te sterve ick soude om al het goet van de werelt wederom op soo een manier [niemand willen] pinen godt wilt haar vergeven ick schrick als ick daer aen gedenck en dat oordeel
UL. Verplichtste Diennaer
JAN CORSTYAENSE.
[het opschrift was]
in handen van Mevrouw de With tot Rotterdam
met Vriendt.
Deze Brief, met een Vrouwelyke, of Kinderlyke hand geschreven, ook met zoodanige spelling, als hier in alles is gevolgt; initsgaders in de pen-blyving eeniger woorden, of redenen (die hier, naar vereissching van den zin, in text-haaken zyn ingevoegt) insgelyks verdubbeling eeniger woorden, mede alhier te zien; is omtrent Mey, dezes Jaars 1673. aan de Weduwe Ruwaardinne De With, tot Rotterdam, in eigen handen gegeven, van zekere Vrouw, welke zeide, datse Jannetje Pieters heete, datse tot Haarlem woonachtig was, en datse op expres versoek, en ordere, van den Scherprechter, alhier tot Rotterdam gekomen was, om dezen Brief persoonlyk te behandigen; en met eene, om zoo lang om vergiffenis voor den Scherprechter, by Mevrouwe de Weduwe Ruwaardinne aan te houden, tot datse de selve van haar door volkome toezegging verkreegen had.
Die haar ook gaarne, en gewillig, ten behoeve van den leedwezen bewyzenden Scherprechter, is gegeven en vergunt.