De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 3
(1834)–W. Oudshoff– Auteursrechtvrij
[pagina 9]
| |
3.Als de avondwind van 't Zuiden
Ons zachte koeltjes brengt,
En zoeten geur van kruiden
Met zijne luchtjes mengt;
Als 't woud Uw' lof doet rijzen,
Zoo leer ik mijnen pligt,
En wil U staamlend prijzen,
Die alles riept in 't licht.
| |
4.Elk beekje, dat wij hooren,
Daar 't langs zijne oevers glijdt,
Ruischt mij verrukt in de ooren,
Dat Gij zijn Schepper zijt!
Ja, groot zijn, Heer, Uw werken!
'k Juich met een blij gemoed:
‘Gods wijsheid heeft geen perken -
De Heer is eindloos goed!’
|
|