wrijft vluchtig over haar gezicht, haar schouders. Eva staart naar haar rug. ‘Moonlight and roses’, hoe zou dat zijn voor oude mensen. Hier, bij de lichte bewegingen van de oude vrouw, is de stilte een aarzeling, zou ze iets kunnen zeggen, een woord, zacht, hard, hardop, een toverwoord misschien waarbij de grootmoeder plotseling verdwijnt, alsof ze al die tijd iemand uit een sprookje was.
Vreemd ziet een huis eruit, zo helemaal zonder mensen. Een deur geeft toegang tot een kamer, een tussenruimte, daarachter een andere kamer. Niemand verstoort de vorm van de dingen, behalve de zon die van buiten komt. Hij accentueert de beschadigingen en de verveloosheid van de meubelstukken, alsof ze nog eens extra geschonden worden. Het huis is oud. De grootmoeder is oud. Ze brengt het nog maar nauwelijks op het zomerhuis ieder jaar opnieuw in te richten voor de gasten.
Deuren en ramen kieren, een luchtstroom van buiten strijkt langs het gordijn, over de bedden, die dicht tegen elkaar geschoven zijn. Aan de muur hangt een spiegel. De randen van het glas zijn geslepen, schitteren als ijssplinters. Op de grond ligt een verfrommelde sjaal, een onbekende handdoek. Daarnaast mamma's half geopende tas.