Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 333] [p. 333] Tot vulling van dit overschietende quartiertje laten wy hier volgen den XLII en XLIIIsten Psalm, op den trant van Datheen gedigt, volgens de ontledende verklaring, daar van gegeven, in dit werk pag. 332. De XLII. Psalm. I. 2.[regelnummer] Als een hart schreeuwt naa de beken, Alsoo schreeuwt myn herte tot 3.[regelnummer] U, ô Heer; wie kan uitspreken Hoe myn ziele dorst naar God? God, myns levens heilfontein; Wanneer sal het eind'lyk zyn, Dat ik, na dit droevig quynen, Voor uw aanschyn sal verschynen? II. 4.[regelnummer] Myne tranen syn myn spyse, Dag en nagt, wanneer s' in spot, My als met den vinger wysen, En my vragen, waar 's uw God? 5.[regelnummer] Ik smelt, als ik denk daar aan, Hoe ik voormaals plagt te gaan Naa Gods huis om met de scharen, Feest te houwden by d'Altaren. III. 6.[regelnummer] Wat buigtg' u, myn ziele, neder En zyt rusteloos in my? Hoop op God, hy sal my weder Stoffe geven: dat ik bly, Al myn levensdagen lank Hem met Lof gesang bedank Voor het heil, dat, in syn Soone, Hy aan myne ziel sal toonen. IV. 7.[regelnummer] 'k Voele my den moet ontschieten, Dies gedenk ik 't geen uw hand Eertyds deed ontrent de vlieten Der Jordaan en Hermons kant: Selfs van Mitsars Bergen af: 8.[regelnummer] d' Afgrond roept tot d'afgrond straf, Op 't geruisch van uwe wolken Spannen saam de woeste volken; V. Al die sterke waterstroomen Op my aangeloopen zyn Gy deed al uw golven komen Over my, tot smert en pyn. 9.[regelnummer] Maar Gods Goedheid sal by dag Doen ophouwden myn geklag: In den nagt selfs vind ik reden Tot Gesangen en Gebeden. VI. 10.[regelnummer] Ik sal seggen: O myn Heere, Myne steenrots, hoe vergeet Gy my dus? moet ik verkeeren In het swart en dragen leed? 11.[regelnummer] Wegens 't vyandlyk geweld Dat my in de ziele knelt, Als sy my gehele dagen Naar myn God en Heiland vragen. VII. 12.[regelnummer] Wat buigtg' O myn ziele, neder En zyt rusteloos in my? Hoop op God, hy sal my weder Stoffe geven dat ik bly Al myn levens dagen lank Hem met Lof-gesang bedank Voor het heil, dat in syn Sone, Hy aan myne ziel sal toonen. Vorige Volgende