Bezwaarlijk verblijf
(1969)–J. van Oudshoorn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Feijlbriefs doelloos verblijf in AntwerpenOp de laatste dag van het jaar 1946 schreef Feijlbrief aan zijn vriend Karl Mayer: ‘Sinds mijn tochtje naar Rotterdam om je te bezoeken, ben ik niet meer uit Den Haag weg geweest. Het is dus wel begrijpelijk, dat dit reisverlangen weer eens in mij opkwam, maar ditmaal werd het getemperd door de herinnering aan het Hôtel des Flandres op de Place Verte te Antwerpen, waar ik aan het Consulaat Generaal daar werkte. Ik was daar ongeveer de eenige gast en zat er 's avonds alleen in een groote eetzaal. Ik heb me nog nooit in mijn leven zoo eenzaam gevoeld als toen, vooral ook omdat mijn verblijf in Antwerpen doelloos bleek te zijn.’Ga naar eind1 Het voorspel van dit doelloos verblijf speelt in de laatste maanden van het crisisjaar 1932. Aan de algemene noodzaak tot bezuinigen kon ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet ontkomen. Waar een post te zwaar drukte op het budget zocht men naar wegen deze op te heffen. Het is verklaarbaar dat men, als er gekozen moest worden tussen het ontslag van twee klerken tweede klasse en één kanselier, van twee kwaden aan de minste de voorkeur gaf om toch het beoogde doel te bereiken: een bezuiniging in een bepaalde grootte zonder daarbij al te veel personeel te verliezen. Het is ook de vraag of Feijlbriefs post als directeur der kanselarij aan het gezantschap in Berlijn nog rendabel genoeg was. Waarschijnlijk zijn de werkzaamheden van de kanselarij in het oorlogszuchtige Duitsland van de crisisjaren mét het internationale verkeer eerder áf- dan toegenomen. Voor Nederlanders kon het Berlijn van Hindenburg en Hitler weinig aan- | |
[pagina 174]
| |
trekkelijks hebben. Daar komt echter bij dat de bezetting van de kanselarij altijd van dien aard was geweest dat de ambtenaren er de te verrichten arbeid op rustige wijze konden verwerken.Ga naar eind2 Redelijk dat de minister uitging van de gedachte dat zij er dan maar in die crisisperiode een schepje bovenop moesten doen. Hoe het ook zij, het was Feijlbrief die de begroting voor ons gezantschap in Berlijn moest ontlasten door per 1 januari 1933 van het toneel te verdwijnen.Ga naar eind3 Daarmee was hij geen uitzondering, want ook in andere gezantschappen vielen dergelijke ontslagen, als overal elders trouwens. Nog in 1935 moest de minister zijn kanseliers in Stockholm, Helsingfors, Madrid, Warschau en Boekarest hun congé geven.Ga naar eind4 Z.i. kon het door de opheffingen van deze betrekkingen ontstane ongerief aanzienlijk verminderd worden door een wijziging in de indeling en opstelling van de administratieve kaartsystemen.Ga naar eind5 Op 29 september 1932 liet de minister de directeur van de kanselarij aan het Nederlands gezantschap te Berlijn weten, dat met ingang van het nieuwe jaar de begroting van zijn departement op aanzienlijk lager peil diende te worden gebracht. De personeelsbezetting van het gezantschap zou hij door reorganisatie met een ambtenaar inkrimpen, en wel, door de betrekking van directeur der kanselarij op te heffen.Ga naar eind6 Deze mededeling is bij Feijlbrief zonder twijfel hard aangekomen. Niet dat hij nu zo gehecht was aan Berlijn en Duitsland. Zijn hekel aan de ‘militaire domheidsmacht’, zoals hij dat noemde, had hij in zijn verhalen Oorlogsdruk, Nachtgeest, Verstandhouding en De groote Andries voldoende laten uitkomen en hij zou die zijn hele leven behouden, | |
[pagina 175]
| |
zoals de dagboeken getuigen. Evenmin kan het zijn werk als kanselier geweest zijn dat hij zou missen, hoezeer hij in de 28 jaar van zijn verblijf in Berlijn ook aan de eentonige sleur daarvan gewend was geraakt. Hoe eervol het ontslag ook werd aangekondigd, het betekende dan toch maar dat men hem kwijt wilde. Hij kon er een jaar later nog niet over uit. ‘Sinds 1 januari 1933 ben ik bij het Gezantschap ontslagen, acht jaar vroeger dan mijn tijd was, zonder een woord van waardeering, met een opzeggingstermijn van enkele maanden en met de verplichting binnen dien korten tijd Berlijn metterwoon te verlaten’Ga naar eind7, formuleerde hij het nogal bitter tegenover 's-Gravesande, toen deze hem in zijn Haagse woning het enige interview kwam afnemen dat hij ooit heeft toegestaan. Overigens werd de inhoud van de departementale brief pas op 8 november 1932 bijgeschreven in de Agenda van het ministerie; de minister zag zich genoodzaakt, luidde het, Feijlbrief voor eervol ontslag uit zijn functie voor te dragen. Op 14 november kwam het officiële K.B. af.Ga naar eind8 Met klem wil ik erop wijzen dat tijdens mijn onderzoek geen enkele indicatie is gevonden, volgens welke aan Feijlbriefs ontslag nog andere motieven ten grondslag lagen dan de inkrimping van de personeelsbezetting. In gesprekken met anderen heb ik meermalen de suggestie beluisterd dat Feijlbriefs ontslag ook berustte op eventueel gepleegde malversaties. Een dergelijke veronderstelling heeft waarschijnlijk (ten onrechte) voedsel gevonden in het feit dat in Van Oudshoorns oeuvre, met name in de sterk autobiografische roman Achter groene horren, de kasfraude met tamelijk veel aandacht wordt | |
[pagina 176]
| |
beschreven. Maar ook al heeft Van Oudshoorn deze roman als zijn meest autobiografische boek beschouwdGa naar eind9, er blijft natuurlijk een groot deel fictie, al zou het maar zijn door de subjectieve wijze waarop de realiteit gepresenteerd wordt. En men vergete ook niet dat juist de auteur uit de naturalistisch-realistische school graag gebruik maakte van de fraudering als een middel om het isolement van zijn ondergangsfiguur te vergroten. Wie fictie en werkelijkheid van elkaar wil scheiden zonder te beschikken over exacte bronnen, is een waaghals. In de correspondentie tussen Feijlbriefs superieuren wordt van geen fraude of andere onregelmatigheid gerept. Saai, maar curieus voor hetgeen volgt, is de tekst van het Koninklijk Besluit: ‘Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Buitenlandse Zaken van den 8 November 1932, Afdeelingen Diplomatieke Zaken en Comptabiliteit, No. 5048 (Kabinetsarchief); Hebben goedgevonden en verstaan: met ingang van den 1 Januari 1933 eervol ontslag te verleenen, wegens opheffing zijner betrekking, aan den Heer J.K. Feijlbrief, Directeur der Kanselarij van Ons Gezantschap te Berlijn. Onze Minister van Buitenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit Besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 14 November 1932. (get.) wilhelmina. De Minister van Buitenlandsche Zaken (get.) beelaerts van blokland.’Ga naar eind10 Dit besluit leek definitief. Feijlbrief had al via mr. G.W. Baron de Vos van Steenwijk, die op dat moment als zaakgelastigde der Neder- | |
[pagina 177]
| |
landen ad interim in Berlijn optrad, aan het ministerie laten vragen of hij de verhuiskosten vergoed zou kunnen krijgen, óók als hij pas na 1 januari 1933 Berlijn zou verlaten. Dit had hem een toestemmend antwoord doen toekomen. Hij kon ‘dus rustig Kerstmis en Nieuwjaar in Duitschland vieren’.Ga naar eind11 Onverwacht kwam toen eind november '32 te overlijden de kanselier van ons gezantschap in Brussel, de heer H. Doorman. Feijlbrief zelf heeft nooit geweten dat hij als eerste in aanmerking kwam om de vrijgekomen plaats in te nemen. De minister van financiën had in de crisistijd als regel vastgesteld dat er op een openvallende post niet iemand mocht worden benoemd die totdantoe buiten dienstverband met de staat had gestaan, zolang er een ambtenaar met voldoende capaciteiten beschikbaar was. De gezant in Brussel, baron Van Nispen tot Sevenaer, achtte Feijlbrief ten volle in staat om Doorman te vervangen, maar hij waarschuwde de minister voor het feit dat men in Brussel weinig op zou hebben met de vrouw van Feijlbrief, niet om haarzelf, maar omdat zij de Duitse nationaliteit bezat.Ga naar eind12 Beter leek het hem dan om de kanselier van het cg in Brussel naar het gezantschap te doen verhuizen, de kanselier van het Antwerpse cg over te hevelen naar het cg in België's residentie, en Feijlbrief op diens plaats in de Scheldestad te zetten. Deze driehoeksruil beviel de Antwerpse consul-generaal A. Ruys slechts ten dele, omdat zijn kanselier in dit geval gepasseerd werd ten gunste van diens Brusselse collega. Hij vroeg zich af, of het, om teleurstellingen bij zijn kanselier te voorkomen, niet veel beter was deze in Antwerpen te laten. | |
[pagina 178]
| |
De minister beschikte anders: Pichal, zo heette de kanselier, zou tóch van Antwerpen naar Brussel worden overgeplaatst. Hij woonde immers reeds in Brussel, kende de stad op zijn duimpje en zou bovendien de enige administratieve ambtenaar aan het consulaat-generaal daar zijn, hetgeen zijn onmisbaarheid duidelijk in het licht stelde. Men kan moeilijk aannemen dat Feijlbrief, die rond de jaarwisseling moet vernomen hebben dat hij 14 dagen later in Antwerpen aan de slag kon, door de ambtenaren van het consulaat-generaal daar met open armen ontvangen zou worden. Zijn situatie was een weinig benijdenswaardige. Noch de consul-generaal, die uiteraard op moest komen voor zijn ondergeschikte Pichal, noch deze ambtenaar zelf kon het gemakkelijk vallen Feijlbriefs aanwezigheid op het cg zonder meer te accepteren. Toch betoonden zij zich beiden lankmoedig jegens de 56-jarige nieuweling. De consul-generaal leek hem de eerste dag al ‘een zeer aangenaam mensch’Ga naar eind13, en met zijn collega kon hij het, blijkens de brief die ik hieronder in extenso laat volgen, uitstekend vinden. Bij diens dood was hij nog in hem geïnteresseerd en schreef: ‘Ik heb P. zeer goed gekend, we waren samen nog klerk op b.z. en ontmoetten elkander dan weer na bijkans 30 jaar - 's avonds in Brussel op het station, waar ik naar Antwerpen moest overstappen en daardoor mijn koffer kwijtraakte. Pichal vond ik niets veranderd. Hij had zelfs, geloof ik, een zwart bolhoedje op en ik zeker. Mocht je iets van zijn overlijden weten, dan zou ik dat gaarne vernemen.’Ga naar eind14 Zo arriveerde Feijlbrief op donderdag 12 januari 1933 in gezelschap van de man die hij van zijn stoel moest werken, op het station van Antwerpen, waarna hij zich in het | |
[pagina 179]
| |
Hotel des Flandres liet inschrijven. Hier zou hij, naar eigen zeggen, eenzamer zijn dan ooit in zijn leven, zo eenzaam, dat hij één jaar voor zijn dood de poging waagde om de beklemming van dit ‘bezwaarlijk verblijf’ van zich af te schrijven. De volgende avond, 13 januari, bracht hij zijn vrouw verslag uit van zijn wedervaren in Antwerpen tot op dat moment. De brief is, evenals alle andere brieven vanuit Antwerpen aan zijn vrouw gericht, geschreven op papier van het hotel. ‘Het eerste wat ik hier gisteravond in het hotel ontmoette was een groote kater. Nu, dacht ik, dat brengt geluk. In zoover bracht hij ook geluk als ik vandaag mijn koffer terugkreeg, die men in bewaring genomen had, daar ik in den trein was blijven zitten. Maar ongeluk bracht hij toch ook, daar ik zooeven openlijk met den Consul-Generaal hier gesproken heb, dat ik niet berekend ben voor het werk, dat men hier van mij verwacht. Het is een complete “dobbelte Buchführung” die in de tienduizenden gaat. Werk dat men extra geleerd moet hebben, want wanneer het niet goed gedaan wordt, kan het zijn dat men er veel geld uit eigen zak moet bijpassen. Hoe dat nu loopen moet weet ik niet. De Consul-Generaal, een zeer aangenaam mensch, meende, dat ik de zaak nog eerst maar eens moest aanzien. Het is echter niet onmogelijk, dat ik weder spoedig in Berlijn terug ben. Vanmorgen heb ik nog even met Bert getelefoneerdGa naar eind15, maar wistGa naar eind16 van het werk hier nog niets af. De reis hierheen ging vlot, maar ik miste je gezelschap natuurlijk zeer. Als gezegd was mijn collega te Brussel aan den trein, wij herkenden elkander nog na 27 jaren. Zonder hem had ik den trein naar Antwerpen zeker ge- | |
[pagina 180]
| |
mist. In het hôtel vond ik een kamertje 3 hoog en zoo klein, dat mijn koffer er geen plaats had gehad. In België is het één uur vroeger dan in Berlijn en zoo liep ik om 1/2 8 op een donker pleintje voor het hôtel rond en het huilen was mij nader dan het lachen. Ik heb toen in het hôtel wat gegeten en na nog een loopje gedaan te hebben in de buurt en een glas bier gedronken te hebben, ben ik met een slaapmiddel te bed gegaan. Ik heb heerlijk geslapen, al had ik ook geen nachthemd, daar de koffer er niet was. Maar ik was te vermoeid en het bed en de kussens uitstekend. Ik heb nu een wat grootere kamer voor hetzelfde geld gekregen, omdat ik ook in het hotel eet. Het is er zeer, zeer zindelijk en uiterst rustig. Ik zit je er, zes uur 's avonds, uit kantoor gekomen, te schrijven, breng dit briefje nog even naar de post, ga dan in het hôtel eten (het doet me sterk denken aan ons hôtel in Parijs) om dan weer spoedig naar bed te gaan. Ook hier ben ik 's avonds geheel op mezelf aangewezen. Antwerpen is, voor zoover ik er tot nu toe van zag, een rommelige stad, half Amsterdam, half Rotterdam, met veel armoedig volk. Lieve Marie, je bloemetjes hebben me in zoover geluk gebracht als ik welbehouden in A. aankwam en ook met mijn koffer geluk had. Vanmorgen stortregende het en daar de koffer er nog niet was, heb ik de paraplu van den portier geleend. Men kan hier met bijna iedereen Hollandsch spreken. Mijn collega kwam mij doornat afhalen, die had juist den dag te voren zijn paraplu in den trein vergeten. We kunnen het uitstekend samen vinden en staan natuurlijk op jij en jou. De localiteiten van het kantoor zijn zeer mooi | |
[pagina 181]
| |
en ik zou er een kamer krijgen, grooter en beter ingericht dan in de Rauchstrasse. Ook is men daar absoluut “Bürovorsteher”, maar als gezegd, tegen die boekhouderij met al zijn chicanes voel ik mij niet opgewassen. Misschien dat ik morgen nog eens met Bert telefoneer, want het zou toch te gek worden, wanneer ik officieel benoemd werd en het niet aan kon nemen.’ Feijlbrief had er inderdaad in Berlijn een heel ander systeem op nagehouden dan men in het Antwerpse cg placht te volgen. Ten eerste hield hij de lopende financiële zaken van het gezantschap min of meer à l'improviste bij in een eenvoudig notitieboekje van hetzelfde soort waarin Van Oudshoorn zijn roman Willem Mertens' levensspiegel schreef, terwijl men aan het consulaat-generaal een officiële boekhouding had, die blijkbaar nogal ingewikkeld en hecht in elkaar zat, en waarbij het ging om veel hogere bedragen dan waarmee Feijlbrief gewend was geweest te werken. Voorts spreekt het vanzelf dat in een havenstad als Antwerpen het cg regelmatig ter beschikking moest staan van het scheepvaartverkeer. Daarvan had hij hoegenaamd geen benul. Bovendien verschilden, op zich genomen, de werkzaamheden van de kanselarij aan een gezantschap en die van de kanselarij aan een cg in hoge mate, zodat Feijlbrief, die zich daarbij met zijn 56 jaren niet meer zo gemakkelijk kon aanpassen, eigenlijk alles voor deze benoeming tégen had. In deze praktische, onmogelijke situatie heeft voor hem de kern gelegen van een geestelijke crisis die zijn afschuw van het ontslag in aanzienlijke mate vergroot moet hebben. In weinig fraai Duits geeft hij op zaterdag 14 januari zijn vrouw een beeld van de afgelopen dag. Hij schrijft | |
[pagina 182]
| |
haar in het Duits ‘weil der Zustand hier doch sehr eigenartig ist und du also kein Wort verlieren sollst’. Hij voelt zich helemaal aan zijn lot overgelaten en zou het zeker niet langer in Antwerpen uithouden, als hij de eenzaamheid niet zo gewend was. ‘Jetzt ist mir diese Einsamkeit gewissermasse eine Stütze, ein Kraft. Heute zum Beispiel hat man im Büro Wochenende gemacht. Ich hätte noch gedacht, dass mein Kollega mich nach Brüssel eingeladen hätte. Er hat das nicht getan - er ist kränklich - und so bin ich bis Montag ohne jede Ansprache. Hätte ich es mit dem Hotel nicht so gut getroffen, dann wäre es zu verzweifeln gewesen. Jetzt habe ich wenigstens eine anständige Bleiben, die Leute sind nett und sprechen holländisch - auch französisch -. Ich bin da jetzt in voller Pension - nicht billig - ± 10 Mk pro Tag - aber das Essen ist sehr gut - es wird serviert und man hat also nicht zu wählen.’ Hij vraagt haar met niemand te spreken over het volgende: ‘Ich finde jetzt auch Kraft im Gebet. So einsam wie jetzt bin ich noch nie in meinem Leben gewesen und in diesem Zustand empfinde ich es als natürlich, dass ich vor dem Schlafen gehen an meinem Bett einen Augenblick niederkniee. Bis jetzt has mich das gestärkt, und ein wenig Kraft habe ich hier sehr nötig, weil es eine grosse Enttäuschung war, dass ich die Arbeit, die mich hier erwartet wohl nicht werde erfüllen können.’ 's Middags heeft hij nog zijn neef en oomzegger Bert Themps op het ministerie in Den Haag gebeld en daardoor kunnen voorkomen dat de benoeming aan het consulaat-generaal officieel zou worden. Bovendien heeft hij voor de tweede maal met de consul-generaal gesproken - ‘er ist ein rasender feiner Mensch’, zegt hij van hem - en | |
[pagina 183]
| |
ook deze acht het niet verantwoord dat men Feijlbrief niet minstens een proeftijd heeft gegund, alvorens hem te benoemen. Volgende week zal hij proberen om ervan te maken wat ervan te maken valt, maar het is routinewerk dat jarenlange ervaring vraagt, en daarom zal het resultaat wel zijn dat hij weer naar Berlijn zal terugkeren en haar mee zal nemen naar Nederland. Ik zou ook niet weten, verzucht hij, hoe we het zouden uithouden drie weken of langer van elkaar gescheiden te zijn. Al vechten we af en toe, daarvoor zijn we toch te veel met elkaar vergroeid. Konden we dat kibbelen maar laten! ‘Beim Abschied nehmen fragtest du mich noch, ob denn mein Herz nicht schwer wäre? Ich sagte: nein, so wie ich nun einmal bin, aber mein Herz war sehr schwer und ist es noch. Dabei kommt noch eins: Antwerpen ist kein schöne Stadt. Bis jetzt sah ich nur die Hauptstrasse, welch nach dem Bahnhoff führt, aber mehr soll auch nicht los sein. Mit Haag ist Antwerpen jedenfalls in keiner Hinsicht zu vergleichen. Ich brauche dir wohl nicht zu sagen wie beschähmend ich es finden würde wieder nach Berlin zurück zu müssen - aber ich kann unmöglich eine Arbeit übernehmen womit so grosse finanzielle Verantwortung verknüpft ist - es geht in die hunderttausende - ohne meine Mann zu stehen.’ De vrije zaterdagmiddag heeft hij op gepaste wijze doorgebracht! Eerst heeft hij een uur lang in een bioscoop naar een stomme film met orgelbegeleiding zitten kijken - ‘es war überhaupt nichts, aber die Zeit verging inzwischen’ -, daarna een kop thee gedronken ergens in de stad, en tenslotte is hij naar het hotel teruggekeerd om haar te schrijven. Straks, na het avondeten, zal hij een | |
[pagina 184]
| |
wandeling maken in de omgeving van het hotel en een biertje gaan drinken. Cognac heeft hij overigens nog niet aangeraakt. ‘Morgen bin ich auch wieder den ganzen Tag (Sonntag) allein. Ich hätte darüber gedacht nach Brüssel zu gehen, aber es ist mir doch zu weit und ich muss dan dort in Restaurant essen, was mir zuwider ist. So wie die Sachen jetzt liegen, lasse ich meinen Koffer geschlossen. Der Koffer wäre doch noch beinah nach dem Depot in den Hafen gekommen und dann hätte es Tage gedauert bis ich ihn wieder gekriegt hätte. Der Zugbeambte hatte mir gesagt, dass ich im Zug sitzen bleiben konnte, wir haben den Koffer dann auch noch in Brüssel zum verladen stehen sehen. Ich war also ganz ruhig, aber in Antwerpen konnte ich ihn nicht mitnehmen und die Scheherei begann. Welch ein Glück, dass ich den Koffer wenigstens in Brüssel noch selbst gesehen hatte. Sollte ich nächste Woche wieder nach Berlin zurück kehren, dann ist das Schicksalsbestimmung. Mich trifft keinerlei Schuld. Ich habe mich für diese Stellung hier gar nicht vorgedrängt. Es wird hier von 9-12 und denn von 2-5 oder 5 1/2 gearbeitet. Ich lasse mich jeden Morgen um 1/2 8 wekken. Gestern sind hier verschiedene Gäste abgezogen - Amerikaner, die nach ihren Heimat zurückkehrten und jetzt befinden sich nur noch 4 Gäste hier. Nachts ist es unglaublich ruhig, man hört einfach gar nichts und so gut wie hier in A. habe ich eigentlich noch niet geschlafen. Allerdings nehme ich vor dem Schlafen gehen ein Beruhigungpulver, denn so allein in so einem kleinen Zimmer ist doch sehr bedrückend. Also, meine liebe Marie, du siehst meine Gedanken sind bei dir. Es ist inzwischen beinah sieben Uhr geworden, ich träge dieser | |
[pagina 185]
| |
noch zu Post und will dann essen. Ich sitze an einem kleinem Tisch allein im Speisesaal.’ Ondanks zijn bezwaren tegen de reis en het eten in restaurants, spoorde Feijlbrief op 15 januari toch naar Brussel, waar hij o.a. het hotel terugzag dat hem en zijn vrouw geherbergd had tijdens een van hun jaarlijkse vakantiereisjes.Ga naar eind17 's Avonds schreef hij haastig een briefkaartje: ‘Morgen zal de beslissing wel vallen, of ik in A. blijven zal. Ik zend je dan in elk geval een telegram wanneer ik in Berlijn terug denk te zijn. Ik heb weder in het hotel gegeten, schrijf nog even aan Bert en ga dan, na een kleine wandeling in de buurt, slapen. En hoe maak jij het en de Luki. Het katje hier komt elke avond even in de eetzaal kijken. Dat moest toch eigenlijk geluk brengen!’Ga naar eind18 De vernedering van de naderende mislukking overviel hem blijkbaar op dat moment weer, want hij voegde een postscriptum aan de tekst toe: ‘Spreek niemand over mijn terugkeer.’ De volgende dag, maandag 16 januari, leek de zaak beklonken. Onder hoogspanning voerden de consul-generaal en de gezant in Brussel een correspondentie per expresse. Feijlbrief deelde mee dat hij er de voorkeur aan gaf de betrekking niet te aanvaarden. Hij zou zich in de Nederlandse residentie vestigen en wilde reeds in de tweede helft van de pas begonnen week Antwerpen verlaten. De gezant hield dit voorstel in beraad om overleg te plegen met de minister. Voorlopig moest Feijlbrief op zijn post blijven, terwijl ook Pichal ter beschikking was van de consulgeneraal. Verslagen schreef Feijlbrief die middag aan zijn vrouw: | |
[pagina 186]
| |
‘Der Antwerpen-Traum ist ausgeträumt. Heute habe ich nochmals mit dem Konsul-General hier gesprochen und ihm klar gemacht, dass jeder Tag länger hier für mich nur finanzieller Verlust bedeutet. Auch heute habe ich mich nochmals davon überzeugen können der Arbeit hier nicht gewachsen zu sein. Und Antwerpen ist auch überhaupt keine Stadt für uns, mit Haag verglichen ein Nichts. Wie denn auch sei, nach reiflicher Ueberlegung, du kannst dich darauf verlassen, habe ich mich entschlossen nächsten Mittwoch von hier nach Berlin zurück zu kehren. Ich fahre also am 18. morgens 10.24 von hier weg und bin erst ungefähr mitternacht am Bahnhof Zoo. Das ist wohl sehr spät, aber es ist die einzige Tagverbindung direkt von Brüssel nach Berlin. Ich schicke dir natürlich noch ein Telegramm, solltest du nicht an der Bahn sein, dann musst du zu Hause gut aufpassen ob du mich kommen hörst, weil ich überhaupt keine Berliner Hausschlüssel mehr habe. Du wirst verstehen, dass ich total niedergeschlagen bin und mich halbtot schäme. Dabei kostet mir die Geschichte allerhand. Und doch... anderseits ist es mir eine Erlösung aus dieser Einsamkeit befreit zu werden. Ich hätte das bestimmt keine 3 Wochen ausgehalten. Meine liebe Marie, sei nicht traurig, es ist alles Schicksalbestimmung - Erzähle niemand von diesen Zeilen!’ Hij had daarmee een beslissing genomen die van een grote emotionaliteit en weinig common sense getuigde. Want hij kende de ambtelijke spelregels goed genoeg om te beseffen, dat hij zonder goedkeuring van zijn superieuren niet zo maar het werk op het cg in de steek kon laten. Later moest hij het tijdstip van zijn aankomst dan ook herroepen. | |
[pagina 187]
| |
Tweemaal telefoneerde hij op dinsdag 17 januari met Themps, maar deze herinnerde hem koelbloedig aan de goede gebruiken. Hij beloofde hem wel om op 18 januari van zich te laten horen. In de namiddag schreef Feijlbrief: ‘Ich hätte mich sehr gefreut morgen abreisen zu können, weil die Abende hier sind kaum durch zu kommen. Heute ist es erst sechs Uhr und ich werde wieder bis zum Schlafen gehen ohne jegliche Ansprache sein. Das ist schon jetzt der fünfte Abend, den ich ganz allein verbringe und ist kaum mehr aus zu halten. Du schreibst wohl, dass es mir zu Hause auch nicht gefällt, aber lieber etwas Zankerei als diese lautlose Einsamkeit. Dazu kommt noch, dass Antwerpen nur eine einzelne Hauptstrasse hat - so ungefähr wie der Stationsweg und Wagenstraat im Haag - wo man sich aufhalten kann. Es ist überhaupt keine Stadt für uns und ich wäre schon langst ausgerückt, wäre es nicht, dass ich mich dadurch finanziell schädigen könnte. Ich sagte dir schon mal, wenn man ohne Grund so eine Stellung verweigert, kann man sofort pensionniert werden und steht sich schlechter wie mit “Wachtgeld” das ich jetzt beziehe.’ Tot drie keer toe sprak hij in deze briefde hoop uit dat neef Bert hem de volgende dag zou vertellen dat hij donderdag vertrekken kon; zijn koffer had hij nog maar niet uitgepakt! De Hollandse club was niets voor hem op zo korte termijn. Men had hem trouwens een bezoek daaraan ontraden en bovendien zou het na het avondeten daarvoor te laat zijn. Gevolg: geen enkele afleiding. De enige oplossing was dan ook dat hij zo spoedig mogelijk bij haar terugkwam en dat ze samen naar Nederland gingen, we wisten het al. Afgezien nog van de moeilijkheid van het werk, waren de kantoor- | |
[pagina 188]
| |
uren zo lang (let wel, van negen tot twaalf en van twee tot vijf!), dat hij er op zijn leeftijd de voorkeur aan gaf om op de plaats rust te maken. Misschien kon hij in Nederland wel wat bijverdiensten vinden. Na het schrijven van deze brief gebruikte Feijlbrief zijn avondmaaltijd in het hotel en slaagde erin om met een amusante film van Duitse makelij de eenzaamheid te verdrijven. Om elf uur ging hij met een slaapmiddel naar bed. Zijn verwachtingen werden niet vervuld. Integendeel. Terwijl hij zich steeds meer over de aangelegenheid opwond, bleef het ministerie, waarvan hij meende dat het hem per se in Antwerpen wilde houdenGa naar eind19, vrij zakelijk constateren dat hij het eerst maar eens wat langer moest proberen. Op woensdag 18 januari deelde Themps hem mee dat hij in Antwerpen moest blijven om zich in te werken. Een weigering zou voor hem geldelijk nadeel in zijn wachtgeldregeling ten gevolge hebben. De voorgenomen aftocht ging dus niet door. 's Middags om 10 over 4 verzond hij het telegram: ‘Moet nog blijven, Jan.’ De consul-generaal, die Feijlbriefs mening over zijn ongeschiktheid voor de hem toebedachte functie ten volle deelde, toonde zich nogal ontstemd over deze ministeriële beslissing en zette zich geheel in om deze herroepen te zien. Een ontmoedigende bijkomstigheid voor Feijlbrief was, dat de minister tevens had geweigerd zijn reis- en verblijfskosten te vergoeden, zodat de mislukte onderneming hem bovendien veel geld kostte. Hij nam zich stellig voor om de volgende dag aan de consul te vragen of deze aan Den Haag wilde meedelen dat hij hem ongeschikt achtte voor de functie. | |
[pagina 189]
| |
‘O liebe Marie’, zo besloot hij zijn laatste brief uit Antwerpen, ‘wie leid tut es mir, dass das eklige Antwerpen dazwischen gekommen ist. Sonst wären wir nicht getrennt geworden und hätten ruhig mit unserem Spargrosschen nach Holland und dem schönen Haag fahren können. Aber, liebe Marie, wie du es in deiner lieben Karte, die ich heute Morgen erhielt (mit 18 statt 15 Pf frankiert) richtig erwähnst, zu Hause war ich auch immer unzufrieden und ohne Arbeit erst recht. Ich kann jetzt nicht anders als mein Schicksal den Umständen überlassen aber dass wir vielleicht noch Wochen getrennt sein werden müssen, kommt mir unglaublich vor. Ich wage es auch nicht meinen Koffer auszupacken, weil ich ihn dann später nicht mehr zu bekomme. Darum, liebe Marie, denke ich nicht weiter wie den nächsten Tage. Sollte ich wirklich noch lang hier bleiben müssen, dann muss ich mir ein Zimmer oder Pension suchen, aber dazu habe ich am Tage gar keine Zeit. Jetzt werde ich Bert einen gepfefferten Brief schreiben.Ga naar eind20 Meine liebe Marie, meine Gedanken sind bei dir und das gibt mir Kraft. Schreibe auch sehr oft und sei herzlich geküsst von deinem trauen Mann Jan.’ Het is uit het voorgaande duidelijk dat Feijlbrief zelf voorlopig geen wijziging in de toestand heeft verwacht, nu de beslissing eenmaal door de minister genomen was. Toch kwam die verandering. En wel verbazend snel. Reeds de volgende dag, 19 januari, viel de uiteindelijke beslissing. Of Feijlbrief zijn voornemen om de consul-generaal te vragen hem ongeschikt te verklaren ten uitvoer heeft gebracht, is niet bekend. Alles moet trouwens, gezien het | |
[pagina 190]
| |
korte tijdsbestek, en gezien ook het feit dat er geen enkele aantekening over te vinden is, door middel van telegrammen en telefoongesprekken geregeld zijn, want nog diezelfde donderdag verzond een opgeluchte Feijlbrief om 26 minuten over 4 's middags het volgende telegram: ‘Ankomme Freitagabend 23.47. Zoo. Jan.’ Er is geen enkele reden om aan te nemen, dat zijn vrouw hem op die vrijdagavond niet op het station Zoo te Berlijn is komen afhalen. |
|