Geestige wercken(1678)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 67*] [p. 67*] De ongevoelige. WIe beroemt sich op hooge gedachten, En braveert op Augustus troon 't Geluck der ontmenschte Goon? Die door alle d'onlijdelijckheen Vier en waeter verdroegh, storm en swaert heeft geleen; En 't Gevoelen niet achte Wanneer hy nu stack in sijn dringenste noot, En geen uytkomst en sagh dan de bleecke doot. Siet, mijn Ongevoel moet hy vol-loven, Die veel van de Scheepvaert houdt, Of sich op sijn rapier vertrouwt, Die de vlam van een sin-vlugge schicht In sijn borst snel verkreegh, door het lief blinde wicht, (Dat geen water kan dooven, Noch ys-koude vocht sich vertoonde soo koel) Sonder reden verachte mijn ongevoel. Wie verkreeg 'er toch in sijne beenen De Rijkemans Podagra, Of de Gicht, of het Cheiragra, Wie toch pijn in sijn hooft, in sijn tant, En voor ongevoel, wenschte den helschen brant? Die soo dul is geschenen, Dat liever te lijden had droef en quaet, Dan door ongevoel soecken sijn droefheyts baet? Geen Alcides, hoe groot van vermogen, Door de doot en 't vuyr begrenst, Niet om ongevoel heeft gewenscht. [pagina 68*] [p. 68*] Geen Apol, die sijn voerman verloor Door de kracht van Saturnides blixem gloor, En met traenende oogen En reden mijn ongevoel niet en was lief, En boven sijn Goddelijck wesen verhief. Laet mijn ongevoel u niet verdrieten, Nu ghy vreughdigh in dese tijt, Prince van eeren, weer jaerigh sijt; Schoon een ander in stê van uw Taert, Liever wenschte om Rodemonts Hellevaert. Laet ons liever genieten, Uw mildheyt van Taerten en leckere wijn, Die van 't mes en van tant ongevoeligh sal sijn. Vorige Volgende