Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Xc. Psalm. Stem: 78. 1 't GEbed des Mans by God in gunst, en zegen: 't Gebed aan God by Moses opgedragen: Gy Heere waart ons toevlucht, t'allen dagen, Van stam tot stam; van onzer Vad'ren wegen: Eer 't steyl Gebergt' in zijn geboorte stond, Eer 't Aardrijk, en de Weereld, was gegrond; 2 Van eeuwigheyd tot eeuwigheyd, in wezen, Bestond uw' stand, en zalze blijven duuren: Gy doet den Mensch vergaan in weynig uuren, Hy keert tot stof, waar uyt hy was gerezen: En ach! by U zijn duyzend jaren, Heer, Als eene dag, een nachtwaak, en niet meer. 3 Gy overstroomts' als in den slaap gevallen: De Morgenstond ziets' als een bloem ontlooken, Dien haast de dag met onweer zal bestooken, En d'avond ziet verdort tot niet met allen: Die, Heere, voor uw' toorne niet bestaan, En voor den schrik uw's grimmigheyds vergaan. 4 Die voor U stelt onz' ongerechtigheden, En in het licht uw's Aanschijns onze zonden, Hoewelze vaak in 't heymelijk bestonden: Te huys gezocht, gaan, om ons [fol L12v] [fol L12v] overtreden, Onz' dagen heen, door uw' verbolgentheyd, Als 't denken der gedachten, straks verspreyd. Pause. 5 Aangaande nu de dagen onzer jaren, Men magse zien tot seventig gestegen; Of is haar stand in sterkt' en kracht gelegen, Zoo staanze licht om tachtig t'evenaren: Haar beste zelf is arbeyd, en verdriet: En vliegt daar heen, en gaat gezwind te niet. 6 Wie, Heere, dan kan zich de kracht verbeelden Van uwen toorn? en in de ziele drukken Die vrees, die steeds zijn zinnen af moest rukken Van alles, daar z' in 't yd'le zich me streelden! Leer ons alzoo de dagen onzer droom Na tellen, dat ons hert tot wijsheyd koom'. 7 Keer weder Heer, ach! wend U niet zoo lange Van onz' ellend! maar wend Uw' straf en plagen Van hen die't loon ach! hunner dwaasheyd dragen; 't Berouw U van uw' Knechten, die zoo bange Bezuchten 't leed der voorbedreve zond': Verzadig ons in vroegen morgenstond. 8 Verquik ons met uw' Goedertierenheden, Zoo zullen w' ons al juychende verblijden, En vrolijk zijn in onze verd're tijden: Verblijd ons naar het leed by ons geleden: [fol M1r] [fol M1r] Gelijk Gy ons gedrukt hebt jaren lang, Toen over ons het quade ging in zwang. 9 Laat, Heer, uw' Werk nu aan uw' Knechten blijken, Uw' Heerlijkheyd zy over hare Kind'ren! Niets moet aan ons uw' lieff'lijkheyd behind'ren, Op datwe noyt uyt ongeduld bezwijken; Maar houw in stand, bevestig, en versterk, Heer, onze kracht, en onzer handen werk. Vorige Volgende