Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt
(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij
[fol T1v]
| |
Naam verhoogen, uw beleyd
Bekent doen staan, nu en in eeuwigheyd:
Zy uwe Naam, en lof, van my beleden,
Op elken dag, en in all' eeuwigheden!
De Heer is groot, prijs waardig, hoog, en heerlijk,
Zijn grootheyd is volstrekt, en ongrondeerlijk.
2 Van 't een Geslacht, daar 't aan het and're paalt,
Word, Heer, uw' roem en heerlijkheyd verhaalt;
Uw' mogentheyd verkondigt; uytgebreyd
De glans en eer van uwe Majesteyt:
De vrees'lijkheyd, en kracht, der wond're daden,
Ten toon gevoert in oordeel en genaden,
Geheyligt; en, tot indruk, in 't geweten,
Der Grootheyd Gods vermeld, en uytgemeten.
3 Der Grootheyd Gods, doch diens gedachtenis
Volkomen in zijn Goedheyd kenlijk is;
Zoo dat men zijn Gerechtigheyd betuyg
Met vrolijkheyd, en klinkende gejuych;
Genadig, en barmhertig, en langkmoedig,
In zegening, en goedheyd overvloedig,
Laat over elk, en alle zijne Werken,
De Heere zich in eeuwigheyd bemerken.
| |
Pause.4 U loven Heer all' uw' Geschapenheen:
De Gunstge-
| |
[fol T2r]
| |
noot, die 't Groot-bezit te leen
Uyt uw' genaad', en van uw' hand, ontfing,
Ontdekt zich zelv' in zijne zegening;
En wil, om iets voor alles te vergelden,
De heerlijkheyd uw's Koningkrijks vermelden;
Om d' eer uw's Rijks, en mogentheyds, te toonen,
Daar menschen zijn! en menschen-kind'ren wonen.
5 Uw' Koningkrijk is, Heer, een Koningkrijk
Zich zelven in all' eeuwigheyd gelijk;
Uw' heerschappy bestaat van Stam tot Stam:
De wank'le, die tot God zijn toevlucht nam,
Word ondersteunt; Hy richtet die, gebogen,
Ten val gelijkt te neygen: Aller oogen
Zijn Heer op U, Gy geeft hen, zulks ze wachten,
Te zijner tijd, hun spijs, en standb're krachten.
6 Dan opent Gy uw' hand, in zegening,
Tot onderhoud, en lusts-verzadiging,
Van wat'er leeft, in welbehaach'lijkheyd:
De Heere, groot, en heylig, in 't beleyd
Zijns oordeels, en rechtvaardig in zijn wegen,
Stort over all' zijn Werken zijnen zegen:
En is na by om op hun roepen t' achten,
Die in geduld, en waarheyd, op Hem wachten.
7 Die, welk Hem vreest uyt een oprecht gemoed,
Zijn
| |
[fol T2v]
| |
ziels begeert' en welbehagen doet,
Zijn roepen hoort, en hem verlost, en red:
Die dien bewaart, en buyten vreeze zet,
Welk Hem bemint; en dempt, en zal verdelgen
Al 't godd'loos volk, en hun ontaarde telgen:
Met mijnen mond zy 's Heeren prijs beleden!
Loof alle vleesch zijn Naam in eeuwigheden.
|
|