| |
| |
| |
Lijst van geciteerde werken
Bij werken van twee auteurs die een onderscheidbare bijdrage hebben geleverd (bijvoorbeeld in een briefwisseling), is de titel op één van beide namen opgenomen, terwijl bij de andere naam een verwijzing te vinden is. Zijn er meer dan twee auteurs, dan wordt het werk onder de titel opgenomen, en wel bij het eerste woord daarvan, tenzij dit een lidwoord is; dit laatste geldt ook voor tijdschrifttitels.
Aafjes, Bertus, ‘Tegenzin en zin’. Den Gulden Winckel, 41ste jg (jan. 1942), p 6. |
Adama, C.S. - van Scheltema, zie Scheltema. |
aNti-schUnd. Utrecht, z.j. (1927). |
Bartling, D., Over het begrip ‘leven’ in de kunstleer van hedendaagse Nederlandse literatoren. Assen, 1935.
‘Wetenschappelijke aesthetica; een Nederlandsche bijdrage’. In: Groot Nederland, 1938, I, p 255 vlgg. |
Bastiaanse, Frans, ‘De techniek der poëzie’. In: De Nieuwe Gids, 31ste jg (1916), eerste halfjaar, p 708-725 en p 893-913. |
De Beiaard. Maandschrift. 1ste jg (1916), deel I en II. |
Bellemans, A.T.W., Poëtiek van Paul van Ostaijen. Antwerpen, 1939. |
Bergh, Herman van den, Nieuwe tucht; studiën. Amsterdam, z.j. (1928).
‘Over Guillaume Apollinaire’. In: De Vrije Bladen, 1ste jg (1924), p 49 vlgg, p 98 vlgg, p 131 vlgg, p 194 vlgg, p 231 vlgg.
De spiegel. Amsterdam, 1925.
Verzamelde gedichten. Amsterdam, 1957. |
Herman van den Bergh bij zijn zeventigste verjaardag. Raam, nr 32, febr. 1967. |
De Beweging. Algemeen maandschrift voor letteren kunst wetenschap en staatkunde. 12de, 13de, 14de en 15de jg (1916-1919). |
Binnendijk, D.A.M., Commentaar. Maastricht, 1931.
‘Dogma of aesthetica’. In: De Vrije Bladen, 8ste jg (1931), p 60 vlgg.
Forma formans. Amsterdam, 1947.
Gewikt, gewogen; beschouwingen en critieken over moderne Nederlandsche poëzie. Amsterdam. 1942.
Prisma; bloemlezing uit de Nederlandsche poëzie na 1918; verzameld en ingeleid door -. Blaricum, z.j. (1930).
Een protest tegen den tijd; inleiding tot de poëzie van P.C. Boutens. Amsterdam, 1945.
Randschrift; verzamelde critische beschouwingen. Amsterdam, z.j. (1951). (serie Peiling en perspectief, IV)
Tekst en uitleg. Amsterdam, 1941.
Tekst en uitleg; tweede reeks. Amsterdam, 1942.
Tekst en uitleg; derde reeks. Amsterdam, 1946.
Zin en tegenzin. Amsterdam, 1939.
|
| |
| |
‘Inleiding’ bij Herman van den Bergh, De spiegel.
Zie verder Dresden, S. |
Bittremieux, C., P.N. van Eyck. Antwerpen/Brussel/Gent/Leuven, 1947. (serie Hedendaagsche dichters) |
Bloem, J.C., Aphorismen. Amsterdam, 1952.
‘De oude mensch’. In: De Gids, 93ste jg (1929), II, p 405-425.
Terugblik op de afgelegde weg. Amsterdam, 19562.
Verzamelde beschouwingen. 's-Gravenhage, 1950.
Verzamelde gedichten. 19655. |
De boekenboom; zestig jaar schrijven in Nederland. Z.p., z.j. (Uitgave ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van de Vereniging van Letterkundigen, 1965) |
Bomhoff, J.G., ‘De literaire theorie van Menno ter Braak’. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1960-1961. Leiden, 1916. (p 3-13)
‘Van Eyck en het probleem der literaire kritiek’. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1958-1959. Leiden, 1959. (p 3-12) |
Borgers, G., ‘Epistolaire verkenningen; een briefwisseling tussen Paul van Ostaijen en E. du Perron uit 1925’. In: Maatstaf, 5de jg nr 10 (januari 1958), p 641 vlgg.
‘Je oordeel is voor mij van waarde; een briefwisseling tussen Paul van Ostaijen en E. du Perron uit de jaren 1926-1927’. In: Maatstaf, 5de jg nr 11 (febr. 1958), p 755 vlgg.
‘Klare wijn bij een ziekbed; brieven van E. du Perron aan Paul van Ostaijen uit het winterhalfjaar 1927-1928’. In: Maatstaf, 5de jg nr 12 (maart 1958), p 787 vlgg.
Zie verder Rodenko, Paul. |
Borsboom, A., Menno ter Braak; onpersoonlijk nihilisme en nihilistische persoonlijkheid. Amsterdam, 1962. (gestencild proefschrift) |
Burssens, Gaston, ‘Dagboekbladen’. In: Podium, 7de jg nr 4 (juli - aug. 1951), p 271 vlgg.
Paul van Ostaijen zoals hij was en is. Wilrijk/Antwerpen, 1933. |
Braak, Menno ter, Afscheid van domineesland. Brussel, 1931. (serie Standpunten en getuigenissen)
Man tegen man. Brussel, 1931. (serie Standpunten en getuigenissen)
‘Prisma of dogma?’. In: De Vrije Bladen, 8ste jg (1931), p 15 vlgg.
Verzameld werk. Amsterdam, 1950-1951. (7 delen)
‘Inleiding’ bij W.A. Paap, Vincent Haman.
- en E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940. Amsterdam 1962, '64, '65. (3 delen)
Zie verder Over Menno ter Braak. |
Brandt Corstius, J.C., ‘De nieuwe beweging; haar internationale karakter en het aandeel van Noord- en Zuid-Nederland’. De Gids, 120ste jg nr 6 (juni 1957), p 363 vlgg. |
Bruning, Gerard, Nagelaten werk. Nijmegen 19272.
Verontrust geweten. Brugge, 1962. |
Bruning, Henri, ‘Marsman als criticus’. In: In memoriam H. Marsman, Criterium, september 1940, p 38 vlgg.
Subjectieve normen. Bergen, 1936. |
Cairns, Huntington, ‘Introduction’. In: Lectures in Criticism. |
Carloni, J.-C., et Jean-C. Filloux, La Critique littéraire. Paris, 1963. (serie Que sais-je?) |
Coster, Dirk, Brieven. Leiden, 1961. (Deel 1 t/m 3 van Verzamelde werken, zie hierna)
Marginalia. Arnhem, 19213.
‘Naar aanleiding van Frans Coenen's Charles Dickens en de Romantiek’. De Wereld, 2de jg nr 26 (15 maart 1912), pp 6 en 7.
Het tweede boek der marginalia. Amsterdam, 1939.
Verzameld proza. Arnhem, 1925.
Verzameld proza; tweede bundel. Arnhem, 1927.
Verzamelde werken. Leiden, 1961-1967. (8 delen)
Zie verder De nieuwe Europeesche geest in kunst en letteren. |
| |
| |
Criterium, zie In memoriam H. Marsman. |
Deprez, Ada, E. du Perron; 1899-1940; zijn leven en zijn werk. Brussel/Den Haag, z.j. |
Deyssel, Lodewijk van, ‘H. Marsman’. Maatstaf, 4de jg nr 7/8 (oktober/nov. 1956), p 496 vlgg. |
Donker, Anthonie, Fausten en faunen; beschouwingen over boeken en menschen. Amsterdam, 1930.
Hannibal over de Helicon?; een nieuwe dichtergeneratie en haar werkelijkheid. Arnhem, 1940.
Nijhoff, de levensreiziger; een schets van zijn dichterschap. Amsterdam, 19562.
De schichtige Pegasus; critiek der poëzie omstreeks 1930. Brussel, 1932. (serie Standpunten en getuigenissen)
Ter zake; beschouwingen over litteratuur en leven. Arnhem, 1932.
De vrijheid van den dichter en de dichterlijke vrijheid; een critiek op de moderne poëzie. Arnhem, 1946.
Zie verder onder Donkersloot, Dr. N.A. |
Donkersloot, Dr. N.A., De episode van de vernieuwing onzer poëzie (1880-1894). Z.p., 1929. (proefschrift)
‘Het expressionisme in de Nederlandse letterkunde’. In: Het expressionisme, p 5 vlgg.
Zie verder onder Donker, Anthonie, en onder Wegens uitnemende verdiensten. |
Dresden, S. en D.A.M. Binnendijk, Critiek op de tweesprong; vertoog in brieven. Z.p. (Amsterdam), 1952. |
Drion, H., ‘Emigrant uit domineesland’. In: Het conservatieve hart. Amsterdam, 1966. (p 83-97) |
Drost, F., Carel Steven Adama van Scheltema. Arnhem, 1952. (proefschrift) |
Duinkerken, Anton van, Ascese der schoonheid; een commentaar op de poëzie van A. Roland Holst. Amsterdam, z.j.
De beweging der jongeren. Hilversum, z.j. (1933). (Credo, vivo I)
Gorter, Marsman, Ter Braak. Utrecht, 1967.
Roofbouw. Tilburg, 1929.
Het tweede plan. Amsterdam, 1945.
Twintig tijdgenooten; Nederlandsch proza na 1930. Schiedam, z.j.
Verzamelde geschriften II; debat en polemiek. Utrecht/Antwerpen, 1962. |
Engelman, Jan, ‘Aveuglement du coeur’. In: De Vrije Bladen, 7de jg nr 11 (nov. 1930), p 305 vlgg.
Martinus Nijhoff; de veelkantige criticus. Hasselt, 1965. (bloemlezing met inleiding)
Parnassus en Empyreum. Maastricht, 1931. |
Het expressionisme. Den Haag, 1954. |
Eyck, P.N. van, Kritisch onderzoek en verbeelding; rede ter aanvaarding van het hoogleraarsambt aan de universiteit te Leiden op 8 november 1935 uitgesproken. 's-Gravenhage, 1935.
‘De redactie van De Gids en haar kritikus voor poëzie’. De Witte Mier, nr 7 (september 1925), p 313-336.
Verzameld werk; deel 3-6. Amsterdam, 1959-1962.
- en H. Marsman, De briefwisseling tussen -. 's-Gravenhage, 1968. (Ingeleid door H.A. Wage en van aantekeningen voorzien door A.P. Verburg; Serie Achter het boek)
- en M. Nijhoff, ‘Verzen en vezels’. Maatstaf 5de jg nr 8 (nov. 1957), p 514 vlgg. (Artikel van Van Eyck over Vormen met een daarop gevolgde briefwisseling, verzorgd en ingeleid door W. Gs Hellinga) |
Forum. Maandschrift voor letteren en kunst. Jaargang I-IV, 1932-1935. |
Galen Last, H. van, ‘Scrutiny en Forum’. In: Hollands Weekblad, 3de jg nr 136 (20 dec. 1961), p 14 vlgg. |
Het Getij. Maandschrift voor jongeren. Jaargang I-VII, 1916-1922. |
Geyl, P., ‘Herinnering aan P.N. van Eyck’. In: Amsterdams Tijdschrift voor Letterkunde, 2de jg nr 4/5 (sept./oktober 1954), p 23 vlgg. |
| |
| |
De Gids, 79ste jg (1916). Zie verder In memoriam Martinus Nijhoff. |
Gomperts, H.A., ‘Essay en kritiek’. In: De boekenboom, p 70-81.
‘De functie van de literaire polemiek’. Maatstaf, 8ste jg nr 11 (febr. 1961), p 688-699.
De geheime tuin. Amsterdam, 1963.
Jagen om te leven. Amsterdam, 19602.
De schok der herkenning; acht causerieën over de invloed van invloed in de literatuur. Amsterdam, 1959. |
Gossaert, Geerten, Essays. Helmond, z.j. |
Goudsblom, J., Nihilisme en cultuur. Amsterdam, 1963. |
's-Gravesande, G.H., E. du Perron; herinneringen en bescheiden. 's-Gravenhage, 1947.
‘Een onderhoud met Garmt Stuiveling’. In: Den Gulden Winckel, aug. 1933, p 143, tweede kol. vlgg.
Sprekende schrijvers; Nederlandsche en Vlaamsche letterkundigen in gesprek met -. Amsterdam, 1935. |
Greshoff, J., ‘Aan een dichter’. In: Verzameld werk; zwanen pesten. Amsterdam, 1948. (p 100 vlgg; Zwanen pesten is deel III van Verzameld werk.)
Volière. 's-Gravenhage, 1956. |
Groot Nederland. Letterkundig maandschrift voor den Nederlandschen stam. 14de jg, (1916) deel I en II. |
Haantjes, J., ‘Een spel van jeugd en arbeid’. In: Opwaartsche Wegen, 11de jg (1933-1934), p 195 vlgg. |
Hadermann, Paul, De kringen naar binnen; de dichterlijke wereld van Paul van Ostaijen. Antwerpen, 1965. |
Hanot, Dr. M., De beginselen van Albert Verweys literaire kritiek. Gent, 1957. (serie Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks VI, nr 78) |
Havelaar, Just, ‘Een antwoord aan Mr. J.C. Bloem’. In: De Stem, 9de jg (1929), deel II, p 602 vlgg.
Het leven en de kunst. Amsterdam, 1923. |
Heeroma, K., ‘Dichterschap en levensbeschouwing’. In: Opwaartsche Wegen, 11de jg (1933-1934), p 90 vlgg.
‘Het intelligente dichterschap’. In: Opwaartsche Wegen, 11de jg (1933-1934), p 410 vlgg. |
Hellinga, W. Gs, zie Van Eyck, P.N. (en M. Nijhoff), Verzen en vezels. |
Helman, Albert, Wij en de litteratuur. Utrecht, 1931. |
Henrard, Dr. Roger, Menno ter Braak in het licht van Friedrich Nietzsche. Hasselt, 1963. |
Houwink, Roel, ‘Marsman en de generatie van Achttien’. In: Maatstaf, 2de jg nr 4-5 (juli - aug. 1954), p 267 vlgg.
‘Marsman en Slauerhoff; enkele herinneringen’. In: Maatstaf, 3de jg nr 6 (september 1955), p 507 vlgg.
‘Moderniteit en misverstand’. In: Den Gulden Winckel, 1923, p 129 vlgg. en p 159 vlgg.
Persoonlijke herinneringen aan Marsman. Amsterdam, 1961.
‘Het vorm- en inhoudprobleem in de letterkunde in verband met de mogelijkheid eener Christelijke litteratuur’. In: Opwaartsche Wegen, 11de jg (1933-1934), p 241-258. |
Huizen, P.H. van., ‘Twee kritische tradities’. In: Hollands Weekblad, 3de jg nr 132 (22 nov. 1961), p 13 vlgg. |
Hulsker, Dr. Jan, ‘P.N. van Eyck 1887-1954’. In: Maatstaf, 2de jg nr 4-5 (juli - aug. 1954), p 236-251. |
In memoriam H. Marsman. Criterium, september 1940. |
In memoriam Martinus Nijhoff. De Gids, 116de jg nr 4-5 (april - mei 1953). (Dubbelnummer, geheel gewijd aan Nijhoff) |
| |
| |
Jong, Martien J.G. de, ‘Baudelaire, Van Eyck, en Nijhoff’. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde; nieuwe reeks. Gent, 1965. (p 31-49) |
Kamerbeek, J.-Jr., Albert Verwey en het nieuwe classicisme. Groningen, 1966. (proefschrift)
De poëzie van J.C. Bloem in Europees perspectief. Z.p. (Amsterdam), 1967. (serie Utrechtse Publikaties voor Algemene Literatuurwetenschap)
‘Proza van de dichter J.C. Bloem’. In: De Nieuwe Taalgids, 44ste jg (1951), p 147 vlgg.
‘“Style de décadence”’. In: Revue de Littérature Comparée, 39ste jg (1965), p 268-286. |
Kayser, Wolfgang, Kleines Literarisches Lexikon. Bern, 19532. |
Kazemier, Dr. G., ‘Paul van Ostaijen en Marsman’. In: Het expressionisme, p 55 vlgg. |
Kloos, Willem, ‘Literaire kroniek’. In: De Nieuwe Gids, 1912, eerste halfjaar, p 1062 vlgg. |
Knuvelder, Gerard, Bouwers aan eigen cultuur; letterkundige figuren. Den Haag, 1934.
‘Van Eyck als essayist’. In: Amsterdams Tijdschrift voor Letterkunde, 2de jg nr 4-5 (sept. - oktober 1954), p 87 vlgg. (In memoriam Van Eyck) |
Kooij, J.G., ‘Ter Braak en de grammatika’. In: Merlyn, 3de jg nr 1 (januari 1965), p 63 vlgg. |
Krispijn, E., ‘Herman van den Bergh, Marsman en het Noord-Nederlandse Expressionisme’. De Gids, 121ste jg nr 4 (april 1958), p 231 vlgg. |
Kurpershoek-Scherft, A.C.M., De episode van ‘Het Getij’; de Noordnederlandse dichtkunst van 1916 tot 1922. Den Haag, 1956. (proefschrift) |
Kuyle, Albert, ‘Aan tafel met H. Marsman’. In: De Gemeenschap, 4de jg nr 8-9 (1928), p 306 vlgg. (interview) |
Leeuwen, W.L.M.E. van, Drie vrienden; studies over en herinneringen aan Menno ter Braak, H. Marsman, E. du Perron. Utrecht, 1947.
Rondom Forum; een tijdsbeeld in documenten uit het werk van J. Slauerhoff, H. Marsman, E. du Perron, Menno ter Braak, S. Vestdijk. Samengesteld door -. Amsterdam, z.j. (19622). |
Lectures in Criticism. Edited by Elliott Coleman. New York, 19612. |
Lehning, Arthur, ‘Een land nog niet in kaart gebracht’. In: Maatstaf, 10de jg nr 2 (mei 1962), p 98-106.
Marsman en het expressionisme. 's-Gravenhage, 1959.
De vriend van mijn jeugd; herinneringen aan H. Marsman. Amsterdam, 19602. |
Marja, A., ‘Nijhoff als kritikus’. In: Maatstaf, 9de jg nr 11 (febr. 1962), p 879 vlgg. |
Marsman, H., De anatomische les. Bussum, 1926.
Kort geding. Brussel, 1931. (serie Standpunten en getuigenissen)
De lamp van Diogenes. Utrecht, 1928. (Prisma-reeks nr 1)
Verzameld werk; poëzie, proza en critisch proza. Amsterdam, 19603.
- en S. Vestdijk, Heden ik morgen gij; aangevuld met een reeks van brieven met betrekking tot het ontstaan van deze roman. Amsterdam, 1947.
Zie verder Eyck, P.N. van. |
Meeuwesse, Karel (dr. A.C.M.), ‘Anthonie Donker; een herdenking’. De Nieuwe Stem, 21ste jg nr 3 (maart 1966), p 125 vlgg.
Muziek en taal; over poëzie en poëtiek van Martinus Nijhoff en Paul van Ostaijen. Amsterdam, 1961. (Inaugurele rede) |
Minderaa, Prof. Dr. P., Opstellen en voordrachten uit mijn hoogleraarstijd (1948-1964). Zwolle, 1964. |
Molho, Raphael, La Critique littéraire en France au XIXe siècle. Paris, 1963. |
Muls, Jozef, ‘Paul van Ostaijen en de stad’. In: Paul van Ostaijen, p 7 vlgg. |
De nieuwe Europeesche geest in kunst en letteren, door Dirk Coster, Paul Colin, Dr. F.M. Huebner, Douglas Goldring en Romano Guarnieri. Arnhem, 1920. |
De Nieuwe Gids (etc). Maandschrift voor letteren, kunst, wetenschap en wijsbegeerte. 31ste jg (1916), eerste en tweede halfjaar. |
| |
| |
Nijhoff, M., Gedachten op dinsdag. Brussel 1931. (serie Standpunten en getuigenissen)
‘De geestkracht der kunst’. In: De Gids, 86ste jg nr 9 (september 1922), p 500 vlgg.
Verzameld werk II; kritisch, verhalend en nagelaten proza; eerste deel. Z.p. ('s-Gravenhage/Amsterdam), 1961. (Op band aangegeven als 2)
Verzameld werk II; kritisch, verhalend en nagelaten proza; tweede deel. Z.p. ('s-Gravenhage/Amsterdam), 1961. (Op band aangegeven als 2*)
Zie verder Eyck, P.N. van. |
Martinus Nijhoff. Z.p. ('s-Gravenhage/Amsterdam), 1954 |
Nijlen, Jan van, Herinneringen aan E. du Perron. Amsterdam, 1955. |
Oliveira, E.d', De jongere generatie. Amsterdam, z.j. (1914).
De mannen van '80 aan het woord; gesprekken met Nederlandsche letterkundigen. Amsterdam, z.j. (1909). (Nederlandsche Bibliotheek) |
Oliveira, H.U. Jessurun d', Vondsten en bevindingen; essays over Nederlandse poëzie. Amsterdam, 1967. |
Opwaartsche Wegen. Christelijk letterkundig tijdschrift. 10de jg (1932-1933). |
Ostaijen, Paul van, Brieven uit Miavoye. Antwerpen/Amsterdam, 1932.
Verzameld werk; proza; kritieken en essays. Z.p., z.j. (Antwerpen/Den Haag/Amsterdam, 1956). |
Paul van Ostaijen. Z.p. (Antwerpen/Den Haag/Amsterdam), 1952. |
Over Menno ter Braak. Amsterdam, 1949. |
Paap, W.A., Vincent Haman. Amsterdam, 19543. (Inleiding van Ter Braak, p 7-20) |
Perron, E. du, ‘Brieven aan Marsman’. Libertinage, 1ste jg nr 3 (mei - juni 1948), p 4 vlgg.
Parlando; verzamelde gedichten. Rijswijk, 1941. (Inleiding S. Vestdijk)
Tegenonderzoek; cahiers van een lezer III. Brussel, 1933. (serie Standpunten en getuigenissen)
Verzameld werk; deel II, IV, V, VI, VII. Amsterdam, 1955-1959.
Voor kleine parochie; cahiers van een lezer I. Brussel, 1931. (serie Standpunten en getuigenissen)
Vriend of vijand; cahiers van een lezer II. Z.p. (Brussel), 19312. (serie Standpunten en getuigenissen)
Zie verder Borgers, G., en Braak, Menno ter. |
Ree, A.W.P. van der, Interpretatie van Marsman, kriticus van anderen en het eigen - ik. Amsterdam, 1956. (proefschrift) |
Richards, I.A., Principles of Literary Criticism. London, 19614. (tweede druk van Routledge paperback) |
Rodenko, Paul, en Gerrit Borgers, ‘Ter Braak en de experimentelen’. In: Maatstaf, 6de jg nr 9-10 (dec. '58-januari '59), tweede druk, p 722 vlgg. (Briefwisseling) |
Roelants, Maurice, Roman van het tijdschrift Forum of Les Liaisons dangereuses; documenten bijeengebracht en van wat commentaar voorzien door -. 's-Gravenhage/Rotterdam, z.j. (1965). |
Saintsbury, George, A History of Criticism and Literary Taste in Europe from the Earliest Texts to the Present Day. Vol. 1. Edinburgh and London, 19617. |
Scheltema, C.S. Adama van, De grondslagen eener nieuwe poëzie. Rotterdam, 1907.
Over idealisme; een narede tot de Grondslagen eener nieuwe poëzie. Rotterdam, 1916. |
Schoonhoven, Etienne, Paul van Ostaijen; introduction à sa poétique. Anvers, 1951. |
Shumaker, Wayne, Elements of Critical Theory. Berkeley and Los Angeles, 19642. |
Slauerhoff, J., Proza V; critisch proza. Amsterdam, 1958. (Verzamelde werken VIII) |
De Stem. Maandblad, 1ste t/m 20ste jg (1921-1940). |
Stuiveling, Dr. G(armt), Het boek als vraagstuk; openbare les gegeven op 8 februari 1939. Groningen/Batavia, 1939.
‘Kritiese kroniek’. In: Tijd en Taak. Religieus socialistisch weekblad. 1ste jg nr 1 (8 oktober 1932), p 4; nr 2 (15 oktober 1932), p 4; nr 17 (28 januari 1933), p 5 (onder de titel ‘Kroniese kritiek’); nr 23 (11 maart 1933), p 5 (onder de titel ‘Over kritiek, publiek en lyriek’).
|
| |
| |
‘Marsman als criticus’. In: Groot Nederland, juli 1938, p 31-44. (Marsman-nummer)
Wegen der poëzie; beknopte beschouwingen over de Nederlandse dichtkunst sinds de oorlog. Amsterdam, 1936. |
Stutterheim, C.F.P., Problemen der literatuurwetenschap. Amsterdam, 19662. |
De Stijl. Maandblad voor de beeldende vakken. 1ste t/m 7de jg. Delft/Leiden/Weimar
/Antwerpen/Parijs/Rome/ 's-Gravenhage/Berlijn/Brussel/Weenen/Warschau/Brno/Hannover/Tokio/New York, 1917-1928. |
Varga, A. Kibédi, De dichter en de dingen. Den Haag, 1967. (inaugurele rede) |
Verbeeck, René, De dichter H. Marsman. Hasselt, 1960. |
Verhoeven, Bernard, ‘Marsman als criticus’. In: Erts 1930. Amsterdam, 1930. (p 167 vlgg) |
Vermeylen, A., Van Gezelle tot Timmermans. Amsterdam, 1923. |
Verwey, Albert, Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunst (1880-1900). Amsterdam, 19062.
Proza; deel VIII. Amsterdam, 1923.
‘De richting van de hedendaagsche poëzie’. In: De Beweging, 9de jg, deel I, p 52-66. |
Vestdijk, S., Albert Verwey en de Idee. Amsterdam, 1965. (fotografische herdruk van 19391)
Gestalten tegenover mij; persoonlijke herinneringen. Den Haag, 1962.
‘Is het Hollands Weekblad nog te redden?’. In: Maatstaf, 9de jg nr 8 (nov. 1961), p 668-672.
Kunstenaar en oorlogspsychologie. Rotterdam, 1937.
Lier en lancet. Rotterdam, 1939.
Muiterij tegen het etmaal; deel I; proza. 's-Gravenhage, 19473.
Muiterij tegen het etmaal; deel II; poëzie en essay. 's-Gravenhage, 19472.
De Poolsche ruiter. Bussum, 1946.
Voor en na de explosie; opstellen over poëzie. Den Haag, 1960.
Zuiverende kroniek. Amsterdam, 1956.
Zie verder Perron, E. du, Parlando. |
Vooys, Dr. C.G.N. de, en Dr. G. Stuiveling, Schets van de Nederlandse letterkunde. Groningen 196328. |
Vries, Theun de, M. Nijhoff; wandelaar in de werkelijkheid. 's-Gravenhage, 1946. |
De Vrije Bladen. Onafhankelijk maandschrift voor kunst en letteren, 1ste t/m 8ste jg, 1924-1931. |
Wage, H.A., zie Eyck, P.N. van. |
Wegens uitnemende verdiensten; toespraken gehouden bij de erepromoties aan de Universiteit van Amsterdam van Henriëtte Roland Holst, Kamiel Huysmans, Pieter Nicolaas van Eyck en Herman Teirlinck, ter gelegenheid van de driehonderdjarige herdenking van de sterfdag van Pieter Cornelisz. Hooft op 20 Mei 1947. Amsterdam, 1947. |
Wellek, René, A History of Modern Criticism: 1750-1950; vol. I. New Haven, 1955. |
Werkman, M.H., Inleiding tot de poëzie. Groningen, 1917. |
Wessem, Constant van, ‘Marsman als tijdschriftleider; persoonlijke herinneringen’. In: Groot Nederland, juli 1938, p 45 vlgg. (Marsman-nummer)
Mijn broeders in Apollo; literaire herinneringen en herdenkingen. 's-Gravenhage, 1941.
Slauerhoff; een levensbeschrijving. Rijswijk, z.j. (1941). |
Wilpert, Gero von, Sachwörterbuch der Literatur. Stuttgart, 19644. |
Wimsatt, William K.-Jr., and Cleanth Brooks, Literary Criticism; a Short History. New York, 19644. |
Wispelaere, Paul de, ‘Facetten van het tijdschrift “De Stem”’. Roeping, 38ste jg (1962), p 628-642.
‘Henri Marsman; het antagonisme tussen dichter en mens’. In: Dietsche Warande en Belfort, 100ste jg (1955), p 416 vlgg.
Het Perzische tapijt. Amsterdam/Antwerpen, 1966. |
Woestijne, Karel van de, Verzameld werk; deel IV, V, VI. Bussum. 1949-1950. |
|
|