Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [fol M3r] [fol M3r] Den Xciij. Psalm. 1 DE Heer regeert, met heerlijkheyd bekleed, Met sterkt' omgord, en tot zijn wraak gereed; Die 't schoon geschep des Weerelds, 't groot Heel-al, Gegrondvest heeft, daar 't nimmer wank'len zal. 2 't Geen toen uw' Troon, o God, zijn luyster gaf: Hoewel Gy zijt van eeuwigheden af! Verheffen zich de Vloeden, dat den Stroom Door 't dol gebruyz' zijn boord te boven koom; 3 De Heer, om hoog gezeten op zijn stoel, Geweldiger dan al dat woest gewoel, Dan al 't geweld der Waat'ren, en der Zeen, Bewijst alom zijns Naams ontsach'lijkheen. 4 Hoe zeker uw' Getuychenissen zijn, Wat Heyligheyd zich in den held'ren schijn, En schoonheyd, Heer, van uwen Huyze meng, Eyscht d'eeuwigheyd dats' eens te voorschijn breng. Vorige Volgende