Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijMal. iv. vers 2.
| |
[pagina 49]
| |
Van 't Heidendom, dat bleef sig blindeling vergaapen
Aan 't Sonneligt, getuigt Apollen, AEsculaapen,
Mithrassen, Herkules', en wat al Goden meer?
Foei! Dat men 't maaksel geeft des Grooten Makers eer!
De Son met all' haar glans is 't werk-stuk van Gods handen;
Die 's hemels blaauwe tent (met al haar' sterren) spanden.
Myn God, myn Heiland, U erkenn' ik als een Son;
Een Son, onstoffelyk, een grondeloose bron
Van Heerlykheid en Deugd; Alweetend, Alvermoogend,
Regtvaerdig, Heilig, Goed, Barmhertig en Meedoogend.
Son der Geregtigheid; die alles allen geeft!
Door wiens verworven Heil en Geest een sondaar leeft.
Uw held're glans alleen verligt myn' duistere oogen,
Nooit word myn koude hert als door Uw' gloet bewoogen;
Rampsalig leven als men is van U beroofd!
Trekt gy Uw' straalen in, myn geest word uitgedoofd;
Myn dood'lyk ziels-gebrek kond Gy alleen geneesen,
Son der Geregtigheid, eeuw' uit eeuw in gepreesen,
Gaa over Zion op, gewenschte Son, gaa op
Aan onsen hemel tot in d'allerhoogste top,
Spreid Uwe straalen uit als wyd-gestrekte vlerken!
Doe Oost en West,doe'tZuid'en't koude Noorden merken
De krachten van Uw vuur! Uw' vyanden vergaan
Of smelten in berouw! Soo wast Uw' erfdeel aan
Als jonge runderen, die om geen voeder loeijen,
Maar,wel doorkoorend,op een vette dorschvloer groeijen.
|
|