Oost-Groningen
(1940)–M.D. Ozinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 197]
| |
Vlachtwedde.De gemeente omvat de kerkdorpen Boertange, Sellingen, Ter-Apel en VlachtweddeGa naar margenoot+ en o.m. de buurschap Terhaar. | |
Boertange.literatuur. blok, Geschiedenis van het Ned. Volk, ed. 1913, II, blz. 291. - blaeu,Ga naar margenoot+ Toonneel der steden van de Vereenighde Nederlanden. - Kronijk van Groningen en de Ommelanden, Groningen 1743 met plattegrond naar toestand in de 17de eeuw of althans voor de veranderingen in 1738 t/o blz. 246. - Teg. Staat van Groningen, blz. 443/4. - brucherus, Gedenkboek van Stad en Lande, Groningen, 1792, blz. 210. - Beantw. Vragen Commissie van Onderwijs (Ms.). - van der aa, II (1840), blz. 638. - peters, Oud-Groningen, Stad en Lande, blz. 36 (afgesneden afb. naar plan der vesting in 1742) en 86. - Gron. Volksalm., 1901, blz. 165; 1903, blz. 88/9 en 117 e.v.; 1920, blz. 173; 1922, blz. 16/17 en 33/4; 1926, blz. 180. - koster, passim. - ozinga, Prot. kerkenbouw. - Grafschr., blz. 66. - Avm. zilver, blz. 5/6. Onder Abeltjeshuis nabij de Rijksgrens ligt het voormalige vestingwerkGa naar margenoot+ ‘De Linie’, eigendom van ‘Het Groninger Landschap’, nu begroeide ± 800 M lange aarden wallen met lunetten(?), waarvoor een gracht.
In den achtergevel der blijkens opschrift in 1869 gebouwde Ned. Herv. kerkGa naar margenoot+ is een gedenksteen ingemetseld, (pl. LXX, 1), die hierheen overgebracht moet zijn uit het in 1828 nog bestaande militaire magazijn. Onder het wapen der Unie leest men: ano. 1593 in de maent augusti is dese fortresse alhier op de / bourtange tot dienste der generaliteit duer die neerstige / beleyding ende bevordring des welgeboren heeren heere wilhelm / ludwich graeff tot nassou catzenellnbogen vianden dietz etc / statholder ende capiteyn generaal in vrislant ende bij den heeren gede / puteerde staten aldan aengeleyt in corten tyt in defensie gebracht. | |
[pagina 198]
| |
De kerk bezit de volgende meubelen en andere voorwerpen:
Ga naar margenoot+ Eenvoudigen bontgeverfden preekstoel (midden XVII), de kuip met boersche boogpaneelen tusschen Korinthische zuiltjes. Eenige zerken, de oudste uit 1721. Koperen kroontje (XVIII), tweemaal drie-lichts. Credobord (± 1600; pl. LXX, 2), in den vorm van een drieluik, met op het hoofdpaneel de Tien Geboden en het Onze Vader in Vredeman de Vriescartouche, op de zijpaneelen het Symbolum Apostolicum en 1 Cor. II. Ga naar margenoot+ Sierlijk gedreven beker (XVIIa; pl. XCVI, 2) op voet, hoog tot den top van het door een ridderfiguurtje bekroonde deksel 31,8 cM.; en een gladden schotel (pl. XCVII, 1) met de namen der kerkelijke en militaire autoriteiten van Leeroort, die dezen in 1708 lieten vervaardigen, in middellijn 32,3 cM. en tweemaal gemerkt R T. Beide stukken werden na de opheffing der vesting Leeroort bij besluit van den Raad van State van 9 Sept. 1745 aan de gemeente Boertange toegewezen.
Ga naar margenoot+ Korenmolen, alhier gebouwd in 1887. Achtkante bovenkruier met stelling, geasphalteerd hout op steenen tusschen- en onderstuk, gelijke houten kap. Deze molen stond voorheen als pel- en zaagmolen te Enumatil (Gem. Leek), waar hij in 1845 werd opgericht. | |
Sellingen.Ga naar margenoot+ De NED. HERVORMDE KERK, eertijds R.-K. kerk, en haar dakruiter behooren aan de Ned. Herv. gemeente. Ga naar margenoot+ literatuur. joosting, B II. - Gron. Volksalmanak, 1915, blz. 223 en 1926, blz. 183 en 192 e.v. - van der aa, X (1849), blz. 330. - hoogewerff, dl. I, blz. 329/32. - Avm. zilver, blz. 69. - Enkele gegevens omtrent de latere geschiedenis zijn ontleend aan het kerkvoogdij-archief, speciaal de tot 1770 teruggaande kerkerekeningen. Ga naar margenoot+ Het eenbeukige gebouw (afb. 71) wordt door een ietwat schuin loopenden dwarsmuur met triomphboog verdeeld in een schip en een driezijdig gesloten koortravee. Moeten op den noordmuur van het koorgedeelte wijzen op een vroegeren aanbouw met zadeldak. Tegen den noordwand van het schip was | |
[pagina 199]
| |
blijkbaar een later portaaltje aangebouwd, zooals thans aan de westzijde aanwezig is. De lengte van het kerkgebouw bedraagt in de as buitenswerks gemeten 22,62,Ga naar margenoot+ de breedte 9,10 M.; dezelfde binnenswerksche maten zijn 20,60 en 7,10 M.Afb. 71. Sellingen. Ned. Herv. kerk. Plattegrond, doorsneden en details.
De kruin van het koorgewelf ligt 7 M. boven den licht verhoogden vloer, de onderkant van de balken der schipzoldering bevindt zich op 6,60 M. hoogte. Het gebruikte materiaal is uitsluitend baksteen. De afmetingen hiervan bedragenGa naar margenoot+ bij de kerkmuren 30 × 14,7 × 9 à 9,5 cM., 20 lagen 2,03 M.; bij het koorgewelf 25 × 12 × 6,7 cM. en bij het portaal 22,5 × 11 × 5,2 cM., 20 lagen 1,22 M. Van natuursteen is alleen inwendig gebruik gemaakt voor de sluit- en kraagsteenen van het koorgewelf. De koorsluiting en een aansluitend dakgedeelte aan de noordzijde worden nog gedekt door middeleeuwsche holle en bolle pannen. De rest van het dak is belegd met oude Hollandsche rechtsche pannen. | |
[pagina 200]
| |
Ga naar margenoot+ De kerk (afb. 71 en pl. LXX, 3) is gedekt met een doorloopend zadeldak, waaruit aan de westzijde een houten klokkespitsje oprijst. Voor de geheele bekapping is eikenhout gebezigd. Het opgaande muurwerk, dat aan de zuidzijde lang geleden nog al ingrijpend gerepareerd is met oude steen, wordt afgesloten door een zaagtand. Slechts de koorsluiting wordt versterkt door eenmaal versneden en van een plint voorziene beeren, die geenszins zuiver overhoeks zijn geplaatst; het benedendeel van den zuidelijksten beer is geheel gewijzigd. Het gebouw is thans toegankelijk via het aangebouwde portaal door een rechthoekige deuropening in den westmuur en door een in de zuidzijde der koortravee gebroken opening. In noord- en zuidwand van het schip teekent zich een gedichte spitsbogige ingang af. De westelijke, door een puntgevel afgesloten kerkmuur heeft vlak onder de tegenwoordige zoldering twee gedichte, doch overigens bijkans ongeschonden rondboogvenstertjes met zeer eenvoudig profiel. In de zijmuren van het schip zijn twee groote spitsboogvensters gebroken. Aan de noordzijde teekenen zich in het oostelijk gedeelte nog een of twee smalle spitsbogige venstertjes af, dicht bij elkander. Op overeenkomstige plaats aan de zuidzijde is een zoo'n venstertje door dichting tot een nis geworden. De koortravee heeft langwerpige spitsbogige vensters; in het zuidelijkste muurvak is echter eveneens een groot venster gebroken. De dakruiter bestaat uit een laag gesloten vierkant gedeelte en een open achtkant klokkespitsje. Ga naar margenoot+ Inwendig (afb. 71 en pl. XIX) worden, zooals reeds gezegd, schip en koor gescheiden door een scherp spitsbogigen triomphboog met aansluitende muurgedeelten, die niet in verband met de kerkmuren zijn gemetseld, naar op den zolder te zien is. De koortravee wordt overdekt door een stergewelf (XV B), welks geprofileerde ribben opgaan van zes eenvoudige behakte kraagsteenen met vijf verschillende merken. Onder het venster der noordelijke sluitingszijde zijn voor eenige jaren een spitsbogige baksteenen niskop met hol profiel en daaronder een smal rechthoekig muurkastje voor den dag gekomen (overblijfselen van een primitief sacramentshuisje?); ter andere zijde een lager zittende nis (piscina?). Het schip, waarin geen sporen (meer) eener vroegere overwelving te vinden zijn, wordt overdekt door een waarschijnlijk 17de eeuwsche balkzoldering. Aan de westzijde bevindt zich een galerij. Ga naar margenoot+ Boven den triomphboog aan de schipzijde kwamen in 1921 overblijfselen van eind 15de eeuwsche schilderingen aan den dag, rankwerk te weerszijden waarvan ten N. de H. Christophorus en ten Z. de H. Margaretha, die daarop door den schilder E. Bokhorst uit Deventer verder blootgelegd en voorzichtig aangevuld werden. Dezelfde bracht in 1922 op het koorgewelf om de sluitsteenen en boven de vensters rankwerk met bloemen voor den dag, en op de gewelfschelpen de symbolen der Evangelisten alsook de woorden broder | |
[pagina 201]
| |
jan van aken (hieronder meesterteeken) en johannes ......... maler. In de dagkanten der vensternissen werd de toen tevens gevonden geschilderde voegverdeeling in eere hersteld. Het kerkje vormt in allen deele een in verband gewerkt geheel. De driezijdige, doorGa naar margenoot+ nogal forsche steunbeeren versterkte sluiting van het koor met vrij lange flauwspitsbogige smalle vensters - die een origineelen indruk maken - doet echter schijnbaar een lateren bouwdatum aan de hand dan de behandeling der schipmuren met vroeger alleen spaarzame kleinere en hoogzittende spits- of rondbogige venstertjes; het van kleinere steen dan de kerkmuren gemetselde stergewelf over het koor en de dit steunende scherp-spitsbogige triomphboog blijven hierbij uiteraard, als van later dagteekening, buiten beschouwing. Een verklaring is wellicht, dat men bij dit uit- en inwendige uiterst bekoorlijke landelijk bouwwerk te maken heeft met een architectonisch bezien ietwat primitieven aanleg, welke niet verder kan teruggaan dan ongeveer het jaar 1300. Tot de kerk behooren de volgende meubelen en andere voorwerpen:
Achtkante zandsteenen doopvont op kolomachtig voetstuk (vermoedelijk XV).Ga naar margenoot+ Eiken preekstoel (XVII; in 1825 aangekocht, naar overlevering in het NoordenGa naar margenoot+ der provincie Groningen) met niet bijbehoorende trap, de kuip versierd met boogpaneelen tusschen zuiltjes en het klankbord afgesloten door uitgezaagde cartouches. Staande ijzeren doopbekkenhouder met koperen bekken (het laatste gemerkt: 1765, n.s.p.). Zilveren avondmaalsbeker uit 1738, op voet, hoog 17 cM. en gemerkt AE(?)Ga naar margenoot+ aaneen. | |
Ter-Apel.De overblijfselen van het VOORMALIG KLOOSTER DER KRUISHEERENGa naar margenoot+ en zijn omgeving behooren aan de gemeente Groningen. De gewezen kloosterkapel is voor het westelijk deel in gebruik bij de Ned. Hervormde gemeente ter plaatse. literatuur. joosting, B II. - Teg. Staat, 1794, blz. 445/6. - Beantw. VragenGa naar margenoot+ Commissie van Onderwijs (Ms). - j.g. rijkens in Almanak Dep. Leens Mij. tot Nut van 't Algemeen, 1836, blz. 23 e.v. - van der aa, I (1839), blz. 293/5. - c.r. hermans, Annales Ordinis S. Crucis, Silvae Ducis, M DCCCL VIII, dl I, blz. 127/9; dl. II, blz. 474-526; dl. III, blz. 6 en 12. - c.l. de vos tot nederveen cappel, Gesch. en beschr. van het voorm. klooster Ter Apel, Groningen 1933. - peters, Stad en Lande, afb. 186 en 189/90. - Groninger Volks-alm., 1842, blz. 136 e.v. - c.h. peters in Nieuwe Drentsche Volksalm., 1898, blz. 114 e.v. - Gron. Volksalm., 1911, blz. 67/8; 1920, blz. 172; 1926, blz. 178/9. - Oudheidk. Jaarb., 1934, blz. 1-12 en lit. opgave aldaar. - a. van der boom, Monumentale glasschilderkunst in Nederland, I, Den Haag 1940, blz. 217 e.v. - Grafschr., blz. 339/40. - Avm. zilver, blz. 74. | |
[pagina 202]
| |
klooster te Schildwolde gekocht hare ‘verwoestede erve, und guet, geheten van oldes Apel, mit siner toebehoere, als dat gelegen is in lande, sande, holte, weide, torve, vene, watere’ enz. Bij akte van 10 Febr. 1469 werd daarop de nieuwe stichting uit de parochie Sellingen geëximeerd. Tijdens een brand in 1476 ging in Ter Apel de koopbrief van pastoor Wiltinck verloren, waarom het klooster Schildwolde de geschiedde transactie nog eens erkende. Zijn vroeger bezit werd toen omschreven als ‘ene voerwoestede stede ofte erve, gehieten Apel in Westerwolde, van welcken erve onse convente voorsz. geen profit off nuttigheit in menschenlevene gecomen en was, noch oick hoepe was daeroff vordel toe krigen’. | |
[pagina 203]
| |
| |
[pagina 204]
| |
nu wijlen den ingenieur der Groninger stadsbezittingen, C.L. de Vos tot Nederveen Cappel, c.i.; in voortdurend overleg met de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, ten deze speciaal vertegenwoordigd door haar lid H. van Heeswijk, thans oud-architect der Rijksmonumenten. Aan nieuw aangebrachte decoratief-architectonische onderdeelen liggen in het algemeen ontwerpen van den heer Van Heeswijk ten grondslag. De aanvullingen van het ornamentale beeldhouwwerk werden uitgevoerd door den steenhouwer Kuilenburg en den beeldhouwer van Monumentenzorg N. van der Schaft. De herstellingswerkzaamheden hebben in het algemeen slechts verzekering van het behoud van het bestaande ten doel gehad. Zulks geschiedde niettemin onder verwijdering van hinderlijke toevoegsels, zooals de in het verlengde van den noordvleugel gebouwde school en later ingebrachte scheidingswanden in de beide woonvleugels; alsook van ontsieringen, gelijk de bepleistering van het front van den oostvleugel en ingebroken deuropeningen of groote vensters. Op enkele punten is men welstandshalve of om het begrip van het publiek tegemoet te komen ietwat verder gegaan. De kerk herkreeg haar overdekking met eenvoudige netgewelven en stergewelf over de sluiting, in IJselsteen met zandsteenen ribben, voor welker beloop de inkassingen in de muren voldoende aanwijzingen opleverden. De overgebleven traveeën van den zuiderkruisgangsarm konden eveneens zonder bezwaar opnieuw overwelfd worden. Niet uit te maken viel alleen, of de gewelfribben in de kerk vroeger van natuur- of baksteen waren gemetseld, daar in den grond overgebleven ribsteenen in beide materialen aangetroffen waren. Als preekkerk werd, in plaats van het koor, het schipgedeelte der kerk ingericht, dat nu niet langer door een schot op het oxaal van het koor bleef afgescheiden. Aldus werd de in 1641 bevolen wijziging der inrichting ongedaan gemaakt. Dientengevolge kon de als zerk gebruikte altaartafel opnieuw opgesteld en het orgel van het oksaal naar een tribune tegen den westwand verplaatst worden. Mede naar aanleiding daarvan werden de gedichte schipvensters weder geopend. Ga naar margenoot+ De kloostergebouwen liggen vrij op een zeer ruim boomrijk terrein, dat gedeeltelijk nog door oude sloten is omgeven. Aan de zuidwestzijde wordt dit door een hek met palen afgesloten. De kerk is georiënteerd met een afwijking van 3o naar het Noorden. Ga naar margenoot+ Het huidig gebouwencomplex omvat drie vleugels om den pandhof (afb. 72/4). De zuidelijke daarvan bestaat uit de voormalige kloosterkapel van vijf rechthoekige traveeën en een sluitingstravee met driezijdige beëindiging, die door het oksaal in een leekenkerk en een iets langere priesterkerk of -koor wordt verdeeld, tezamen met de drie oostelijke traveeën van den overigens verdwenen zuiderkruisgangsarm. Bij de laatste restauratie is in de groote spitsboognis in den westgevel (weer) een ingang aangebracht en daarvoor een open houten portiek aangebouwd, onder gebruikmaking van het afkomende hout der gesloopte kerkzoldering. De oostvleugel, die onder een ietwat stompen hoek bij het koor aansluit, bevatte waarschijnlijk o.a. sacristie en kapittelzaal. De noordvleugel wordt door het verlengde van den noordelijken kruisgangsarm | |
[pagina 205]
| |
Afb. 72. Ter-Apel. Voorm. Kruisbeerenklooster. Plattegrond.
| |
[pagina 206]
| |
Afb. 73. Ter-Apel. Plattegrond verdieping oostvleugel, aanzicht westgevel noordvleugel en noordzijde kloosterkerk.
| |
[pagina 207]
| |
van den oostvleugel gescheiden. De zevende travee uit het W. van dien kruisarm stond door een nu gedichten breeden en hoogen spitsbogigen doorgang in verbinding met een uitbouw, die een gebogen sluiting moet hebben gehad en door een zadeldak was gedekt (lavatorium?). Deze vleugel heeft in het oostelijk gedeelte boven den gewelfden tweebeukigen kelder een zaal met arkel op den westhoek, waarin wellicht het rempter of de priorswoning zou kunnen worden gezien, en meer naar het Westen o.a. twee vertrekken met de eenige nog aanwezige oorspronkelijke stookplaatsen. Ook de noordvleugel wordt aan de westzijde afgesloten door een stuk gang, dat blijkbaar in het verlengde van den voormaligen westelijken kruisgangsarm liep. Op zijn westgevel teekent zich de moet van een aanbouw met zadeldak af. Ter andere zijde van dezen vleugel zijn bij de restauratie sporen van een oostwaarts uitspringend rechthoekig gebouw gevonden, dat er in nauwer verband mee schijnt te hebben gestaan. In verband met de aanwezigheid van oude waterputten te weerszijden en de mogelijkheid, dat de zaal met arkel het rerter vormde, zou hier aan een keukengebouw gedacht kunnen worden. De afmetingen der kerk zijn buitenswerks, in de as gemeten, 30,10 bij 10,70Ga naar margenoot+ en binnenswerks 28,50 bij 8,70 M. Het opgaande muurwerk bereikt een hoogte van 12,80 M.; de meest verheven punten der gewelven liggen resp. 12,70 en 12,48 M. boven den gewonen kerkvloer en den bij de restauratie iets verhoogden koorvloer. Het front van den oostvleugel is 38,10 M., dat van den noordvleugel 38,60 M. lang. De diepte der vertrekken in deze vleugels bedraagt onderscheidenlijk 5,70 tot 5,90 en 6,50 M., de kruisgang heeft een breedte van om en bij 2,60 M. Hun opgaand muurwerk bereikt een hoogte van ± 6 M., (bij den oostelijken vleugel 4,35 M. tot vloer van verdieping + 1,62 M. voor de borstwering). Bij den oostvleugel bedroeg de hoogte der verdieping 3,35 M. en lag de nok van het dak op 15,75 M. boven vloerhoogte, naar uit de moeten op den noordelijken kerkmuur valt af te leiden (afb. 73). De bestaande vloer en de waterlijsten in den zijgevel van den noordvleugel toonen aan, dat daar waarschijnlijk de verdiepinghoogte 3,32 M. bedroeg en de hoogte der daknok 17,72 M. De onderkant van de sluitsteenen der gewelven van den kruisgang ligt in den oostvleugel op 3,90, in den noordvleugel op 3,70 M. boven den vloer. De gebouwen van het klooster zijn opgetrokken in baksteen. Bij de kerkmurenGa naar margenoot+ heeft deze onder de vensters, en bij de sluiting tot wat hooger het formaat van 28,5 × 13,8 × 9,5 cM., twintig lagen 2,04/2,05 M.; en daarboven van 29 à 30 × 8 cM., 20 lagen 1,835 M. Daarentegen heeft de oude baksteen der overige kloostergebouwen als formaat 31 × 15 × 7,4 cM., twintig lagen 1,58-1,70 M. (meest 1,64-1,66 M.). Men vindt deze laatste afmetingen ook bij de gewelven van den kruisgang, waarvan overigens de meeste steenen op 20 à 25 cM. zijn afgehakt ten behoeve van het metselen der schelpen. Gildehauser zandsteen is gebezigd voor de harnassen der vensters aan den | |
[pagina 208]
| |
pandhof, de oude deelen der traceeringen van twee koorvensters, de oorspronkelijke kruisvensters, ingangsomlijstingen en andere constructieve- of sierdeelen, zooals waterlijsten uitwendig of de rib-kraagstukken en sluitsteenen van de kruisgangsgewelven. Het zadeldak der kerk is belegd met blauwe-, de overeenkomstige lagere daken der vleugels met roode pannen, waarbij voor het noordelijke schild van den noordvleugel, het westelijke schild van den oostvleugel en de afdekking van den zuiderkruisgangsarm linksche pannen zijn toegepast. Ga naar margenoot+ De kerk (afb. 72/5 en pl. LXXIII, 1) heeft in den zuidwand en de sluiting groote hoogopgaande spitsboogvensters, thans weer met natuursteenenAfb. 74. Ter-Apel. Dwarsdoorsnede noordvleugel en kloosterkerk.
traceeringen. Wat twee der laatstbedoelde vensters betreft, werden voldoende onderdeelen in de fundeering van nabij gelegen (afgebroken) boerderijen teruggevonden om reconstructie mogelijk te maken. De nieuwe traceeringen der overige vensters zijn ongeveer naar de beide eerstgenoemde gevolgd. In de dammen tusschen de vensters wordt het gebouw versterkt door van een plint voorziene en eenmaal versneden forsche beeren. De westgevel heeft overhoeksche beeren met twee versnijdingen. De noordmuur, die wegens de aansluiting van den kruisgang geen beeren heeft, is met name over het benedengedeelte zwaarder aangelegd. Boven de gewelfzône van den kloostergang vindt een versnijding plaats, waarbij damvormige gedeelten te lood opgaan als lisenen, die zich boven den aanzet van het vroegere dak verjongen. Van het klooster uit was de kerk toegankelijk door geprofileerde korfbogige | |
[pagina 209]
| |
Afb. 75. Ter-Apel. Venstertraceeringen in kerk en kruisgang.
baksteenen poortjes op den Afb. 76. Ter-Apel. Details kerk en kloostergebouwen.
westhoek, tusschen de oksaalmuren en in de koortravee. Een later ingebroken toegang tot het schip aan de zuidzijde is bij de restauratie gedicht. Ongeveer uit het midden van het dak rijst op laag onderstuk een open achtkante houten dakruiter. Ten aanzien van het inwendigeGa naar margenoot+ (pl. LXXXIII, 2 en LXXIV, 2) valt na het bovenstaande in hoofdzaak slechts te vermelden, dat bij de restauratie de kerkwanden behoudens een klein gedeelte om het natuursteenen koorgestoelte van de kalk ontdaan werden; ofschoon een laatgothisch | |
[pagina 210]
| |
bloemfragment eener muurschildering (dat niet behouden kon worden) boven de spitsboognis der doorgang naar den kloostergang ten overvloede bewees, dat zij vrijwel van den aanvang af gepleisterd moeten zijn geweest. Onder de vensters der twee treden verhoogde koorsluiting (afb. 73) bevinden zich korfbogige nissen, waarvan de zuidelijke het restant van het sacramentshuisje bevat, benevens daaronder en daarnaast drie kleine nisjes. In het midden is op een verhooging de opgedolven altaarsteen met reliqui-gat opgesteld. In den westwand is boven de spitsbogige ingangsnis een hoog spitsbogig veld uitgespaard. De noordmuur van het schipgedeelte is dicht bij het oksaal doorbroken voor een doorgang, die vermoedelijk van de verdieping van den kruisgang naar een voormaligen hangpreekstoel of -gestoelte leidde.
Tot de kerk behooren de volgende meubelen en andere voorwerpen:
Ga naar margenoot+ Laatgothische gebeeldhouwde omlijsting en ondersteuning (XVIa; pl. LXXIV, 1) van het sacramentshuisje, in Baumberger kalksteen, dat beroofd is van de flankeerende figuren onder baldakijnfioelen en de beëindigingen van het afsluitende Tudorbogige veld met traceeringen. Ga naar margenoot+ Gemetseld bepleisterd oksaal (XVIa; pl. LXXIII, 2 en LXXV) met zeer rijk versierde overgekraagde borstweringen in Baumberger kalksteen, waarvan die aan de koorzijde vrij gaaf bewaard gebleven is, behoudens de verdwenen figuren der H. Maagd in mandorla op forschen beelddrager van het middenveld en de door dragers op schroefzuiltjes gesteunde beelden onder baldakijnfioelen tusschen de paneelen. Die door traceerwerk gevulde velden worden gescheiden door ijle kolonnetten, welke verbonden worden door ezelsrugbogen met hogelversiering en zich voortzetten in rechthoekige omsluitingen. De onderzijde der borstwering wordt aan de koorzijde verlevendigd door hollen met druiventrosranken en een afhangend fries van in hogels eindigende driepassen, waaronder een vlamtraceering en een afsluitende driepasrand. Aan de schipzijde was niet meer bewaard dan een belangrijk deel der soortgelijke versiering van de onderzijde der verdwenen borstwering (van het afhangende driepasfries vrijwel niets), die bij de restauratie ter wille van het aspect is aangevuld en waarop een eiken borstwering is gesteld. In den hol geprofileerden natuursteenen doorgang aan deze zijde (pl. LXXVII, 1) is een dubbele deur in bijpassenden stijl aangebracht. Te weerszijden bevinden zich kleine nisjes onder versierde ezelsrugbogen in rechthoekige omlijsting, en daarboven beeldnisjes met forsche dragers en flankeerende ijle kolonnetjes of schroefzuiltjes. Daarnaast zijn nog de nissen van de altares pro populo zichtbaar. Ga naar margenoot+ Driedeelig fijn gebeeldhouwd koorgestoelte in verschraald laat-gotische vormen (XVIa; pl. LXXIV, 1 en LXXVII, 3), weer van Baumberger kalksteen. In de boogvelden boven de gewelfde en grootendeels door geajoureerde traceeringen gescheiden nissen zijn de Annonciatie, O.L. Vrouw en de H. Jozef met tusschen hen het Christuskind, en de Aanbidding der Koningen voorgesteld. De overhuifde beeldjes op door schroefzuiltjes gesteunde dragers | |
[pagina 211]
| |
tegen de afscheidingen der nissen, alsook tusschen en boven hun door ezelsrugbogen met hogels gesloten boogvelden, zijn ook in dit geval sinds lang verdwenen. Enkele ontbrekende onderdeelen, met name de westelijke luchtboog van het middelste bekronende beeldnisje, en de beide boogvelden met driepastraceering der oostelijke zitplaats zijn bij de restauratie opnieuw aangebracht. Eiken koorheerenbanken zonder overhuiving (vermoedelijk XVIa; pl. LXXIII,Ga naar margenoot+ 2 en LXXVII, 2) langs de zijwanden en tegen het oksaal, waarbij de zitplaatsen worden gescheiden door eenvoudig gesneden en geprofileerde zijstukken en armsteunen. De in het gezicht komende wangen zijn versierd met laatgothisch traceerwerk tusschen afsluitende zuiltjes met onorganische beëindiging en worden afgesloten door forsche voluutkrullen. Verscheidene klapbankjes vertoonen aan de benedenzijde als zitsteunen nog gebeeldhouwde koppen (pl. LXXVI, 2/4). De beide oostelijke der vier bewaarde voorschotten bezitten een geschilderde paneelindeeling met laat-gothisch maaswerk in de koppen, die in 1932 door den sierschilder Jacob Por is hersteld. Preekstoel, waarvan de alleen oude achtkante hangkuip in het middenpaneelGa naar margenoot+ het wapen van Groningen en daaronder het jaartal 1711 draagt, en waarbij pilasters met siertrossen onder de Ionische kapiteeltjes de hoeken markeeren. Tengevolge van de verplaatsing der preekkerk staat deze kansel thans tegen de westtribune met het vernieuwde orgel. Zandsteenen priorzerken voor Peregrinus, eersten abt van het kloosterGa naar margenoot+ (fragment), Theodricus Hardenberch († 1535) en Gerhardus ex Hasselt († 1565); hardsteenen zerk voor Johannes Emmen († 1613), den laatsten prior en eersten Hervormden leeraar. Oud offerblok met beslag (XVII, in het koor). Gladden beker, gemerkt 5/P ID (Groningen 1718), met het stadswapen.Ga naar margenoot+ Een der beide vroegere klokken, die naar de Ned. Herv. kerk in Stadskanaal werd overgebracht, is voor eenige jaren vergoten.
Het oostfront (pl. LXXI) had in het oostelijk gedeelte vier door een middenstijlGa naar margenoot+ gedeelde groote spitsboogvensters behouden, waarvan één tot een ingang naar de kerkekamer was veranderd. Daarop volgden naar het O. vier groote gemoderniseerde vensters. Bij de restauratie zijn nu, naar het voorbeeld der vier eerstgenoemde vensters, drie verdere spitsboogvensters aangebracht op de plaats der gewijzigde en in hun oorspronkelijken vorm niet onderkenbare. In het westelijk gedeelte bestonden voldoende aanwijzingen om de met flauwe ontlastingboogjes overtoogde kruis- en halve vensters te weerszijden van den korfbogigen ingang met klein spitsboogvenster daarboven in eere te herstellen. Op den westhoek bevindt zich een rechthoekig spaarveld, dat het benedendeel is van een voormalig hoogopgaand rond- of spitsbogig gesloten veld (vroeger doorgang?). De wijzigingen bij de restauratie van het noordfront (pl. LXXII, 1) hebben | |
[pagina 212]
| |
hoofdzakelijk bestaan in het weder aanbrengen der kruisvensters, naar het voorbeeld der drie bewaarde (het middelste was in een deur veranderd)
Afb. 77. Ter-Apel. Arkel oostvleugel.
oostelijke. Zulks werd verder ook mogelijk gemaakt door de nog aanwezige gekoppelde ontlastingboogjes. | |
[pagina 213]
| |
De reeds ter sprake gekomen driezijdige arkel van Gildehauser zandsteen (afb. 77 en pl. LXXIX, 2) wordt geschraagd door een kraagstuk met als 1554 te lezen jaartal in Romeinsche cijfers. De intact gebleven vensterkoppen toonen nog laat-gothisch maaswerk, doch de stijlen reeds renaissancistische ranken. Onder de vensters staan binnen medaillonvlechtingen de naamletters van Maria, Johannes en Christus. Op den westhoek is een rechthoekige ingang met bovenlicht aanwezig, op welks latei het jaartal 1560 met te weerszijden steenhouwersmerken is ingehakt (afb. 76). Erboven bevinden zich wederom gekoppelde ontlastingsboogjes, gevat onder een flauwen boog van strekken, zooals wellicht ook boven andere vensters aanwezig was. In den top van den westelijken zijgevel (afb. 73) moet nog een (bij de restauratie weer geopend) flauw spitsbogig venster met eenvoudige traceering vermeld worden, dat eertijds de zolderverdieping verlichtte. Het ten Z. aansluitende stuk muur, waarvan slechts de aanzet was bewaard gebleven, is een ietwat arbitrair product der restauratie. Aan den pandhof heeft de kruisgang spitsboogvensters met in het gevelvlakGa naar margenoot+ liggende harnassen van Gildehauser zandsteen (afb. 74/5 en pl. LXXII, 2). De koppen der door een middenstijl gedeelde vensters toonen drie verschillende traceeringen. In het midden van de oostelijke en noordelijke gevels bevinden zich spitsbogige nissen met rechthoekigen ingang, waarboven een venster met eenvoudiger traceering. De kruisgang c.a. (afb. 72/6 en pl. LXXVIII, 2) wordt overdekt door kruisribgewelven,Ga naar margenoot+ waarbij de gewelfvelden door spitsbogen worden gescheiden. De consoles der kraagstukken zijn meest op telkens gevariëerde wijze behakt. In den noordelijken kruisarm zijn de sluitsteenen der gewelven versierd met rozetten van onderscheiden vorm. Van de gebrandschilderde glazen in den kruisgang zijn er twee gedeeltelijk bewaard gebleven, die renaissancistische voorstellingen van Mozes (pl. LXXVI, 1) en David vertoonen; ze zijn thans opgesteld in het Museum-vertrek in den oostvleugel. Het eerste glas draagt het onderschrift ‘johan de mepsche, kon. mt. rath und lieut. der stadt unde umblande van groningen provest to lopersum agnes sij huijsvrow ao. 1561’, en in de bovenhoeken de wapens-De Mepsche en-Van Munster; het tweede minder goed bewaarde de woorden: johan tho lellens elly ..... sijn huisvrouw ao 1561. Vroeger moeten in den noordvleugel voorts twee glazen aanwezig zijn geweest met jaartal 1545. In den oostvleugel heeft de z.g. stadskamer (pl. LXXVIII, 1) een balkzoldering,Ga naar margenoot+ die oorspronkelijk geheel beschoten was met laatgothische paneelen, welke aan de uiteinden maaswerkversieringen bezaten. Een aantal hiervan is bewaard gebleven; de rest der zoldering kreeg een eenvoudige bijpassende panelleering. De naam van deze kamer is te danken aan een gestucten schoorsteenboezem met forsche Regence-lijsten, waarbinnen het wapen der stad Groningen. De marmeren haardomlijsting, die sinds de restauratie aanwezig is, werd bij | |
[pagina 214]
| |
een Haagschen antiquair aangekocht. Aan de tegenoverliggende zijde is een in twee kleuren geschilderde bedsteden- of buffetnis- en kastenwand opgesteld, bezet met rijke rocaille-versieringen, naar den in Groningen gebruikelijken zwaren en gedurfden trant. Het meest westelijke vertrek is ingericht als tentoonstellingsruimte van ter plaatse gevonden oudheden of bij de restauratie overgebleven fragmenten. Op de bovenverdieping geven balk-afscheidingen, waarop de leemen tusschenwanden kunnen hebben gerust, waarschijnlijk nog de omtrekken aan van verscheidene vroegere cellen langs den pandhof (afb. 73). Ga naar margenoot+ De tweebeukige kelder onder den noordvleugel wordt overdekt door gepleisterde riblooze kruisgewelven, tusschen gedrukte baksteenen gordelbogen, die steunen op afgeschuinde natuursteenen pijlertjes tusschen de beuken (afb. 74 en pl. LXXX, 2). Die kelder is toegankelijk langs een gemetselde trap, van de naastgelegen zaal uit. De hoekzaal heeft een balkzoldering, waarvan een klein gedeelte de oorspronkelijke beschildering met maaswerk heeft behouden. De arkel (afb. 77 en pl. LXXIX, 1) is overwelfd door een op kolonnetten rustend simpel netgewelf, aan welks forschen sluitsteen een lamphaak is bevestigd. Haar vensters kregen voor eenige jaren gebrandschilderde glazen naar ontwerp van den schilder H.A. Bijvoet, in opdracht van de Rijkscommissie van advies voor opdrachten aan beeldende kunstenaars. In een westelijker gelegen vertrek, welks leemen vloer bij de restauratie werd betegeld, is een gothische zandsteenen schouw met kolonnetwangen bewaard gebleven. In den zuider kruisgangsarm staat een klokje, in middellijn 43 en hoog 35 + 7,5 c.M., waarop: sancta maria magdalena vocor anno domini mccccciii. Ga naar margenoot+ Er bestaan historische noch bouwkundige aanwijzingen om met peters (Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1898) te meenen, dat de Kruisheeren hun klooster op den grondslag van een ouder der Praemonstratensen bouwden. Alles wat van de nog staande kloostergebouwen in den kelder en boven den grond in het gezicht komt, heeft een volkomen laatgothisch karakter. Eenige steen van afwijkend (nog grooter?) formaat, die mogelijkerwijze tijdens de jongste restauratie in de fundeering is aangetroffen, kan zeer wel van een bescheiden ouder gebouw, b.v. van een uithof van het klooster te Schildwolde afkomstig zijn geweest. | |
Terhaar.Ga naar margenoot+ Aan den weg van Ter Apel naar Sellingen staat een korenmolen, alhier gebouwd in 1831/2; voorheen walmolen van Boertange. Het is een geheel houten open standerdmolen, die sinds Sept. 1939 eigendom is der stad Groningen. |
|