| |
| |
| |
Uytgegeeven, na voorgaande Visitatie, en Approbatie der Gedeputeerden des Eerwaarden Classis van Amsterdam, 3. Novemb. 1716.
Psal. 108. v. 2, 3. O God! myn herte is bereid: ik zal zingen ende Psalm-zingen: ook myne eere, waaktt op gy luite en harpe, ik zal in den daageraad opwaaken,
Psal. 147: v. 1. Looft den Heere; want onzen God te Psalm-zingen is goed; dewyle hy lieflyk is: de lof is betaamelyk.
Col. 3: v. 16. Het woord Christi woone rykelyk in u, in alle wysheid: leert ende vermaant malkanderen, met Psalmen ende lofzangen, ende geestelyke liedekens, zingende den Heere met aangenaamheid in uw herte.
| |
| |
| |
Voorreden Aan den Christelyken en Godvrugtigen Leeser of Sanger.
Versogt zynde om dit Boeksken met eene Voor-reeden te willen voorsien, vinde ik my juist, nu de Drukker my waarschout, dat het drukken daar van ten einde loopt, in myne openbaare Predikstoffe, besig met te verhandelen het werk des Priesteren ende Leviten in den Tempel-dienst onder het O.T. ten einde, om dat over te brengen tot het Christendom, dat een Geestelyk Priesterdom, onder de Bedeelinge des N. Testaments, uitmaakt.
Tot het werk der Priesteren en Leviten, hunne Broederen, behoorde eertyds ook het Singen van gewydde Liederen in het Heiligdom, tot verheerlykinge van God, ende tot opwekkinge, blydschap en vertroostinge des volks. Waar over het bekent is, dat Koning David,
| |
| |
die groote Digter, Sanger en Musyk-Speelder, die lieflyk was in de Psalmen Israëls, niet sonder raadpleginge met de Propheten synes tyds, soo ordentlyke bestellingen gemaakt heeft. Waar van in het breede te sien is 1 Chron. XV. XVI. XXIII. XXV.
Dit Gesang der Priesteren in den Tempel, was een Sinnebeeld of Voorbeeld van het gene, op eene Geestelyke wyse, soude standgrypen in de Kerke des N.T. Waarom men ontelbaare Psalmen en Voorseggingen der Propheten vindt, meldende van het Gesang, dat ‘er gehoort soude worden in Gods Heiligdom, onder het Godsryk van Koning Messias. Als onder andere Psal. LXV. 2. LXVIII. 5. VS. 25-27. Psal. c. en ontelbaare meer. Ende by den Propheet Iesaias Cap. XII. 4-6. XXIV. 16. XXVI. 1. XLII. 10-12. LI. 3. Waarom ook, in den Tempel Ezechiels, die ik nu onder-stelle, dat de Kerke des N.T. verbeeldt, de Verblyf-plaatsen voor de Sangers niet vergeten syn. Ezech. XL. 44.
De vervulling van dat schaduwagtige, ende van die Profetien, heb ik ge-
| |
| |
meent ende bewesen, gesogt te moeten worden. I. In de vrolyke verkondiging des Euangeliums, door de Apostelen ende andere Extraordinare en Ordinare Dienaaren des N.T. II. In de belydenisse van de Euangelische waarheden, ook selfs door de gemeene Christenen: die ook, op hunne wyse, geestelyke Priesters en Leviten syn. III. In de blydschap der Geloovigen des N.T. als een bysondere eigenschap of erfgoed van het koningryke Gods. Rom. XIV. 17. IV. Daar in, dat het ook onder het N.T. plaatse heeft gevonden ende nog vindt, dat God daar in verheerlykt, ende de Gemeinte gestigt is geworden, ende nog wordt, door het Digten en Singen van Psalmen, Lofsangen en geestelyke Liederen.
Ik heb myn ooge niet soo seer op de gewydde Lof-sangen, die ‘er al voor-af gehoort syn uit de monden van Maria, de Moedermaagd; van Zacharias, ende van Simeon, jaa van de Engelen selfs. Maar daar op, dat, na de uitstortinge des H. Geestes ende de oprigting van het geestelyk Heiligdom, onder Ioden en
| |
| |
Heidenen, het verheerlyken van God, door het digten, spreken en singen van Lof-sangen, is aanbevolen ende gepractiseert geworden. Soo in de openbare vergaderingen, als in bysondere byeenkomsten, ende ook allerbysonderst in de Huisgesinnen en Binnenkameren der Christenen.
Wat de openbare byeenkomsten aangaat; wanneer de Apostel spreekt van het gene daar in, tot stigtinge, behoort te geschieden, gewaagt hy van het Singen, soo wel, als van het Bidden en Profeteeren. 1 Cor. XIV. 26. Dogh hy wilt dat het een soo wel, als het ander, sal geschieden in eene bekende taale; want anders, dat men wel bidt ende singt met den geest, dat is, met den adem en uitterlyke stemme, maar niet met den verstande, vers 15. Het gene nogtans behoort te geschieden in de oeffeninge van eenen redelyken Godsdienst, gelyk die der Christenen is. Immers, als C. Plinius, de Landvoogt van Bithynien, eens soude verslag doen aan Caesar Trajanus, nopens het gedrag ende den Godsdienst der Christenen, gaf hy
[pagina's ontbreken]
| |
| |
Professoren) als Bernhardus Bushof, Willem Sluyter, Iodocus van Lodenstein, David Montanus, Hermannus Wits, Philippus van Sorgen, Philippus van der Vliet, Robertus Immens, Iacobus Sappius, Frederik van Houten, Iohannes Cloek, ende nog meer anderen, die, of selfs, of anderen eenige van hunne Gesangen door den druk hebben gemeen gemaakt; behalven, onder de nog levenden, de Heeren Willem d’Orville, François van Bochoven, Mattheus Gargon, Carolus Tuinman; sonder anderen te kort te doen, die my thans niet te binnen schieten. Ende dat niet alleen Predikanten ofte Mannen van Studie, maar ook wel ongesturdeerden, als daar syn geweest, (die my tegenwoordig voorkomen) Hendrik Uilenbroek, in syn leven Krankbesoeker te Amsterdam; Iacob Willemse, voormaals Goudsmit, ende daar na Koopman en Kieser der Stad Middelborg. Ende, nog in leven synde, de Godvrugtige en stigtelyke Schryver, soo in ondigt, als in rym, N.S. v. L. ende Daniel Willink, beyde Borgers van onse Stad,
| |
| |
en Ledematen, ende de laatste ook Diaken, onser hervormde Nederduitsche Gemeente te Amsterdam. By welke wy niet schroomen, ook den Maker van die tegenwoordig Werkje te voegen.
Immers, dewyl ook alle bysondere waare begenaadigde Christenen de Salvinge hebben van Profeten ende Priesteren, om te verkondigen de deugden des genen, die hen geroepen heeft uit de duisternisse tot syn wonderbaar licht; ende beyde dese waardigheden medebrengen, dat men, selfs van den Heere geleert synde, ook syn naasten leere ende stigte; het gene onder anderen ook geschieden kan door Psalmen
en Lofsangen en geestelyke Liederen te singen ende te digten; soo kan het niet gewraakt worden, (wanneer iemand eenige overhelling en bequaamheid daar toe heeft) dat hy ook syn talent, te dien opsigte, tragte op woeker aan te leggen.
De Maker heeft, uit needrigheid, synen naam daar voor niet uitgedrukt. Hoewel hy sig niet ontsien soude, daar voor bekent te staan. Gelyk hy ook wel
| |
| |
bevroedt, dat hy voor velen, in onse Stad en Gemeente, niet onbekent sal blyven.
Hy is een Borger der Stad Amsterdam en Lidmaat van onse Gemeente, een tydelyk beroep hebbende, dat hem eene dagelyksche beesigheid en werksaamheid verschaft. Dogh die, door syn Exempel, toont, als ‘er maar is het regt grondbeginsel, ende eene regtschape lust en begeerte, dat ‘er nog wel eenige tyd kan uitgekocht worden van het tydelyk beroep, om dien te besteeden, soo tot het bywoonen van den openbaren Godsdienst, op den dag des Heeren niet alleen, maar ook in de week; als tot het oeffenen van sig in het verstand van Gods Woord en pligten van Godvrugtigheid; ja ook selfs, om soodanig iets, als dit Boek behelst, uit te werken, tot nuttige stichtinge ende opwekkinge van sig selfs ende van anderen. Waar door gy dan eene genoegsame reden hebt, waarom dit Werkje tot syn Opschrift draagt: Nuttige Besteeding der afgebrookene uuren.
Ende gelyk Hy syne afgebrokene uu-
| |
| |
ren niet onnuttelyk besteedt heeft tot het opstellen van deese Gesangen; soo sult gy, bescheiden Leeser, het ook niet doen, wanneer het u behagen sal, u in het leesen of singen van deselve te verlustigen. Als waarin gy sult sien doorstralen, eene welgegrondde kennisse van de Godlyke waarheden, ende ervarentheid van veele saken, die tot het inwendig geestelyk leven van een Christen behooren; ter nedergestelt in soetvloejende Gesangen. Waarin de Digter allermeest heeft getragt, om de voetstappen en Digtstyl van den Saligen Lodenstein na te volgen. Het gene hy ook vry gelukkig volbragt heeft.
Het Werkje is geschikt in drie Deelen, waar van het eerste deel vervat eenige Dank- en Beedesangen in bysondere geleegentheden des tyds. Als, Morgen-Avond-Tafel-, als ook Nieuwjaars- Lente- Somer- Herfst- en Winter-gesangen, waar van men sig, in soodanige tyden, kan bedienen; als ook, die men gebruiken kan voor, onder ende na het H. Nagtmaal des Heeren. Ofte ook, in ende na eene
| |
| |
sware Krankheid. Behalven eenige Beede-Liederen, soo voor de Kerke Gods in het gemeen, als voor die in Frankryk en Nederland in het bysonder; nopens welke men sig herinneren moet, dat sy slaan op den toestand van tyden en saken, wanneer de Opsteller die gedigt heeft.
Het tweede Deel behelst eenige Christelyke Liefde-Liederen, ofte eenige Godvrugtige Overdenkingen over de Liefde van Iesus Christus, soo ontrent syne Kerke in het gemeen, van eeuwigheid ende in der tyd, voor ende in en na syne omwandelinge op aarden; als ook, in het bysonder, in syne onderscheidene wegen en handelingen ontrent bysondere Uitverkorenen; wanneer hy hun de kragtige blyken van syne liefde levendig doet ondervinden; ofte ook wel, voor eenen tyd, hun die onttrekt; eindigende met de liefde Christi in den dood, verheerlyking, en salige opstandinge der Geloovigen ten Iongsten dage, ende de hemelsche geluksaligheid, die daar mede gepaart wesen ofte daar op volgen sal.
Het derde Deel bestaat in Lof- en Klaag-
| |
| |
gesangen van een Christen in bysondere Gemoeds-gestalten, waar van de Bladwyser kan worden nagesien. Waar by nog eenige Mengelstoffen gevoegt worden, die de Autheur, na dat dit Werkje reeds ter Druk persse verveerdigt was, of werkelyk gedrukt wierd, by dese of gene voorkomende geleegentheid, heeft ter neder gestelt.
Gebruik Gy dit Zang-boek tot uw nut en stichtinge. Ende word gy ‘er door opgewekt en bevoordert in het goede, geef ‘er Gode de eere van; ende laat uwe sugt syn ten goede van den Maaker, dat de Heere God Hem overvloedig begenaadige door synen Geest, met alle de deugden, die een Christen vercieren. Als wanneer Gy ook sult voldoen aan den Ziels-wensch en Beede van
Uwen Heilsoekenden Dienaar in Christus,
Ioh. d’Outrein.
Amsterdam, den 28. van Herfstmaand. 1716.
|
|