De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2
(1834)–W. Oudshoff– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
[pagina 43]
| |
2.Naar pligt en kracht
Is 't werk volbragt,
Dees dag ons voorgeschreven;
Nu willen wij,
Van zorgen vrij,
Der rust ons overgeven.
o Hoe heerlijk
Is voor ons deez' avondstond!
Hier, waar vreugd wil wonen,
Klinken onze toonen
Vrolijk in het rond.
| |
3.Als 't zonlicht wijkt
En 't starlicht prijkt,
Na drukkend zomerweder,
Verkwikt Natuur
In 't avonduur,
Ons liefelijk en teeder:
o Hoe heerlijk
Is dan zulk een avondstond!
Waar zoo vreugd wil wonen,
Klinken onze toonen
Vrolijk in het rond.
| |
4.Of, hij het woên
Van 't bar saisoon,
Als 't stormt of sneeuwt daar buiten
Dan, bij het vuur,
In 't avonduur,
Een' vriendenkring te sluiten:
o Hoe heerlijk
Is dan zulk een avondstond!
Waar zoo vreugd wil wonen,
Klinken onze toonen
Vrolijk in het rond,
| |
5.Wat streelend zoet,
Als, welgemoed,
Bij 't waard Gezin gezeten,
Het avonduur
Met spel, -- lectuur,
Of zingen wordt gesleten!
o Hoe heerlijk
Is dan zulk een avondstond!
Waar zoo vreugd wil wonen,
Klinken onze toonen
Vrolijk in het rond.
| |
6.Maar saal'ger hij,
Die kalm en blij,
Als 't pad is afgeloopen,
Op goeden grond,
Een' avondstond
Van zielevreê mag hopen!
o Hoe heerlijk,
Die zijn loop zoo heeft volbragt!
Hem wacht eeuwig leven,
Waar, van glans omgeven,
't Avond wordt noch nacht.
W.O.
|
|