Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt
(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij
[fol R9r]
| |
werk dat u betaam,
Gy die 's Heeren Knechten zijt;
Die in 't Huys des Heeren staat,
In Gods Voorhof binnen-gaat
Tot den Godsdienst in-gewijd.
2 Psallemzing zijn Naam ter eer!
Loof den Heere! want de Heer,
Goed en lieff'lijk, toont alom
Dat Hy Iacob zich verkoos,
Isr'el aannam voor altoos
Tot zijn erf en eygendom.
3 Want ik weet (en ben bewust
Dat het op geen waan en rust)
Dat Hy groot is inder daad!
Dat d'ontzagb're Majesteyt
Zijner eer, en heerlijkheyd,
Boven alle goden gaat.
4 Zoo men na zijn werken vraagt,
Alles wat Hem welbehaagt
Doet Hy, in zijn mogentheen;
In den Hemel, en op aard,
Daar den Afgrond nedervaart,
En in 't hert der diepste Zeen.
5 Dat de Damp na boven klim,
Dat de Blixem, als een schim,
Dat de Regen drijf daar heen,
Dat zijn wapenkamer geef
Winden, daar 't Heelal van beef;
Is zijn lout're macht alleen.
6 Hy die in Egyptenland
d'Eerst-geboor'nen hielp aan kant,
Van de menschen tot het vee;
| |
[fol R9v]
| |
Die voor Faroos aangezicht
Wonder-teek'nen, van gewicht,
En voor al zijn knechten dee.
7 Die de veele Volk'ren sloeg,
En hun Koningen verjoeg,
En dee vallen man voor man;
Sihon, d'Amorijter vorst;
Og, van Bazan; of wie dorst
Weerstand bien in Kanaän.
| |
Pause.8 En Hy gaf hun land ten erf,
Naar hun moedeloos gezwerf,
Zijn verkoren Israel:
Heer uw' Name zy gedacht
Van geslachte tot geslacht,
Dat men 't eeuwig na-vertel.
9 Zittend' op den Rechterstoel
Heeft de Heer een teer gevoel
Van zijn Knechten, met berouw:
Maar wat macht of 't Konst-gedrocht,
't Geen de hand der menschen wrocht,
Goud, en zilver, toonen zouw?
10 Dit, der Heyd'nen Godendom,
Schoon van mond verzien, is stom;
Heeft in d'oogen geen gezicht,
En in d' ooren geen gehoor,
En en laat geen adem door;
Schoon hoe konstig toegericht.
11 Word' hun maker hen gelijk,
Dood, en zonder levens blijk,
En al wie op haar vertrouwt:
| |
[fol R10r]
| |
Gy Huys Iacobs, loof den Heer!
Gy Huys Arons, geef Hem eer,
Meld zijn goedheyd menigvoud.
12 Levys Zonen, minst en meest,
En al wie den Heere vreest,
Loof den Heere meer en meer!
Sion loof en heylig Hem,
Die zich te Ierusalem
Heeft gevestigt: Loof den Heer!
|
|