Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt
(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij
[fol R3r]
| |
rusalem, wie, die dit vat,
O wel-geboud' en vaste Stad,
Staat niet van blijdschap op-getogen!
2 De Stammen, tot dien optocht ree,
De Stammen, die des Heeren zijn,
Staan vaardig; en het doet hen pijn,
Wil iemand niet gewillig me;
Om op te gaan, daar 't waarpand is
Van Israëls Getuychenis,
Om 's Alderhoogsten Naam te danken:
Hier staan de Stoelen, hier 't Gericht
Van 't Huys dat David heeft gesticht;
Roemwaardig met zijn eeren-klanken.
3 Bid om den Vrede dezer stad:
Ieruzalem, het heb voortaan,
Die u beminnen, wel te gaan!
Dat vreed' in uwe Vesting, dat
De welvaart binnen uwen muur,
En 't heyl in uw' Paleyzen duur!
Om mijne Broed'ren, om mijn Vrinden,
Om 't Huys des Heeren, wensch ik dy,
Dat binnen u de Vrede zy;
Om z' hier te zoeken, en te vinden.
|
|