De rymwercken(1709)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 271] [p. 271] Een lied Voor een Kranke, die Aengevochten word. 1.[regelnummer] Och wat verdrukking perst mijn Herte! Ik ben te byster in de klem, En soo benauwt, dat ook mijn stem Geen uytgang meer heeft, als met smerte. Gelijk men, door een heeten Oven Het merg, en kracht uyt Kruyden trekt, Dat langzaem in de Glazen lekt, Terwijl de Geesten gaen na boven: 2.[regelnummer] Soo zijn mijn Oogen ook de Flessen, En mijn Gedachten zijn het Kruyt; De suchten vliegen boven uyt, Dat zijn de Geesten: wie kan lesschen Den Oven, die 'k in 't Hert voel branden? Daer Traenenoly uyt komt vlien, Die 'k God, met neer gebooge Knien Opoffers, en gevouwe Handen. 3.[regelnummer] Toen U Maria quam begroeten, En met dien kostelijken schat, Dien schoonen Balssem, die zy had, Quam balssemen uw' heylge Voeten, Beweest gy haer terstond Genade: Al is 't geen Nardus, die ik giet; Och, wilt daerom mijn Offer niet, Om dat het slechter is, versmaden. 4[regelnummer] Waer ik my keer, of heenen wende, Ik zie geen eynd van 't Ongeluk: Tot Leydsman hebb' ik Ramp en Druk, En voor mijn Voet knecht volgt Ellende: 't Lijf wert van ziekten door gereden, De swakheyt zit in al mijn Leen. Noch harder wert de Ziel bestreen, Soo van de Sonden, als de Reden. [pagina 272] [p. 272] 5[regelnummer] Ik voel my t' eenemael verwonnen; Mijn Lichaem leyt van zmert te bet: Ik heb de doodverw reeds gezet, En 't werk is nog maer pas begonnen. Wat pijnelijker Ongeneuchten? Het stormt te veel op deze Stee; Mijn Ziel is tot Verhuyzen ree, En wouw de Huyshuer wel ontvluchten. 6.[regelnummer] Die zy, na de Strengheyt van de Rechten; Aen U, mijn God, betalen moet. Maer Heer, gy waert wel eertijts goet, En scholt veel weer quijt aen uw Knechten: Uw gunst moer immers Eeuwig duuren, En uw Genaed' en heeft geen Ent; Wiens Goetheyt geen Verandring kent, Nog af slijt door getal van uuren. 7.[regelnummer] Heer, help dog, of ik moet verzmooren In dees' mijn brakke Tranenvloet, Mijn Ingewant zmelt in de Gloet; Soo van mijn Suchten, als uw Tooren. Als Luyden, die in Watersnood zijn, Soo stijf een ding vast houden, dat Haer Hand heeft in het eerst gevat; Soo doe ik ook in deze Doodpijn. 8[regelnummer] Heer Jesus, ik omhels' uw Voeten; Brengt my weer aen het vaste Land, En lescht den ysselijken Brand, Of zal ik langer lijden moeten, Sult gy langer moeten leyden, Ik hebb' het Beste aengetast; Ik zal 't ook houden; en soo vast, Dat self de Dood ons niet zal scheyden. EYNDE. Vorige Volgende