| |
| |
| |
Begrippenregister
In dit register zijn de termen en begrippen opgenomen die door de in dit boek besproken auteurs gehanteerd worden (bv. persoonlijkheid, ritme), evenals die welke hun standpunt karakteriseren (bv. ergocentrische kritiek, intentionalisme). Termen die men als sleutelwoorden van het tijdvak 1916-1940 kan zien, worden tussen aanhalingstekens geplaatst (‘kreativiteit’, ‘vent’).
De ‘Summary’ is niet in het register verwerkt.
absolute vorm
alg.: 33n3, 40n2; Ad.vScheltema: 47, 49, 50; vDoesburg: 68; vdBergh: 80, 85; Coster: 112; vOstaijen: 168; Marsman: 206; Binnendijk: 237, 237n1, 238, 239-240, 256, 261-262; duPerron: 261-262; vEyck: 312; Vestdijk: 456 |
‘accent’ (‘toon’)
alg.: 486, 486n1; Nijhoff: 138; Marsman: 220, 221, 226, 379n2; Binnendijk: 239, 242-244, 245, 246, 252, 264, 265; duPerron: 408, 408n6; tBraak: 416, 421-422, 434, 434n3, 443, 444; Vestdijk: 471 |
adekwate vorm
alg.: 33n3, 40n2, 479; Kloos: 29; vdBergh: 81, 86, 90, 91; Coster: 111-112; Marsman: 188, 205, 209, 211n3, 218; Binnendijk: 252, 254, 265, 273; Bloem: 288; vEyck: 312, 321-322, 327; Konfessionelen: 356, 356n2; Houwink: 357; Stuiveling: 363-364; du Perron: 396, 402; Vestdijk: 456 |
algemeen-menselijk(heid)
Ad.vScheltema: 48, 51, 52; vdWoestijne: 56; Coster: 113, 114, 115, 116, 117, 120, 483; Nijhoff: 138; vOstaijen: 162; Querido: 193n1; Binnendijk: 242; vEyck: 326, 328, 333; Stuiveling: 364 |
l'art pour l'art
alg.: 32, 282, 492-494; Ad.vScheltema: 46; vdWoestijne: 56; Nijhoff: 140-141, 152; Marsman: 205; Binnendijk: 270; tBraak: 270, 415n4, 422, 422n4, 423-424, 493n1 |
autonomie (van de kunst)
alg.: 84n3; vDoesburg: 64; vdBergh: 83, 84; Coster: 109; Nijhoff: 133, 138, 142; vOstaijen: 156, 165; tBraak: 191; Otten: 195; Marsman: 220-221, 277; Binnendijk: 235-236, 263, 274; vEyck: 320, 326; Engelman: 345; Helman: 350; vDuinkerken: 355; Stuiveling: 368; duPerron: 397, 397n3, 403; Vestdijk: 458, 470 |
autonomie (van het kunstwerk)
alg.: 385n4, 479-480, 481, 482, 485, 489; Verwey: 40; vDoesburg: 64; vdBergh: 84, 91; Coster: 110n2; Nijhoff: 131, 132, 143, 146-147, 151; vOstaijen: 156, 158, 160, 161, 165; Marsman: 219, 220-221, 221n2, 222, 464; Binnendijk: 232, 233, 234, 253, 262; vEyck: 314, 316-317, 320, 321, 325; Engelman: 346; Helman: 349; Houwink: 358, 359, 360; duPerron: 397; tBraak: 442, 443; Vestdijk: 456, 459, 462, 464 |
beeld(spraak), symbool etc.
Verwey: 42; vdWoestijne: 54, 55; vdBergh: 84, 86-87, 90; Nijhoff: 129; vOstaijen: 164, 179, 180; Marsman: 221, 222, 225, 226; Binnendijk: 242, 245, 252, 255; Bloem: 297; Donker: 301; vEyck: 313; vDuinkerken: 354; Stuiveling: 363; tBraak: 417, 428; Vestdijk: 453n2, 460 |
boventijdelijkheid (bovenmenselijkheid)
Verwey: 37, 39; vDuinkerken: 44; Ad.vScheltema: 51; vdWoestijne: 56; vDoesburg: 64; vdBergh: 82; Havelaar: 103; Coster: 110, 117, 493n1; Nijhoff: 130, 134, 135, 139, 140, 141-143, 151; Vestdijk: 140; vOstaijen: 177; Marsman: 203, 205, 206, 221; Ritter: 214; Binnendijk: 232, 233, 234, 235,
|
| |
| |
236, 242, 243, 246, 253, 255, 262n2, 493; tBraak: 270, 414-415, 416, 444, 493n1; vEyck: 315-318, 320, 328, 329, 332, 333, 335n5; Houwink: 357-360; Stuiveling: 364, 368; duPerron: 403 |
‘dekadentie’ (‘ontbinding’ etc.)
Ad.vScheltema: 45; Coster: 112, 119; Marsman: 206-207; vEyck: 329, 329n1, 334, 337, 337n3, 488n1; G. Bruning: 342, 343, 344 |
eenheid van vorm en inhoud
zie vorm en inhoud (funktionele samenhang van -), en: adekwate vorm |
epigonisme
zie: oorspronkelijkheid |
ergocentrische (intrinsieke) kritiek
alg.: 1, 16, 481, 482; Coenen: 24-25; Kloos: 31; Verwey: 41; Coster: 121; Nijhoff: 146-147; vOstaijen: 175-180; Marsman: 200, 217, 223, 225, 226, 227; Binnendijk: 247, 249, 250, 253, 390, 464; Bloem: 296; vVriesland: 297; Donker: 301, 304n1, 307; vEyck: 322-323, 324, 325-326, 327, 330; Stuiveling: 364-365; tBraak: 436, 445; Vestdijk: 451-452, 462, 462n2, 463, 464, 468, 486 |
‘estheti(ci)sme’
Coster: 100; tBraak: 195, 279n1, 282-283, 379, 388, 415, 420n6, 425, 432, 441, 441n2; Marsman: 202, 203, 210, 211, 214, 279, 484-485; Binnendijk: 255, 484-485; duPerron: 278-279, 279n1, 376n1, 379, 388, 395, 402; Donker: 306-307; vEyck: 319; vDuinkerken: 352, 354-355; Stuiveling: 363; Vestdijk: 480 |
‘extase’ (‘gelukzaligheid’, ‘verrukking’)
Bastiaanse: 33; Coster: 110, Nijhoff: 110, 130, 183; vOstaijen: 159, 172-173, 183; vEyck: 320, 330; Engelman: 346, 347; Marsman: 430; tBraak: 430-431 |
gedragsvorm, het gedicht als -
vdBergh: 91; vOstaijen: 162; Marsman: 210, 223, 226; Binnendijk: 232; Bloem: 297; vEyck: 315, 327, 328; vDuinkerken: 355; duPerron: 385 |
harmonie met kosmos (van mens of kunst)
Verwey: 38; vDoesburg: 74; vdBergh: 84; Nijhoff: 133; vEyck: 310, 314, 315, 317n1, 328, 333, 336; Helman: 350 |
heterokosmos, het literaire werk als -
vdBergh: 84, 91; Nijhoff: 132, 136n2, 138; Marsman: 207-208; Binnendijk: 232, 233; Houwink: 357: tBraak: 442, 443 |
‘idee’
Bastiaanse: 34; Verwey: 38, 41; vdWoestijne: 55; De Stijl: 60; vDoesburg: 63; vdBergh: 87; Havelaar: 103; Coster: 115; Nijhoff: 143; vOstaijen: 164; vKlinkenberg: 192; Marsman: 196; Stuiveling: 365; tBraak: 426, 428, 431-432, 432n1, 433, 439-440, 443n1, 445n1, 489; Vestdijk: 473; duPerron: 489 |
identifikatie (van criticus met auteur of werk)
alg.: 483; Coenen: 25; Kloos: 30, 31; Bastiaanse: 34; Verwey: 41, 42; vDoesburg: 69; Coster: 113; Querido: 193n1; Binnendijk: 246; Donker: 301, 304; Helman: 348; tBraak: 434, 435; vVriesland: 435; Greshoff: 438; Vestdijk: 462, 463-464, 468 |
identiteit van woord en ding
Nijhoff: 137-139; vOstaijen: 166; Vrije Bladen: 195n5; Donker: 305; vDuinkerken: 355; tBraak: 417 |
impressionisme (in kritiek)
alg.: 487, 487n1; Kloos: 30, 31; Coster: 30, 106, 120; vdWoestijne: 53; Havelaar: 105; Marsman: 218-219, 222; Binnendijk: 242-243, 246, 255; duPerron: 408-409, 408n5; tBraak: 434-435; Vestdijk: 464 |
intentionalisme
alg.: 482, 482n2, 483, 484; Kloos: 25n3, 31; Coster: 121; Marsman: 212, 220; Binnendijk: 246, 250; vDuinkerken: 351, 353n5; duPerron: 407-408; tBraak: 407n5, 428, 435; Vestdijk: 462, 462n2, 483, 486; Stuiveling: 482n2; Ritter: 483 |
‘intuïtie’
Carry vBruggen: 26; vDoesburg: 66, 67; vdBergh: 82; Coster: 109, 117, 119; vOstaijen: 159, 168, 168n6; Marsman: 213; tBraak: 223, 440; vEyck: 317 |
‘inzet’
Marsman: 213, 224n1; Donker: 307; Helman: 350; duPerron: 391, 394-397, 399; tBraak: 425, 432-433 |
klank
Verwey: 42; vdWoestijne: 56; De Stijl: 61; vDoesburg: 67; vdBergh: 76, 77, 84, 88; Kelk: 77; Werkman: 88, 89; vOstaijen: 160, 168, 168n1, 170, 172, 175; Marsman: 223; Binnendijk: 242, 253, 255, 264; Donker:
|
| |
| |
302, 307; tBraak: 428; Vestdijk: 453-454, 454n6, 455, 471, 473-474 |
kognitief karakter van de kunst
alg.: 494, 496, 496n2; vdBergh: 83-84; Nijhoff: 131; vOstaijen: 157, 159, 168-169, 175, 176, 184n1; vEyck: 317 |
koherentie (als eigenschap of norm)
Verwey: 41, 42; E.d'Oliveira: 73-74; vdBergh: 90, 93; Nijhoff: 143-144, 151; vOstaijen: 158, 165, 176; Marsman: 225; Binnendijk: 239, 249-250, 251; vEyck: 323, 325; Houwink: 357-358; Vestdijk: 463n1 |
kommunikatie, literatuur als -
alg.: 278, 282, 385n4, 480, 481-482, 484, 490, 491-492; Coster: 110; Nijhoff: 131, 136n2, 137, 138, 139; vOstaijen: 164, 165, 167, 172,; vWessem: 194-195; Binnendijk: 231, 232, 241, 263, 280n4; tBraak: 267, 280-281, 424, 428, 443; duPerron: 277-278, 280-281, 280n4, 383, 385, 388, 391, 392, 393, 490, 491; Marsman: 280, 386, 430-431; vEyck: 313, 320; Helman: 347, 348-350; vDuinkerken: 353; Stuiveling: 361n2; Greshoff: 371-372; Gossaert: 481 |
konsistentie
zie: koherentie |
‘kosmisch’
vdBergh: 72, 84; Nijhoff: 130; vOstaijen: 159; Querido: 193; Marsman: 204, 211; Donker: 306, 306n1; vEyck: 315-316 |
‘kreatief’, ‘scheppend’ (van woord, vorm, taal)
alg.: 278, 389-390; vDoesburg: 69, 70; Nijhoff: 129, 130, 131-132, 134, 135-141, 151n2, 152, 222n1; vOstaijen: 157, 175; Marsman: 189, 190, 192, 192n3, 200, 204, 205, 205n4, 208, 209, 210, 211, 214, 219, 220, 226, 276, 277; Querido: 193; Binnendijk: 232, 234, 235n3, 237, 238, 239, 240-242, 245, 246, 256, 262, 263, 264, 270-271, 274, 276, 386, 484; tBraak: 266, 267, 268, 270, 271-272, 274, 374; duPerron: 275-276, 275n1, 276, 277, 278, 382n1, 393; Bloem: 294; Donker: 302, 307; vEyck: 317n1; vDuinkerken: 354; Vestdijk: 465 |
‘leven’
vDoesburg: 77; vdBergh: 78; Coster: 114, 118; Marsman: 190, 206, 207, 208, 210, 318; Binnendijk: 237; vEyck: 314, 315, 316, 321, 321n3, 324, 325, 328, 330, 333, 334; G.Bruning: 343; Engelman: 345; duPerron: 397; tBraak: 414-415, 418, 423, 424, 428, 480 |
levensbeschouwing in de literatuur
alg.: 282, 481, 483, 484, 492, 493; Beiaard: 23; Coster: 30, 98; Ad.vScheltema: 44-52; vDoesburg: 67-68, 68n1; vdBergh: 82; Stem: 97, 98, 101; Havelaar: 102, 103, 104; Nijhoff: 128, 141-142; vOstaijen: 161, 162, 163, 177; Nu: 193; Binnendijk: 196, 231, 246, 250, 282-283; Helman: 196, 346-350; tBraak: 196, 203, 266-267, 282n1, 283, 342, 373, 374, 375-376, 378, 412, 413, 432, 437, 443n5, 444, 444n1; Bloem: 293-295; Donker: 305, 306-307; vEyck: 310, 312, 313n2, 315-318, 324n2, 329, 331-332, 333-336; katholieken: 339-342; Engelman: 346; vDuinkerken: 351-355; Houwink: 356-360; Heeroma: 356n2; Stuiveling: 361-364, 367, 368; duPerron: 373, 374, 375-376, 378, 399; Roelants: 375n1; Vestdijk: 453-454 |
‘levensgevoel’
alg.: 495n1; Marsman: 203; Binnendijk: 254; Bloem: 293-295, 297; vEyck: 321, 328, 336; tBraak: 443 |
maat (metrum)
Ad.vScheltema: 49; vdWoestijne: 56; Kelk: 77; vdBergh: 84, 88, 90; Nijhoff: 139, 149; vOstaijen: 159, 168; Marsman: 222; Binnendijk: 233; Bloem: 291, 297; Vestdijk: 455, 473 |
‘magisch’ (ook: ‘alchemie’ etc)
Nijhoff: 137, 139; Marsman: 200, 219, 279; Binnendijk: 233, 241, 242, 246, 264; tBraak: 268, 374, 424; Bloem: 290; Donker: 302; vDuinkerken: 354, 355; du Perron: 385, 404 |
‘man-tegen-man’
Marsman: 222n3, 306; Stuiveling: 365; duPerron: 398; tBraak: 411n1, 436 |
‘masker’ (‘akteur’, ‘vermomming’ etc)
Marsman: 227; Binnendijk: 242; duPerron: 278, 376n2, 388-389, 390-391, 392, 393, 394, 396, 399, 401, 401n7, 404n2, 407; vDuinkerken: 353; Greshoff: 371-372; tBraak: 412, 414n1, 424, 425, 426, 429, 430-431, 434, 440, 444n2 |
‘menselijk(heid)’
Ad.vScheltema: 52; vDoesburg: 68n1; Coster: 100, 107, 110n2, 113, 116, 116n3, 117, 304; Nijhoff: 129, 130; vOstaijen: 161, 184; Marsman: 207, 211, 214, 221n2, 222, 277, 279; Binnendijk: 234, 236, 263, 270, 274; tBraak: 266, 269, 270, 272, 424, 429, 440, 444; Bloem:
|
| |
| |
292; Donker: 304; vEyck: 312, 313, 319, 320, 324, 332, 334; Greshoff: 371; duPerron: 391, 392, 397n2, 403, 404; Vestdijk: 448, 449, 461, 480 |
mimesis
zie: autonomie |
‘moed’
Bloem: 294n3; duPerron: 391, 394-397, 399; tBraak: 416, 433 |
morele normen (in kritiek)
alg.: 303; Beiaard: 23; Coster: 30, 108, 115, 119, 120; vDoesburg: 68n1; vWessem: 76; Houwink: 76; Havelaar: 105; Nijhoff: 142; vOstaijen: 162, 177; Marsman: 218; G. Bruning: 342, 343; vDuinkerken: 351-352, 353-354 |
objektiviteit (van de kritiek)
alg.: 214-215, 216, 445n1, 483; Coenen: 25; Kloos: 27-28, 31; Verwey: 41; Werkman: 89n4; vOstaijen: 176, 181; Binnendijk: 191, 271; Querido: 193n1; tBraak: 193n1, 416, 422n4, 437, 441, 445, 493n1; Stuiveling: 198, 199, 215-217, 365-368, 482n2; Marsman: 212-217, 218, 222, 227-228; vKlinkenberg: 213; Ritter: 213-214, 216; Binnendijk: 271; Donker: 301; vEyck: 324-325; G.Bruning: 344-345; H.Bruning: 345 |
onderbewuste, kreatieve rol van het -
Bastiaanse: 33, 34; Verwey: 40n3; vdWoestijne: 56; vDoesburg: 67-68; Werkman: 88-89; vdBergh: 89n5; Nijhoff: 140; vOstaijen: 163, 169, 170-174, 180; Binnendijk: 232, 241; Donker: 302; vEyck: 316 |
ontpersoonlijking
Bastiaanse: 34; Verwey: 39; Ad.vScheltema: 51; Nijhoff: 132-133, 134-135, 136n2, 137, 139, 141-143, 147-148, 149, 153, 183; vOstaijen: 160, 163, 165, 166, 167, 171-172, 175, 183; Binnendijk: 230-231, 232, 235, 238-239, 241, 242, 244, 245, 245n1; duPerron: 276, 393, 403, 404n2, 406n2; Bloem: 292; vEyck: 316-317, 320; Helman: 349; Greshoff: 371; tBraak: 416, 429, 431, 443, 444, 480; Vestdijk: 449, 472n2 |
ontstaanspoëtica
alg.: 485; Kloos: 29; Bastiaanse: 33-34; Verwey: 35, 38, 39; Ad.v.Scheltema: 50, 51; vdWoestijne: 53-56; vdBergh: 82, 89, 90; Werkman: 88-89; Nijhoff: 125, 131, 133, 136n2, 140, 143, 143n2; Vestdijk: 140; vOstaijen: 157-158, 159, 170-174; Marsman: 209-210; Binnendijk: 230-231, 232, 233n3, 240, 246, 247, 250, 256, 277; Bloem: 288, 289, 289n1, 296; Donker: 302, 303; tBraak: 430-431, 435n5 |
oorspronkelijkheid
alg.: 274n1; vdBergh: 73, 81, 84-85, 86; vOstaijen: 157, 171, 177-178, 178n2, 386n4; vWessem: 201; Binnendijk: 233, 243, 244, 272-274, 279; tBraak: 261, 267-268, 270, 271, 273-274, 374, 377-378, 414, 434; Marsman: 276-277, 279; duPerron: 277, 374, 377-378, 386, 390, 403; Bloem: 292, 293; Donker: 305, 307; vDuinkerken: 352; Vestdijk: 450n5, 456 |
‘organisch’ (‘organisme’)
vDoesburg: 64; Coster: 109, 115; Nijhoff: 130, 134, 142, 146, 149, 151; Marsman: 146, 190, 192, 208, 209, 210, 222, 226; vOstaijen: 156, 158, 160, 161, 174, 180; H.Bruning: 217n5; Binnendijk: 230, 238-239, 253, 262, 265; vEyck: 320, 321; Engelman: 346; tBraak: 442; Vestdijk: 448 |
persona poëtica
alg.: 481, 489; Verwey: 39-40; Nijhoff: 143, 143n1; Marsman: 226; Binnendijk: 247; Bloem: 291, 292; Donker: 302, 305; vEyck: 320, 322-323, 486; duPerron: 392 |
personalistische kritiek
alg.: 1, 405n2; Havelaar: 24, 102; Coster: 113, 121, 121n2; Marsman: 222n3, 306; Bloem: 296; Donker: 301, 304, 306; Roeping: 340; duPerron: 399, 400-401, 405; tBraak: 436, 437 |
persoonlijkheid van de criticus
alg.: 483-484; Coster: 32, 100, 113, 114, 116, 121; Marsman: 213, 464; Binnendijk: 247; tBraak: 267, 436, 438, 445; Donker: 304, 307; H.Bruning: 345, 366n1; Stuiveling: 367; Bloem: 372; duPerron: 399, 401, 404, 407; Vestdijk: 464-467 |
persoonlijkheid (van de kunstenaar)
alg.: 1, 389-390; vdWoestijne: 54; vdBergh 73, 74, 78, 81, 83, 84, 85, 92, 92n2; Coster: 100, 111-112, 114-115, 116, 121; Havelaar: 104; Nijhoff: 131; vOstaijen: 160, 174-175; Marsman: 226, 484; Binnendijk: 231, 244-245, 247, 272, 273, 274; tBraak: 249, 269, 274, 374, 380, 414, 415, 416, 423, 425-426, 427, 428, 429, 431, 432-434, 480, 487; duPerron: 276, 374,
|
| |
| |
385n5, 386, 389-393, 394, 394n5, 399, 400, 401, 404, 407, 480; Bloem: 291-293, 295, 372, 388n1; Donker: 304, 305, 307; vEyck: 315, 319-320, 321-323, 324, 327, 330, 331, 335n2; H. Bruning: 345; Helman: 347; vDuinkerken: 352, 353; Stuiveling: 365; Vestdijk: 448, 449, 450, 450n5, 459, 463
zie ook onder ‘vent’ |
primaat van de poëzie
alg.: 282, 490; Verwey: 37n4; vWessem; 194, 372; Marsman 203, 278, 280, 318; Binnendijk: 229n1, 264, 278, 280; tBraak: 267, 268, 270, 273, 278, 280, 372, 373-376, 419n1, 424, 426-432, 441, 494; duPerron: 278, 280, 372, 373-376, 385-387, 387n1, 390, 392, 402-404, 404n2, 434, 494; vEyck: 311n1. 318, 318n4, 331; Greshoff: 372; Vestdijk: 456 |
ratio, scheppende rol van -
vdWoestijne: 54; De Stijl: 60; vOstaijen: 169, 172, 174; Bloem: 296; duPerron: 407 |
ritme
Bastiaanse: 33; Verwey: 33n4, 39, 42; Gossaert: 40, 298, 481; Ad.vScheltema: 50; vdWoestijne: 54, 56; vdBergh: 85, 87, 88, 89n6; Werkman: 89; Nijhoff: 145, 145n1, 485n2; vOstaijen: 159-160, 168, 174, 180; tBraak: 191n2; Marsman: 220, 221, 225; Binnendijk: 232, 233, 235, 237, 240, 249, 254, 264-265; vEyck: 314-315, 317, 327, 329; Stuiveling: 363; duPerron: 394; Vestdijk: 472, 473 |
rijm (assonance, alliteratie etc)
Ad.vScheltema: 49; Kelk: 77; vdBergh: 84, 87, 89n5, 90, 91; Werkman: 89; Nijhoff: 139, 144, 145, 148-149; Marsman: 221, 222; Binnendijk: 235; Bloem: 289; Donker: 302; Vestdijk: 471, 472 |
strukturele kritiek
alg.: 16, 487; Nijhoff: 144; Marsman: 223, 224-225; Binnendijk: 251-252, 253, 254-255; vEyck: 324 |
subjektiviteit (van de kritiek)
alg.: 216, 483, 487n1; Coster: 32, 113, 113n1, 116; Havelaar: 104-105; Marsman: 200, 212-217, 222; tBraak: 268-269, 416, 437, 445, 445n1; vEyck: 324-325; G.Bruning: 344; Stuiveling: 366-368; Vestdijk: 464, 467 |
toetsbaarheid van het oordeel
alg.: 486; vOstaijen: 178-179, 182, 182n4; Marsman: 213; Stuiveling: 215, 216, 367; Binnendijk: 251, 255; Donker: 307; vEyck: 327n1, 329, 336; duPerron: 409; Vestdijk: 467 |
transformatie van werkelijkheid in kunst
alg.: 485, 490; Bastiaanse: 34; Verwey: 38-39; Ad.vScheltema: 50, 51; vdWoestijne: 54; vDoesburg: 63, 64, 65, 76-77; Coster: 108; Nijhoff: 129-135, 331n7; vOstaijen: 170; Marsman: 189-190, 200, 203-204, 204n2, 206, 211, 219, 221, 226, 277; tBraak: 191n2; Binnendijk: 230-231, 234, 236-237, 237n2, 241, 245, 253, 263; Donker: 304; vEyck: 312-313; Engelman: 346; Houwink: 359; duPerron: 391, 393, 397, 397n5; Vestdijk: 454 |
‘tucht’ (‘discipline’, ‘orde’)
vDoesburg: 64; vdBergh: 81, 84, 86; vOstaijen: 157, 181; Marsman: 189, 206, 211; Binnendijk: 232, 237, 272; Donker: 306; Engelman: 345; vDuinkerken: 355; Houwink: 357-358 |
typografie, werking van -
De Stijl: 61; vDoesburg: 64, 67, 68n2, 152; Nijhoff: 149; vOstaijen: 163 |
uitspraak over de werkelijkheid, kunst als eigensoortige -
alg.: 494-497; Nijhoff: 133, 138; vOstaijen: 157, 168-169, 175, 177; Marsman: 200 |
‘universeel’
Ad.vScheltema: 51; vDoesburg: 67, 74; vdBergh: 72, 73, 83, 84; vWessem: 75; Marsman: 213; vEyck: 314, 317 |
‘vent’
alg.: 1-2, 282, 389-390; tBraak: 270, 373, 374, 376-378, 478; Binnendijk: 274; Marsman: 277; Bloem: 277, 292, 293; duPerron: 278, 280, 374, 376-378, 386, 388, 390; Vestdijk: 376, 461 |
‘verbeelding’ (‘verbeelden’)
Bastiaanse: 34; Verwey: 37, 38, 41, 42, 234n3; Ad.vScheltema: 50; vdWoestijne: 53-54; Havelaar: 103; Nijhoff: 129; Marsman: 205n2, 212; Binnendijk: 232, 233, 236, 237, 243, 247, 252, 264; Bloem: 294; Donker: 301, 303; vEyck: 316-317, 317n1, 323, 325, 333; Houwink: 358; tBraak: 442 |
verwantschap als norm of faktor in de kritiek
Verwey: 41; Coster: 113; Stuiveling: 198, 215, 216, 366; B. Verhoeven: 215n2; Mars- |
| |
| |
man: 222n3; duPerron: 398-402, 405; tBraak: 443n5; Vestdijk: 466-467 |
‘vitaliteit’ (‘vitalisme’ etc)
Vrije Bladen: 188; Marsman: 192, 192n3, 199, 202, 205, 205n4, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 213, 218, 220, 226, 484; vdBergh: 195; Ritter: 214; Binnendijk: 237; tBraak: 374, 414-415, 415n4, 432, 484-485; duPerron: 374 |
‘volzin’
Verwey: 39, 39n3; vdBergh: 72, 80, 81, 86; vOstaijen: 164, 171; vEyck: 314n1, 329, 488n1; tBraak 442n2, 488 |
vorm
alg.: 1-2, 152, 282, Ad.vScheltema: 47; De Stijl: 61; vDoesburg: 63, 64, 67, 152; Havelaar: 103; Coster: 109-110, 110n2, 111, 112; Nijhoff: 125, 127, 129-135, 136n2, 137, 141, 152, 477-478, 485n2; vOstaijen: 161, 178n2; Marsman: 190, 192, 205-206, 207, 208-212, 214, 221, 222; tBraak: 191, 270, 414-416, 423, 431, 480; H.Bruning: 217n5; Binnendijk: 231, 232, 234, 236, 237; 238, 239-240, 249, 252, 256, 265; Bloem: 290, 291, 293, 295; Gossaert: 298; Donker: 302, 304, 307; vEyck: 312, 312n1, 313-314, 317, 320, 321n3, 321-322, 330, 331n7, 333; Engelman: 346; Helman: 347, 350; duPerron: 386, 402; Vestdijk: 455-461, 462 |
vorm en inhoud, funktionele samenhang van -
alg.: 66n2, 479; Verwey: 40; Ad.vScheltema: 48, 49; De Stijl: 61; vDoesburg: 65, 66; vdBergh: 93; Nijhoff: 129-135; vOstaijen: 158-163, 164-165, 172; Marsman: 211, 222; Binnendijk: 232, 256; Bloem: 288-290, 297, 485n3; Gossaert: 299, 485n3; Donker: 304-305; vEyck: 312-315, 321, 481; tBraak: 423; Vestdijk: 453-454, 455-461, 470-472 |
‘vormkracht’ (‘vormvermogen’)
Nijhoff: 136; vOstaijen: 159; Marsman: 192, 202, 203-208, 209, 211, 212, 214, 222, 459n1; Binnendijk: 234, 234n3, 238-239, 240, 241, 245, 246, 249, 262, 272, 276; Donker: 302; vEyck: 317, 318n4, 320; vDuinkerken: 352; Vestdijk: 459n1 |
‘woord’
vdWoestijne: 55; DeStijl: 61; vDoesburg: 65, 66, 67, 68, 69; vdBergh: 86, 87, 90; Coster: 109; Nijhoff: 129, 132, 133, 135-141, vOstaijen: 156, 163, 165, 166, 167, 169, 170, 171, 489; tBraak: 191n2, 417, 422, 423, 428, 442n2, 488-489; Binnendijk: 263; vDuinkerken: 355; duPerron: 385 |
zelfwerkzaamheid (van woord, vorm, taal)
alg.: 493; Nijhoff: 135-141, 269, 493n1; vOstaijen: 170-171; Marsman: 205-206, 205n4; 278; Binnendijk: 241, 241n3, 269, 276, 278; tBraak: 267, 269, 278; duPerron: 278; Bloem: 290, 293; Donker: 302; vEyck: 320, Vestdijk: 462
zie ook: ‘kreatief’ |
|
|