘de oorzaken, waaraan de crisis haar scherpen vorm te danken heeft.’ Inderdaad is aan te nemen, dat het niet volkomen banksysteem der Vereenigde Staten in de laatste periode van 1907, toen krach op krach volgde, en ook de banken stokten, de crisis verscherpt heeft. Maar dat is heel iets anders, dan dat het banksysteem de oorzaak van de crisis zou zyn.
Thilde kwam glimlachend met een kop thee, terwyl Harlebeek de laatste zinnen las. Zy zette de thee voor hem neer en zei:
- Heb je 't gelezen?
- Ja.
- Geef me dan een zoen; want, zie je, ik ben er trotsch op, dat je zoo knap bent en zoo geprezen wordt.
Men praatte nog wat, ging toen gezellig wat whisten en wachtte zoo op de oudejaarsavond-middernachtklokken.
***
Niet gezellig was het op dien Oudejaarsavond in de villa van De Waert in Baarn.
De Waert lag ziek te bed; een pleegzuster was by hem in de kamer. Men kan niet zeggen, dat hy zyn loon niet kreeg op aarde. Aan zyn geld had hy niets gehad: wat vrouwen, wat paarden en wat automobielen, een armoedig menschenleven, waarvoor hy nu nog bovendien ziek neerlag.
Mevrouw De Waert zat moederziel alleen in de woonkamer. Zy had een hoogroode kleur; voor haar op de tafel stond een flesch, waaruit zy een glaasje, dat er naast stond, van tyd tot tyd vulde.
Paul de Waert was naar Amerika. De kapitein van het Indische leger en Eelene Termonde hadden hem zooveel geld afgepraat, dat de vader op een dag tot den zoon sprak:
| |
| |
- Neen, jongen! Uitgaan mag je, maar jy smyt het geld weg. Deze maand kryg je niet meer.
Maar Paul was wild van die Helene, was door haar gehypnotiseerd, deed alles wat zy zei. Zy bracht hem er toe, een valschen wissel te maken, geteekend met den naam van zyn vader. Gys de Waert betaalde den wissel maar zond Paul naar Amerika.
En terwyl de wind huilt door de boomen daar buiten in den kouden nacht, zit Lize, alleen met haar kindje, op haar kamer. Daar is zy veel met haar kindje alleen; want vader en moeder beschimpen het. Zy denkt aan den Oudejaarsavond van het vorige jaar, aan de belofte die zy toen - te laat - gedaan heeft; zy denkt aan Willem, en weent.
Iets vroolyker was het in de woonkamer van Arie Zuydam en Alida. Zy spraken over vader Wouters. Maar de mensch is mensch: er was in de eenvoudige huizing in de Leliedwarsstraat naast den dood de blydschap van het leven. De zaak van Wouters was gebleken nog altyd de goede zaak te zyn, waarin hy het geld had kunnen verdienen, dat hem de beurs weer ontnomen had. Willem had zich in de affaire ingewerkt en was er bediende. Maar wat hun allen van avond byzonder genoegen deed, dat was de brief, dien vader en moeder Zuydam gezonden hadden, waarin zy toestemden, by hun kinderen voortaan te willen wonen.
Willem had dien Oudejaarsdag vaak aan zyn vrouw gedacht. Zyn advocaat had hem gezegd, dat, nu hy toch niets van haar hoorde, het beste mogelyk zyn zou, pogingen te doen om tot een scheiding te komen. Hy had hem geadviseerd, daarover eens met zich zelf te rade te gaan.
En daarover dacht hy nu dien Oudejaarsdag. Maar wat was er veel daarover te denken?
| |
| |
En toen de middernachtklokken luidden, was er in die woning droefenis en vreugde, vreugde en droefenis, het beeld van het menschelyk leven.
En toen de middernachtklokken dreunden, toen zy klonken over heel het land, de middernachtklokken van het zwarte jaar, toen lagen de Woutersen en de Neerdyks en de Uyterlindes, lagen Dries Corbelyn en zyn vrouw en Baby, Emmy en Corry daar buiten in hun graven, en nam Willaerts het glas ter hand en zeide, dat hy ouder werd en niet veel malen de klokken van het oude jaar meer hooren zou; dat het hem daarom zoo veel te meer verheugde, naast zyn lieve dochter als zoon weldra een der meest geziene mannen uit den handelsstand van Amsterdam te zien, een der degelykste, der braafste mannen, die hy in zyn leven had leeren kennen.
- Daarop, Harlebeek, en daarop, myn lief kind, willen wy klinken en ons glas ledigen!
En er waren er onder de De Waerts en de Hooydoncks en de Doncherys - de Porazzen en Sirachs zitten in de kerkeraden der synagoge - die by het dreunen der middernachtklokken van het zwarte jaar de onbeschaamdheid hadden, de handen te vouwen en te bidden tot den Heer...
Maar God met zooveel wee begaan
Nam de gebeden van deze bende niet aan.
***
Thilde had het zeer druk die eerste dagen van het nieuwe jaar. Want op den achtsten was de trouwdag bepaald. En wel waren alle groote aangelegenheden geregeld, maar met allerlei kleinigheden heb je dan nog de gansche dagen te doen, niet het minst omdat
| |
| |
je toch wat zenuwachtig bent en in nervositeit heen en weer sleept, wat je maar liever stil moest laten liggen.
Op den trouwdag was zy vroeg opgestaan. Want te elf uur moesten zy aan het stadhuis zyn en zy wilde mooi gekapt worden en gekleed, gekapt door den kapper, en gekleed door de modiste die de bruidsjapon had gemaakt.
Twee bruidsmeisjes in het wit droegen deni sleep van haar kleed, toen zy gearmd met Harlebeek, in rok met groote witte borst, uit de gang van haar vaders huis de stoep afging naar het rytuig.
In een tweede rytuig namen de getuigen plaats: Willaerts, twee van zyn zoons en Donchery, een vriend van Harlebeek.
Dienzelfden morgen was te vyf uur Line Coosemans wakker geworden. Zy had al deze laatste dagen door de stad geloopen, weer naar haar huis, weer de trap af en er uit. De nachten waren nog slimmer geweest dan de dagen. In een aanval van woede had zy zich in een winkel in de Kalverstraat een dolk gekocht. Zy was er mee thuis gekomen, had er mee gestoken in de canapé, waarop hy zoo vaak had gezeten, in het bed waarin hy zoo vaak gelegen had.
Te vyf uur werd zy wakker; stikdonker was het in den winternacht; zy stak de kaars aan, keek hoe laat of 't was, vloog uit het bed, wilde niet meer slapen.
Haar hoofd gonsde, haar wangen brandden; snel kleedde zy zich, ging de straat op, de koude, donkere straat. Zy liep, liep. Op de Stadhouderskade liep ze, in het duistere Vondelpark.
Maar zy ging terug, zy had hem vergeten, zy had den dolk vergeten.
En zy stak hem zorgvuldig by zich, dat niemand
| |
| |
hem zien kon, liep weer in de koude straten, snel en gehaast.
't Was nog altyd donker daarbuiten; van de lantaarns scheen het gelige schynsel in een donkeren wintermorgen. Zy was op den Dam, toen zy daar op de klok van het Paleis zien kon, dat het negen uur was geworden.
Zy was doodmoe. Zoo moe, dat zy vreesde, dat het niet gaan zou. Zy ging een volkscafé op het Damrak binnen, nam er een ontbyt, wat wittebrood en koffie, eenige koppen koffie.
Daarvan kwam ze by; dat gaf de kracht terug.
Toen Harlebeek voor het stadhuis uit het rytuig was gestapt, en hy de hand reikte aan Thilde om haar by het uitstappen behulpzaam te zyn, vloog uit de menschen, die daar stonden, een vrouw op hem toe, stak met iets flikkerends naar zyn borst.
Maar toen zy voeide, dat het staal zyn kleeren aanraakte, trok zy met oogen vol schrik snel den dolk terug, staarde zy een oogenblik als wezenloos, viel bewusteloos op de straat.
De huwelyksstoet ging terug naar huis en twee dagen later - want Thilde had eerst alles laten onderzoeken, hoe het was, om niet valsch te oordeelen - ontving Harlebeek van haar een brief, dat van trouwen niets meer kon komen.
De brief was kalm geschreven; maar zy zelf was ziek, ziek van droefenis. En haar vader is met haar voor langen tyd naar het buitenland gereisd.
***
De Amerikanen zyn weer gestegen. En de Nederlanders dobbelen weer. En Harlebeek heeft weer nieuwe papieren van daarginder geïmporteerd. En
| |
| |
op den dag, waarop dit boek gesloten wordt, op den 22 October 1908, begint een beursbericht aldus:
‘Harriman en de Rockefellergroep beheerschen oogenblikkelyk weer de geheele markt en wanneer dat zoo voortgaat, dan zullen de woorden, waarmee men Harriman doodverft, namelyk dat de Unions tot 200 pct. zullen worden opgezet, eerlang bewaarheid worden. En daardoor wordt de geheele markt meegesjord en zyn er klieken, die Harriman trouw op den gevaarlyken weg volgen, ondanks de voorwetenschap, dat de slimme magnaat zich op zeker oogenblik van zyn bezit zal ontdoen en dat de speculanten het gelag zullen moeten betalen.’
Maar de Nederlanders dobbelen voort. Het reuzen-Monte-Carlo op het Damrak werkt met zyn valsch roulette-spel, zyn in New-York en in Amsterdam vervalschte dobbelsteenen weer met hoogdruk. Een nieuwe catastrophe dreigt.
En het snuggere ventje in Den Haag, het aardige slokkertje met het omvangryke waterhoofd speelt voort met zyn speelgoed.
|
|